Hoofdstuk 3

Jacob stond wat wit weggetrokken achter de rechercheauto.

‘Niet fijn?’ wilde Peter van Opperdoes weten.

Jacob schudde zijn hoofd. ‘Nu snap ik die Pietje stukken beter. Als ik dat zo ineens gezien had… uit het water omhoogkomend… vlak voor mijn gezicht.’

‘Dan was je ook weggerend,’ concludeerde Van Opperdoes.

‘Nou en of.’

De oude rechercheur krabde op zijn hoofd en keek naar de kade en het water.

‘Een fijne plaats delict ook, zo op de bodem van de Singelgracht. Kunnen we niks mee. Dus is de auto voorlopig onze enige pd.’

‘Maar die auto moet toch ergens vandaan komen? Of hiervandaan…’ Hij wees naar de Korte Marnixkade. ‘Of van de andere kant, de Marnixkade… of misschien zelfs van de overkant, de Nassaukade. Ergens is die auto het water in gereden. Misschien iemand die wilde inparkeren en per ongeluk gas gaf in plaats van remde…’

Van Opperdoes plukte aan zijn neus. ‘Dat gebeurt regelmatig.’

‘Wat wil je… het lijk eruit halen en overbrengen naar het mortuarium om het daar te laten onderzoeken?’

De oude rechercheur keek peinzend rond.

‘Stel je nou eens voor dat het geen ongeluk was… geen kwestie van gas of remmen. We moeten altijd rekening houden met het onverwachte, jonge vriend. Bovendien zal de technische recherche woedend zijn als we ze niet nu al waarschuwen.’

Hij zuchtte diep.

‘Ik denk dat het hele circus hier nog wel even staat…’


Peter van Opperdoes had gelijk, want langzaamaan maakten de brandweerwagens en de kraan op de Korte Marnixkade plaats voor vrachtwagens van de technische recherche. Na drie kwartier werd er zelfs een witte container geplaatst, als commandocentrum voor de uniformdienst en de tr.

Van Opperdoes zag het allemaal hoofdschuddend aan.

‘Allemaal enorme poppenkast, en voorlopig kunnen we nog helemaal niks. Ik wil weten wie er in die auto zit, wat voor auto het is, van wie die auto is, en wat die man in die auto doet.’

Jacob glimlachte. ‘Niet zo heel veel meer. Is dat alles?’

Van Opperdoes maakte een wrevelig handgebaar. ‘Je snapt best wat ik bedoel. Hoe zag hij eruit?’

‘Heel erg dood.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Precies wat ik zeg. Hij was al even dood. Niet dat hij vannacht het water in is gereden, of zo. Die auto heeft lang in het water gelegen.’

‘Hm,’ bromde Van Opperdoes.

Hij wenkte Willem Schut, die nog steeds trouw in zijn eentje stond te wachten langs de kant en goedmoedig hun kant op kwam sloffen.

‘Pietje had gelijk, hè? Er zit een lijk in die auto.’

Jacob keek even op.

‘Ja, dat had hij, Willem. En ik snap heel goed dat hij zo geschrokken is. Het is geen prettig gezicht.’

De immense schipper krabde in zijn woeste baard. ‘Arme donder. ’t Is al zo’n mager scharminkel, maar nu is er helemaal niks meer van hem over. Ik zal hem vanavond wel effe meenemen naar de kroeg. Een goeie borrel doet wonderen.’

Van Opperdoes wees naar de Singelgracht.

‘Willem, die auto is op een of andere manier in het water terechtgekomen.’

Willem glimlachte. ‘Moet je daar nou lang voor doorleren, om rechercheur te worden?’

Van Opperdoes wees naar de parkeerplaats waar ze stonden. ‘Wat ik bedoel… wat ik eigenlijk wil weten… als deze auto nu naar voren zou rijden, waar landt hij dan op de bodem? Met andere woorden… die auto die we net opgevist hebben, waar komt die vandaan?’

Willem krabde nog krachtiger in zijn baard dan eerst.

‘Uhm… tja…’

Hij keek naar links, de Brouwersgracht in, toen rechts achter zich, toen schuin naar voren. Zo had hij alle waterwegen bekeken die op dit punt bij elkaar kwamen.

