De Jordaan twinkelde in de donkere avond. Op het dakterras van bureau Raampoort gloeiden de twee rode puntjes van de sigaren van Peter van Opperdoes en Jacob.
Karin Lausberg en de huurmoordenaar, een man met een ellenlang strafblad, waren overgebracht naar het cellencomplex aan het hoofdbureau. Haar echtgenoot had gebroken het bureau verlaten, maar Jacob had hem meteen in de richting van de Brouwersgracht zien rijden.
Van Opperdoes liet langzaam een rookwolkje ontsnappen.
‘Daar hoeven we ons geen zorgen om te maken. Die heeft iemand om hem te troosten.’
‘Zaak rond?’
‘Zaak rond. De verklaring van Karin is sterk, en de gesprekken die ze heeft opgenomen zijn een keihard bewijs tegen de moordenaar. Ze zal echter wel een behoorlijke straf krijgen.’
‘Wel slim dat ze die gesprekken heeft opgenomen.’
Van Opperdoes trok aan de sigaar, waarbij het puntje zijn gezicht deed oplichten. Hij grijnsde.
‘Helemaal niet zo slim. Als ze haar mond had gehouden… en de moordenaar ook… was het voor ons nog knap lastig geworden om de zaak rond te krijgen. In haar gretigheid om de moordenaar te slim af te zijn, steekt ze namelijk haar eigen hoofd in de strop. Het is namelijk niet alleen bewijs tegen de moordenaar… maar ook tegen haarzelf.’
De twee keken over de daken van de Jordaan uit. Het gaf een goed gevoel, al die op elkaar gepakte kleine huisjes.
Van Opperdoes luisterde of er nog meegezongen werd met smartlappen, maar nu hoorde hij niks. Hij keek op zijn horloge.
‘Ik ga ervandoor.’
Hij klopte Jacob op zijn schouder.
‘Ik heb genoten van je. Werkelijk. Dat jij Lausberg belde terwijl ik nog met Yvonne stond te praten…’
Jacob haalde zijn schouders op.
‘Het zal wel niet horen om op je gevoel af te gaan, maar toen we met haar naar buiten liepen, voelde ik ook dat zij nooit de moordenaar kon zijn.’
Van Opperdoes bromde tevreden.
‘Dat is nou rechercheursintuïtie. Instinct. Laat je niks wijsmaken over feiten en bewijs… je intuïtie is wat je moet ontwikkelen en volgen. Daar los je zaken mee op.’
‘Niet met feiten?’
‘Die vind je vanzelf… als je je instinct volgt. En nu moet ik weg.’
‘Waar moet je naartoe, dan?’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Gaat je niks aan. Geef me de sleutels van de auto.’
Hij gaf Jacob een hand, nam de sleutels en slenterde de trap van het bureau af.
Het Sint Jacob was bijna geheel verduisterd, op wat spaarzaam licht in de hal op de begane grond na. Met een plastic tasje in zijn handen liep Van Opperdoes te trap op.
‘Ik weet wat je plan bent,’ zei zijn vrouw.
‘Het zal eens niet,’ glimlachte Van Opperdoes.
‘Ik vind dat wel heel lief van je.’
‘Dank je wel. Heb je er geen problemen mee dat ik iets cadeau ga geven aan een andere vrouw?’
De lach van zijn vrouw klonk parelend door zijn hoofd.
‘Nee, deze keer echt niet, nee…’
Ze zweeg even.
‘Ik vind het alleen maar heel lief.’
Peter van Opperdoes kwam bij de kamer van mevrouw Koolschijn aan, waarvan de deur op een kiertje stond. Hij liep naar binnen. Ze zat nog steeds in de stoel voor het raam en keek even naar hem toen hij binnenkwam, maar Van Opperdoes wist niet of ze hem herkende of niet. Uit het plastic tasje haalde hij twee plantjes met kleine miniroosjes, die vol in bloei stonden. Hij haalde de lelijke plastic plantjes weg en zette de roosjes neer. Mevrouw Koolschijn keek ernaar en glimlachte.
‘Die zijn mooi…’ zei Yvonne van Nierop zacht.
Van Opperdoes draaide zich om en zag de verpleegster in de deuropening staan. Hij wees op de plantjes in de vensterbank.
‘Ik zei toch dat ik je iets zou gaan vragen?’
Ze knikte begrijpend.
‘Ik zal goed voor ze zorgen.’
‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei Peter van Opperdoes glimlachend.