Hugo Pastoor stootte zijn hoofd tegen de openstaande motorkap toen hij omhoogkwam, vloekte lang en hard terwijl hij op zijn hakken twee driftige rondjes draaide en wild over zijn achterhoofd wreef.
Terwijl Jacob wegdraaide om zijn lachen te verbergen, keek Peter van Opperdoes Hugo droog aan.
‘Was je vergeten dat die omhoog stond?’
Een woedende blik vanonder het witte kapje op het hoofd van Hugo was zijn deel. Het duurde even voordat Hugo weer wilde praten.
‘Het klopt allemaal…’ zei hij toen.
De auto van Gilbert en Karin Lausberg was uit de garage gereden en op verzoek van Jacob was de technische recherche naar de villa in Amsterdam Zuid afgereisd. Eerst werd het kentekenbewijs op echtheid onderzocht en de nummers bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer gecontroleerd. Vervolgens dook Hugo Pastoor onder de motorkap om te zien of het originele chassisnummer misschien was weggevijld, en zo ja, om te kijken of er een ander nummer in de auto was aangebracht.
Toen hij weer een beetje was bijgekomen, was Hugo zeer stellig.
‘Deze auto is de originele Ford Mondeo, met de originele nummers en het juiste kenteken.’
‘Dus de auto die we uit het water gevist hebben, met hetzelfde kenteken, wat is die dan?’
Hugo hield zijn hoofd een beetje scheef en trok een wenkbrauw omhoog.
‘Dat is dan een gekloonde auto. Wil je deze Ford nog in beslag nemen?’
Van Opperdoes keek even naar de overkant, waar Karin met haar armen over elkaar nieuwsgierig stond toe te kijken wat er met hun auto werd uitgehaald.
‘Nee, laat maar. Foto’s maken graag, en daarna kan de auto terug de garage in.’
Hugo knikte en liep naar de witte bus met het opschrift Forensische Opsporing om zijn camera te halen.
Jacob keek naar Karin.
‘Mag ze weten wat er aan de hand is?’
Peter van Opperdoes haalde zijn schouders op en begon naar de overkant te slenteren.
‘Lijkt me geen probleem. Zonder al te veel details, dat wel…’
‘En?’ vroeg Karin. ‘Is er iets met onze auto?
Jacob maakte een geruststellend gebaar.
‘Het valt mee, hoor. Waarschijnlijk is uw auto gekloond.’
‘Gekloond? Zoals dat schaap indertijd?’
Jacob moest lachen.
‘Zoiets, ja. Waarschijnlijk heeft iemand uw auto ergens gezien, hebben ze het kenteken van uw auto na laten maken op een valse kentekenplaat en die op een andere auto geplaatst, die er precies zo uitziet als uw auto. Dat is klonen.’
Karin knikte begrijpend.
‘En daar plegen ze dan bijvoorbeeld een overval op een bank mee? Als een getuige dan toevallig het kenteken van de vluchtauto ziet, komt de politie langs bij iemand die er helemaal niets van afweet, en wiens auto gewoon netjes voor de deur staat. Zoals jullie nu…’
‘Zo gaat het, helaas.’
‘Welke overval is er met “onze” auto gepleegd?’ vervolgde ze, met een ironische ondertoon.
‘Misschien dat we u later kunnen vertellen wat er met die auto aan de hand was.’
‘Geen bankoverval dus?’ Het klonk meer als een constatering dan als een vraag.
Van Opperdoes’ gevoel werd bevestigd: deze vrouw was zeker niet dom.
‘Als u het wilt weten, dan zult u even geduld moeten hebben. In het belang van het onderzoek. Daar heeft u vast begrip voor.’
‘Ach ja… zolang u maar niet denkt dat mijn man of ik zwaaiend met vuurwapens ergens ons geld vandaan halen, vind ik het prima.’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Die gedachte was nog niet bij me opgekomen.’
‘Gelukkig maar.’
Inmiddels was de Ford weer terug in de garage.
Karin hield de sleutels omhoog. ‘Kan ik afsluiten?’
‘Ga uw gang.’
Ze liep naar de overkant en zachtjes sloot de garagedeur zich weer. Toen de deur dicht was, wuifde ze even naar de twee rechercheurs, voordat ze terug naar huis liep.
‘Dat zou slim zijn…’ peinsde Jacob.
‘Wat?’