‘Een auto is zwaar. Het hangt er een beetje van af of hij meteen zinkt, of eerst nog even blijft dobberen. En of het ’s nachts of overdag was. ’s Nachts kan er gespuid worden, wat een flinke stroming geeft. Tussen het moment van in het water terechtkomen… en op de bodem parkeren… kan de auto ook nog een stukje meegevoerd worden door de stroming.’

Van Opperdoes was verrast door de heldere redenering van Willem. Hij kon er geen speld tussen krijgen.

‘Maar het kan nooit heel ver zijn van de plek waar de auto in het water is gekomen. Toch?’

Willem tuitte zijn lippen. ‘Hm, nee… het zou me sterk verbazen als…’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Nee, niet vanaf de Nassaukade. Te ver. Ik denk zelfs niet vanaf de Marnixkade. Ik denk dat de auto er vanaf deze kade in is gerold. En misschien een paar meter verderop met de neus naar beneden is gedoken. Daar zit de motor, die gaat het eerst naar beneden. Als je nou weet op welke dag het is gebeurd… dan kom je misschien nog iets dichter bij de plek.’

Jacob maakte een schetsje op een velletje papier. Vanaf de vindplek trok hij een lijn naar de kade.

‘Denk je dat de auto nog ver is afgedreven nadat Pietje hem in zijn grijper had?’

Willem schudde zijn hoofd. ‘Dat ding is amper boven water geweest of Pietje liet hem alweer los. Die auto zat vol water, die is rechtstandig weer naar beneden gegaan.’

Van Opperdoes keek naar de tekening die Jacob aan het maken was.

‘Met dat van die dag waarop het gebeurd is… daar bedoel je toch mee welke kant er op gespuid wordt?’

‘Klopt helemaal.’

Willem veegde met een grote vinger over de tekening.

‘De ene dag wordt er stad-inwaarts gespuid, de andere dag stad-uitwaarts. Precies de andere kant op, dus.’

Jacob trok twee lijnen vanuit de vindplek van de auto, eentje links naar de Korte Marnixkade, en eentje naar rechts. Er zat een meter of twintig tussen.

‘Ruw gezegd zou hij tussen deze twee plekken het water in kunnen zijn geraakt.’

Willem bestudeerde de tekening. ‘Zou kunnen…’

Van Opperdoes hield zijn hoofd wat schuin. ‘Ik hoor een aarzeling?’

Willem keek even om zich heen of niemand kon meeluisteren en fluisterde: ‘Ik wil jullie werk niet overnemen hoor, maar er zijn nog meer mogelijkheden.’

Van Opperdoes trok een wenkbrauw omhoog. ‘Wat dan?’

‘Grote schepen komen hierlangs, die naar de Kostverlorenvaart gaan. Schepen waar soms een auto op staat.’

Willem hield een vinger onder zijn oog en trok het vel samenzweerderig naar beneden.

De oude rechercheur keek verrast op. ‘Je bedoelt dat er een auto met lijk en al van zo’n boot af kan zijn gevallen?’

‘Kijk… daar had je nog niet aan gedacht, hè?’

De oude rechercheur grinnikte inwendig, maar keek Jacob en Willem zeer serieus aan.

‘Nee, daar had ik inderdaad nog niet aan gedacht.’

Jacob zuchtte.

‘Nee, het was er bij mij ook doorheen geschoten. Goed meegedacht, Willem.’

Willem glunderde.


Een grote wagen met oplegger, waar grote hekken op stonden, kwam de Korte Marnixkade op rijden. De chauffeur en bijrijder plaatsten de hekken snel en vakkundig om de nog steeds met zeil bedekte auto, zodat deze helemaal aan het zicht was onttrokken. Een kleine ingang aan de straatzijde werd opengelaten voor de onderzoekers die bij de auto moesten zijn.

