Hoofdstuk 14

Tot grote pret van Moos stond de Driehoekstraat inmiddels vol auto’s. Vooraan stond de bus van een hondengeleider, die eerst door de woning was gegaan met een vuurwapenhond, om te kijken of er nog meer wapens of munitie in de woning verborgen lagen. Daarna was een tweede hondengeleider gekomen, wiens hond op zoek ging naar geld. Het kleine woninkje boven de distilleerderij bleek namelijk een goed beveiligde kluis te zijn. Ook de ramen waren muurvast afgesloten, met extra dik glas.

In het huis hadden Van Opperdoes en Jacob op de meest vreemde plaatsen geld en munitie gevonden. Ze waren ervan overtuigd dat er nog meer was verborgen, en Jacob wist dat de Amsterdamse politie inmiddels over uitstekend getrainde honden beschikte, die waren opgeleid voor het herkennen van diverse geuren. Het was een mooi gezicht, zo’n hondengeleider met een opgetogen hond die op rare plekken bij muren aansloeg — waarop na wat breken weer een verborgen ruimte met geld werd gevonden.

Het geld werd verzameld en op de tafel in het midden van de kamer gelegd. Duidelijk was dat Bertje van de Dijk in zijn nieuwe carrière ruimschoots was geslaagd. Zonder dat iemand het wist was hij van een straatrat opgeklommen tot een rijk man. Peter van Opperdoes schatte hoeveel geld er op tafel lag. Het moest in de honderdduizenden euro’s lopen.

‘Hij heeft het slim gedaan. Niet opvallen… geen dure auto, geen duur huis… niet in het oog springen bij de politie… en ondertussen bakken met geld verdienen.’

‘Veel heeft hij er niet aan gehad, anders. Nu kan hij er niet meer van genieten, in koelcel 23 van het mortuarium,’ merkte Jacob op.

‘Dat is waar. Waarschijnlijk had hij zijn eigen dood niet verwacht. Bertje kennende zou hij het geld verzamelen… en dan ineens verdwijnen om in een tropisch land vrolijk oud te worden.’

Het was inderdaad typisch Bertje om zo te denken. Het was slim… straatslim… om niet op te willen vallen en dan lekker ergens te gaan genieten. Wat was er misgegaan? Wat was er tussengekomen?

‘Tjonge jonge… moet ik hier zijn? Twee hoog in de Jordaan, met allemaal kleine trappetjes.’

Bonkende voetstappen klonken van beneden.

Jacob keek Van Opperdoes aan en sloeg zijn ogen quasiwanhopig op.

IJsselstein, de digitale rechercheur, kwam de kamer in, een zware tas meezeulend.

Jacob keek naar de hijgende rechercheur. ‘Jij zit toch op zolder op de Raampoort? Veilig weggestopt voor de rest van ons? Met een steil trappetje naar boven? Dan moet dit een makkie voor je zijn.’

‘Dan heb ik deze tas niet mee te sjouwen, lampie.’

IJsselstein negeerde hem verder en liep nieuwsgierig naar het midden van de kamer.

‘Zo, ik zie dat jullie mijn salaris al hebben klaargelegd. Goeiemorrege zeg…’

‘Het is geteld,’ zei Jacob lachend.

‘Ik kijk wel uit, ik brand daar mijn vingers niet aan. Geen zin in een intern onderzoek. Wat kan ik voor jullie doen?’

Jacob wees op de dure laptop van Bertje.

‘Kun jij daar iets mee?’

IJsselstein klapte vergenoegd in zijn handen.

‘Jarenlang zeuren en het helpt! Eindelijk doen ze eens iets goed, die jongens van de recherche!’

Van Opperdoes keek naar Jacob en wees naar IJsselstein.

‘Wat bedoelt hij? Ik snap die man nooit…’

Jacob klopte hem geruststellend op de schouder.

‘Geeft niks. Niemand snapt hem. Hij bedoelt dat hij liever ter plaatse komt als er iets moet worden onderzocht in computers. Als wij stekkers lostrekken… dat heeft hij liever niet.’

IJsselstein kwam bij hen staan.

‘Dat is allemaal een beetje lastig uit te leggen aan iemand die nog niet eens weet hoe een mobiele telefoon werkt.’

‘Ik weet best hoe een mobiele telefoon werkt,’ mopperde Van Opperdoes.

‘Het kan zijn, bijvoorbeeld, dat een computer nog aan staat, of in slaapstand, waarbij een programma openstaat. Als je dan de stroom eraf haalt om dat ding in beslag te nemen, dan verlies je misschien informatie die op de computer staat.’

Van Opperdoes keek verontwaardigd naar Jacob. ‘Dat begrijp ik best, wat hij daar zegt.’

‘Dat mag ook wel, want ik heb het uitgelegd op het niveau van een kind op de lagere school. Als je dat nog niet snapt…’ bromde IJsselstein. ‘Gaat het om die? Is er nog meer? Heb je ook mobiele telefoons gevonden?’

Hij benaderde de laptop en bekeek hem van alle kanten alsof het een gevaarlijk dier was dat hem ieder moment kon aanvallen.

‘Ja, zie je wel… in de sluimerstand… Goed gedaan, Jacob.’