‘Wat zij zegt. Je laat je auto namaken, pleegt een overval, en zorgt dat de politie die nagemaakte auto ergens in een sloot vindt. Dan komen ze bij jou, denkend dat je de dader bent… en je laat gewoon netjes de originele auto zien. “Nee, hoor, kijk maar… ik was het niet… hier staat mijn auto” zeg je dan. Perfect alibi.’
Van Opperdoes vond het een mooie redenatie.
‘Klopt. Zou heel slim zijn. Maar nu hebben we het niet over een overval. Ik zou niet weten wat zij hier voor voordeel aan kunnen hebben.’
‘Omdat die auto diep in het water lag.’
Van Opperdoes trok zijn kraag omhoog. Het werd koud.
‘Precies. Een kloon maak je om een dwaalspoor op te zetten. Wat heb je aan een dwaalspoor als dat op de bodem van het water ligt?’
‘Waar niemand het ziet?’ maakte Jacob de gedachte af.
‘Ik kan het voordeel niet verzinnen.’
Hugo Pastoor stond naast de witte bus en zwaaide naar de twee rechercheurs. ‘Wij zijn klaar hier.’
‘En nu?’
‘Die auto uit de Singelgracht is nu wel uitgelekt. We hebben er wat lampen op gezet, zodat hij sneller droogt. Ik denk dat we zo meteen de boel gaan openmaken. Gaan jullie mee?’
Van Opperdoes haalde zijn schouders op en sjokte in de richting van hun auto.
‘We hebben toch niks beters te doen.’
Jacob staarde hem na en keek toen op zijn horloge.
‘Weet je hoe lang we al bezig zijn? Wat dacht je van iets eten?’
Zonder om te kijken zwaaide Van Opperdoes met zijn arm.
‘Onderweg naar de Kabelweg weet jij vast wel een goed adresje…’
Peter van Opperdoes keek om zich heen.
‘Is het niet een beetje omrijden, vanaf Amsterdam Zuid via de Jordaan naar Amsterdam West?’
Jacob trok grijnzend de handrem aan.
‘Misschien. Maar het is wel de moeite waard.’
Zuchtend stapte Van Opperdoes uit. Hij wist hoe belangrijk eten was voor Jacob. Die kon behoorlijk chagrijnig worden als hij met een lege maag moest doorwerken.
Eten was trouwens iets dat voor de meeste rechercheurs hoge prioriteit had. Als op een grote rechercheafdeling de collega’s van de middagdienst rond drie uur ’s middags binnenkwamen, was het eerste wat ze zeiden niet ‘goeiemiddag’ maar ‘wat eten we vanavond?’
En ze zorgden er dan ook voor vroeg te eten, omdat je nooit kon weten wat er zich die avond in dat onvoorspelbare politiewerk zou voordoen. Voor je het wist stond je vijf of zes uur lang op een koude plaats delict, en als je dan honger had was dat bijzonder onprettig. Iedere afdeling — nee, sterker nog, iedere rechercheur — wist feilloos de beste eettentjes in zijn district te vinden.
Vroeger, in oude tijden, werden die tentjes uitgezocht omdat ze voor politiemensen zachte prijsjes rekenden, maar die tijd was inmiddels allang voorbij. Nu was het een sport geworden om voor de laagste prijs het allerlekkerste eten te vinden, en dan in zo veel mogelijk verschillende categorieën, zodat de keus ruim is.
Voordat Peter van Opperdoes zich naar bureau Raampoort liet overplaatsen, was op de Warmoesstraat de vaste vraag of er die avond Surinaams, Indisch, Chinees, Italiaans, shoarma of Spaans gegeten werd. Zo zat de Zeedijk bijvoorbeeld vol Chinese restaurants, maar wisten de doorgewinterde rechercheurs dat je bij het meest ongezellig ogende restaurant van die straat, Wing Kee, juist het beste eten kon halen. Surinaams eten was bij de toko’s goedkoop en razend lekker. En wilde je de beste shoarma, dan moest je aan de rechercheurs vragen waar je die het best kon halen, want de tentjes lagen verspreid over de hele stad.
Van Opperdoes vond het allemaal best. Voor hem was een goeie bal gehakt van Louman met spinazie en aardappelen ook best.