Het was wonderlijk en ook wel een beetje beangstigend, vond Van Opperdoes, dat alles zo geordend en professioneel ging. Dat betekende dat iedereen dit al vaak had meegemaakt. Veel te vaak, waarschijnlijk, waardoor het een soort ritueel geworden was, waar hij niet van hield. Hij voelde zich door de hekken eerder buitengesloten van de plaats delict, dan dat ze bescherming boden.

Jacob kwam naast hem zitten.

‘Ben je weer aan het mokken over je pd?’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Ik val toch niemand lastig?’

‘Da’s waar,’ gaf Jacob toe. ‘Zoals gewoonlijk zit je weer op een afstandje toe te kijken hoe de anderen werken.’

De oude rechercheur legde zijn handen op zijn knieën.

‘Ik blijf ervan overtuigd dat het meer kwaad dan goed doet, deze aanpak. Iedereen heeft een afgebakend stukje werk. De een zet de hekken neer, de ander zorgt dat het publiek wegblijft, er lopen mannen rond in uniform waarop staat dat ze “leider Plaats Delict” zijn, die op een papiertje bijhouden wie wat gedaan heeft en wanneer…’

‘En waarom doet dat meer kwaad dan goed?’

Van Opperdoes keek Jacob ernstig aan. ‘Vroeger was de plaats delict van de rechercheur. Een plek waar alleen hij, met zijn maat of desnoods met een paar collega’s, overheen liep. Een plek waar hij iets bij voelde… begrijp je wat ik bedoel? Een plek waar hij het gevoel van de pd in zich opnam. Zodat hij later… als hij een verdachte verhoort die hem iets vertelt wat niet klopt… meteen kan zeggen: “Je liegt, want het lijk lag er zo-en-zo bij, dus wat jij zegt kan helemaal niet”. Het was een plek waar de rechercheur niet zelden een belofte deed aan het slachtoffer: ik zal zorgen dat degene die jou dit heeft aangedaan, zijn terechte straf niet zal ontlopen.’

Jacob zweeg, onder de indruk.

‘Maar nu doet iedereen dat stukje dat hem opgedragen is…’ vervolgde Van Opperdoes, ‘…en als hij dat stukje maar naar behoren doet, heeft hij zijn werk al goed gedaan. Niets meer, niets minder. Het gevoel is weg.’

Jacob knikte. ‘Het is werk geworden.’

De oude rechercheur sloeg op zijn knie. ‘Precies. En dat is nou net wat het niet is. Rechercheren is geen werk. Het is een gevoel.’

Ze zwegen even, en toen zwaaide Van Opperdoes korzelig met zijn hand. ‘Maar ik zeg er niks van, want dan ben ik een ouwe zeur die niet met zijn tijd mee gaat.’

Jacob staarde lange tijd voor zich uit. Niet alles was waar van wat zijn oude collega net zei. ‘Ik vind van niet. Je moet inderdaad met je tijd meegaan als de omstandigheden veranderen. Niet vasthouden aan een ouderwetse schrijfmachine als je ook een snelle computer hebt. Maar een moord blijft een moord, gepleegd door een mens. Met als motief geld, drank, drugs, vrouwen of haat. Of iemand is gestoord. Dat zijn ze wel zo’n beetje. In elk geval: het is mensenwerk. En daar is niet zo veel aan veranderd.’

Van Opperdoes klopte Jacob op zijn schouder. ‘Je klinkt bijna als een wijs mens.’

‘Als je maar inziet dat de moderne tijd ook z’n voordelen heeft.’

Van Opperdoes’ ogen glinsterden van pret. ‘Als ik ze tegenkom, ben je de eerste die het hoort.’

‘Ouwe zeur die je bent.’

Jacob stond op en liep naar de ingang van de hekken. Een inspecteur die hij niet kende, stond bij de ingang, een notitieblok voor zich en een pen in zijn hand.

‘En jij bent?’

‘Van de recherche.’

De inspecteur leek even uit het veld geslagen. ‘Heb ik jullie gewaarschuwd?’

Jacob schudde zijn hoofd. ‘Wij waren er al.’

De inspecteur hield zijn pen in de aanslag. ‘Dat is snel. Jij wou naar binnen? Wat is je stamnummer?’

Jacob keek even naar de drukte bij de hekken.

‘Ik wil dat jij weggaat, hier. En iedereen die binnen deze hekken staat, gaat eruit.’

De inspecteur rechtte zijn rug en keek Jacob met koele blik aan.

‘Ik ben de leider Plaats Delict. Ik bepaal wat hier gebeurt.’

Jacob boog iets voorover. ‘Is dat zo? Ga jij deze moord oplossen?’

‘Nou, nee… daar zijn jullie voor.’

‘Precies. En dan wil jij mij vertellen wat wij wel en niet mogen doen, en wie er wel of niet op onze… ik zeg nadrukkelijk onze… pd mag komen?’

De inspecteur knipperde even met zijn ogen, liet alles op zich inwerken en draaide zich toen om naar de agenten die bij het hek stonden.

‘Mag ik iedereen even verzameld hebben bij de container?’

Alle agenten liepen weg. De inspecteur fluisterde Jacob onder het weglopen toe: ‘Kijk eens, hier heb je je pd. Los de zaak nu maar op, rechercheur.’

Jacob grijnsde en wenkte Van Opperdoes, die vrolijk aan kwam sloffen.

‘Heb je weer vrienden gemaakt?’

‘Maakt niet uit.’

Jacob wees naar de ingang van de hekken.

‘Helemaal van jou…’

De oude rechercheur stond even stil en keek naar de blauwe zeilen in de hekken. Er was niets te zien van wat erachter stond.

‘Een paar nachten geleden zag ik een documentaire over een goochelaar in Amerika. Die had op een vliegveld precies zulke hekken om een vliegtuig gezet. Hij zei iets raars… ze verplaatsten de hekken… en het hele vliegtuig was verdwenen. Stel je toch voor dat we naar binnen lopen, en die auto is weg… met lijk en al.’

‘Simsalabim…’ zei Jacob, en hij liep het hek door.

Maar de auto stond er nog steeds.


Peter van Opperdoes liep de pd op en bleef staan. Langzaam liet hij wat hij zag op zich inwerken. De hekken waren ruim om de auto heen gezet. Onder de auto lag een grote plas water, en nog steeds drupte er af en toe een straaltje op de grond. De wagen had al een tijdje in het water gelegen, dat was duidelijk. Toch kon Van Opperdoes goed zien dat het een donkerblauwe auto was.

Hij deed een paar stappen naar rechts. Ford Mondeo, stond er op de achterkant van de auto. Het kenteken was duidelijk zichtbaar. Jacob liep achter zijn collega aan en noteerde het kenteken.

Van Opperdoes keek verder. Door het raam zag hij de contouren van het lichaam, maar hij wilde eerst alle overige details in zich opnemen, voor het lichaam al zijn aandacht naar zich toe trok.

In een hoekje van de achterbank lag iets wat leek op een leren jack. Van Opperdoes wees erop en Jacob knikte. Nog steeds zwijgend en kijkend liepen de twee rechercheurs langzaam door tot ze naast de deur van de bestuurder stonden.

Het lichaam van de dode man was inmiddels voorover gezakt, tegen het stuur aan. Zijn gezicht was naar de bijrijdersplaats gedraaid. Het zwarte haar van de man lag in natte plakken op zijn hoofd. Zijn linkerarm hing gestrekt naar de grond, en zijn rechterarm lag gevouwen in zijn schoot.

‘Geen autogordel om.’

Van Opperdoes reageerde niet. Met een frons op zijn voorhoofd liep hij om de auto heen.

‘Geef me eens een handschoen?’

Jacob reikte over het dak een blauwe latex handschoen aan.

Van Opperdoes frommelde de handschoen om zijn hand en trok de deur open.

Jacob keek verbaasd. ‘Wat doe je nou?’

De oude rechercheur boog zich voorover in de auto. Hij keek ingespannen en met ingehouden adem naar het half vergane gezicht van de man achter het stuur. Langzaam trok Van Opperdoes zich terug uit de auto en kwam omhoog.

Jacob zag de mengeling van afgrijzen en verbazing op het gezicht van zijn collega. ‘Wat is er?’

Van Opperdoes slikte. ‘Ik ken hem…’

Загрузка...