Maar voor nu volgde hij Jacob, die vanaf de Lindengracht de Tweede Lindendwarsstraat in liep. Aan de linkerkant zat een Indonesisch afhaalrestaurant, Terang Bulan genaamd, waar voor het brede raam ook een grote tafel was geplaatst.
‘Hallooo…’ zeiden de twee jonge Indonesische mannen achter de toonbank tegelijk, toen Jacob en Van Opperdoes voor de deur stonden.
De geur van het eten golfde al naar buiten en zelfs Van Opperdoes was verrast hoe heerlijk en subtiel het rook. Voor het eerst realiseerde hij zich hoe lang het geleden was dat hij iets had gegeten. Zijn neus krulde.
‘Meenemen?’ vroeg de man achter de balie.
Jacob wees op de tafel. ‘We eten hier wel, is dat goed?’
‘Natuurlijk. Zeg maar wat je wilt.’
Van Opperdoes wuifde met zijn hand. ‘Jij bent daar veel beter in dan ik.’
Even later kwamen de borden op tafel. Van Opperdoes boog zijn hoofd tot vlak boven het bord en snoof diep.
‘Als het net zo goed smaakt als het eruitziet…’
‘Probeer maar.’
Het was inderdaad een sensatie om te proeven, moest hij toegeven. Er lagen verschillende vleesgerechten op het bord, die ieder een geheel eigen smaak hadden. Iedere hap proefde weer nieuw en anders. De twee rechercheurs zeiden niets en genoten. Na zijn laatste hapje legde Van Opperdoes zijn vork neer en leunde tevreden achterover.
‘Eet je dat niet op?’
De oude rechercheur keek op zijn bord, waar nog twee laatste stukjes vlees lagen, met wat bami. ‘Het is beleefd om iets te laten liggen op je bord. Anders denkt de gastheer of gastvrouw dat ze je te weinig hebben aangeboden.’
Grijnzend prikte Jacob het vlees aan zijn vork en at het smakelijk op.
‘Zeker. Maar dat geldt niet als je ervoor hebt betaald.’
Van Opperdoes zag het glimlachend aan en wreef over zijn buik.
‘Nou woon ik toch al jaren hier om de hoek…’
‘Nieuw adresje erbij. Altijd handig.’
‘Tjonge…’ pufte de oude rechercheur. ‘Dat is nou het mooie van de Jordaan. Het is niet groot, maar toch is er steeds wat nieuws te ontdekken…’
De borden werden weggehaald en Jacob rekende af.
‘Voordat je in slaap valt hier… we moeten nog naar de technische recherche.’
Van Opperdoes zuchtte diep. ‘Volgende keer eet ik dit alleen als ik er even van kan nagenieten.’
Hij bleef zitten en keek peinzend om zich heen.
‘Waar denk je aan?’ wilde Jacob weten.
‘Wat deed Bertje van de Dijk in een gekloonde auto?’
Daar moest Jacob ook even over nadenken.
‘Is hij een type dat auto’s steelt en daarna kloont?’
De oude rechercheur haalde zijn schouders op.
‘Geen idee.’
‘Of is hij iemand die iets van plan was in een gekloonde auto? Is het een bankovervaller? Een ripdealer? Waar had hij die auto voor nodig?’
Weer haalde Van Opperdoes zijn schouders op. Hij durfde er niets over te zeggen.
‘Ik denk dat we ons maar eens ernstig moeten verdiepen in Bertje van de Dijk, en met wie hij omging…’
Jacob stond op.
‘Want als je het slachtoffer kent, ken je de dader. Toch?’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Je leert snel, jonge vriend.’
Het was donker toen ze bij het enorme gebouw aan de Kabelweg aankwamen, waar de technische recherche gehuisvest was.
Jacob hield zijn toegangspas bij het elektronische slot en langzaam gleed de grote ijzeren poort ratelend open. Het enorme gebouw, dat nog niet zo lang in gebruik was bij de politie, zag er indrukwekkend uit. Groot, hoog en donker, en waar op sommige verdiepingen nog laat werd gewerkt, getuige het felle licht dat naar buiten straalde.
Aan het einde van het parkeerterrein bevonden zich de onderzoeksruimtes van de tr. Ook daar brandde fel licht, als een vertrouwenwekkend baken aan het einde van een donkere en koude nacht.
Langzaam reed Jacob over het terrein, terwijl hij omhoogkeek.
‘Dit is toch geen politiebureau? Vroeger zat de tr in de Sarphatistraat. Misschien te klein en een beetje onhandig, maar wel een pand met historie. Napoleon zelf heeft er nog rondgelopen en z’n paard gestald, zeggen ze. En dit? Groot en ruim, maar lelijk en met een vorstelijk uitzicht op de snelweg. Geef mij dan de Raampoort maar. Al meer dan honderd jaar een politiebureau.’
Peter van Opperdoes keek hem vrolijk aan, stiekem nog nagenietend van zijn eten.
‘Je wordt sentimenteel. Nu al. Hoe oud was je ook alweer?’
Jacob zette de motor uit. ‘Oud en wijs genoeg inmiddels.’
‘Oud en wijs genoeg… hahahaha!’
Van Opperdoes liep schaterlachend naar de loods van de TR.
De auto waarin Bertje van de Dijk gevonden was, stond onder felle lampen midden in de loods. De motorkap stond omhoog en Hugo Pastoor was eronder aan het rommelen met een zaklamp.
Van Opperdoes ging vlak achter hem staan en tikte hem op zijn rug. Hugo kwam omhoog, maar was helder genoeg om op het laatste moment de motorkap te ontwijken.
‘Dat is helemaal niet leuk.’
‘Nu niet meer, nee,’ antwoordde Van Opperdoes. ‘Als je je hoofd gestoten had wel.’
Jacob moest inwendig lachen. Het viel hem op dat Van Opperdoes heel af en toe vrolijk deed, soms zelfs een beetje baldadig. Het leek erop dat hij eindelijk wat beter in zijn vel begon te zitten sinds de dood van zijn vrouw, al betrapte Jacob zijn vriend er nog regelmatig op stil en afwezig in de recherchekamer te zitten op momenten dat hij dacht dat niemand hem zag.
Jacob keek naar Van Opperdoes, die op zijn beurt weer even naar hem keek. Waarschijnlijk verraadden de ogen van Jacob dat hij aan de eenzame momenten van Van Opperdoes dacht, want de oude rechercheur leek het te merken en glimlachte heel even. Het was een bijna trieste glimlach, alsof hij zich betrapt voelde, en hij wendde zijn hoofd af.
Hugo Pastoor legde de zaklamp weg.
‘Ik heb het originele chassisnummer tevoorschijn weten te etsen. Nu moet ik dat bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer checken, en dan weten we welk origineel kenteken daar bij hoort… en of daar iets mee aan de hand is.’
Jacob knikte. ‘Of die gestolen is. Ik denk het wel, eigenlijk.’
Hugo haalde zijn schouders op. ‘De kans acht ik inderdaad groot.’
Van Opperdoes hield zich een beetje schuil achter de auto en gluurde naar binnen. De ramen waren met plastic afgedekt.
‘En verder? Sporen?’
Hugo schudde zijn hoofd.
‘Ik ben nog niet in het interieur geweest, dat doen we straks samen. Maar ik kan je nu al zeggen dat het heel lastig wordt. Water sloopt alles. Dat ding heeft weken onder water gelegen, alles is weg.’
Van Opperdoes schuifelde verder naar de kofferbak. ‘En dit?’
Hugo haalde zijn schouders op.
‘Van hetzelfde laken een pak… die ligt ook vol met water.’
‘Maar heb je de kofferbak al open gehad?’
‘Denk je dat ik kan toveren?’
Hij opende de deur van de auto en klikte de achterklep open.
Jacob deed uit voorzorg een stapje achteruit.
‘Zoiets heb ik al een keer eerder meegemaakt, weet je nog?’
Hugo grijnsde. ‘Bij het Stenen Hoofd. Toen lag er een lijk in, toch? Zou zomaar weer kunnen. Nou je het zegt….’
Ook Hugo deed een stapje achteruit en bekeek de auto.
‘Zeg eens, Van Opperdoes, vind jij die achterbak ook niet wat laag hangen?’
‘Dat vind ik nou helemaal niet.’ Jacob was hem voor.
‘Laten we maar eens kijken dan.’
Hugo pakte met zijn blauwe latex handschoenen de klep beet en trok die langzaam omhoog. Van Opperdoes was naast hem komen staan en keek mee.
Er lag geen lijk achter in de auto, maar in de verder lege en natte kofferbak lag wel een op het oog goed gesloten metalen koffertje, dat er nog opvallend gaaf uitzag.