IJsselstein opende de grote zwarte tas en trok er allemaal indrukwekkende snoeren en apparaten uit. Hij sloot kabels aan op de laptop, en stopte stekkers in het stopcontact. Brommend kwamen zijn apparaten tot leven en een imponerende rij lampjes lichtte op. IJsselstein drukte op knopjes en opende toen omzichtig de laptop. Hij gromde verbaasd en deed een stap achteruit.

‘Hij staat gewoon aan. Geen beveiliging… geen wachtwoord. Dat is raar.’

Van Opperdoes keek om zich heen.

‘Dat is niet zo gek als het lijkt.’

‘Heb jij er nu ineens verstand van, meneer de rechercheur-die-niet-eens-weet-wat-een-iPad-is?’ sneerde IJsselstein.

‘Misschien weet ik niet wat een eipet is… maar ik weet wel iets over hoe criminelen denken. Dit huis is een fort. Niemand kwam hier binnen zonder dat Bertje dat wilde. Hier voelde hij zich veilig. Hij verstopte zijn geld hier in huis, en er lag ook veel geld op tafel. En een vuurwapen. Hij heeft zijn criminele leven goed weten te verbergen, en tegelijkertijd zijn huis tot bunker verbouwd. Dan is het niet zo vreemd dat hij zijn computer aan laat staan, in het volle vertrouwen dat niemand hier ongewenst binnen zou komen.’

IJsselstein, die er nooit zo heel goed in was geweest anderen gelijk te geven, haalde zijn schouders op.

‘Zou kunnen… misschien. Hoe dan ook, er zit geen beveiliging op. Ik maak een kopie van de harde schijf, daar kunnen jullie dan mee werken.’

Jacob keek op het scherm. Er was een bestand te zien met de nummers 1 tot en met 35, met daarachter adressen. Hij wenkte Van Opperdoes.

‘Kijk eens? Hadden wij niet vijfendertig rode labeltjes met nummers erop, uit de koffer van Bertje? Dit zijn de bijbehorende adressen, denk ik.’

IJsselstein keek op het scherm.

‘Ik ken dit programma. Mooi dingetje. Ieder nummer — dus ieder adres — staat gekoppeld aan een agenda.’

Van Opperdoes wreef tevreden in zijn handen.

‘Bertje was een tussenpersoon. Als een crimineel zaken kwam doen in Amsterdam, wilde die niet in een hotel gaan zitten waar je je naam moest opgeven en een paspoort moest laten zien. De maffia gaf aan Bertje door dat er iemand naar Amsterdam kwam, en Bertje regelde een onopvallend appartement voor die persoon. Met een beetje mazzel kunnen we achterhalen welke crimineel waar heeft gezeten… en wanneer.’

IJsselstein veegde over het toetsenbord van de laptop, en het beeld verschoof iets. Hij keek trots op.

‘En in welke auto die crimineel reed.’

Achter de adressen werden nu ook kentekens zichtbaar.

Jacob ging met zijn oog langs de lijst.

‘Daar zal vast een Ford Mondeo tussen staan… zullen we wedden?’

Peter van Opperdoes knikte beamend.

‘Daar zal de Criminele Inlichtingen Eenheid blij mee zijn, met die lijst. En waarschijnlijk de politie in Hoorn ook, als onze Italiaan erop staat. Die woning moeten we ook hebben. Maar in ieder geval is de connectie tussen de rode labels nu bewezen.’

Er klonk een bescheiden klop op de deur, en Hugo Pastoor kwam de kamer binnen lopen.

‘Er is nog meer bewezen…’

Iedereen keek hem verwachtingsvol aan. Nu hij ieders blik op zich voelde rusten, krabbelde hij al iets terug.

‘Nou ja, bewezen… dat is een groot woord. Maar het vuurwapen dat hier is gevonden, heb ik eens even goed bekeken met een microscoop in de auto. Er zit een kleine beschadiging in de loop. En die komt overeen met een beschadiging die is gevonden op de kogel die is verwijderd uit het lichaam van Peter Donkers.’

‘Dus?’ Van Opperdoes wilde zekerheid.

‘Dus is Peter Donkers neergeschoten met het vuurwapen dat jij net in Bertje van de Dijks huis hebt gevonden.’


Van Opperdoes schudde de hand van Moos.

‘Wij gaan er weer vandoor.’

‘Kom nog eens terug. Ik heb in jaren niet zo veel lol gehad. En zo veel mensen gezien.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Doe ik, Moos. Heb het goed.’

Moos zwaaide met een hand en legde zijn deken weer goed over zijn benen.

De beide rechercheurs stapten in hun auto.

Toen Jacob zat, vloekte hij hartgrondig.

‘Wat is er?’ vroeg Peter van Opperdoes ongerust.

Jacob wees voor zich uit, naar de plek waar een parkeerbon onder de ruitenwisser zat.

‘Zijn ze blind of zo?’

Hij haalde het bordje waar politie op stond van het dashboard af.

‘Wat staat hier? Dat ik graag een parkeerbon wil?’

Hij keek om zich heen, of hij de controleur nog ergens zag lopen.

‘Als ik hem zie, is-ie voor mij…’

‘Die man doet ook zijn werk.’

Jacob zuchtte diep.

‘Ooit heb ik daadwerkelijk op het punt gestaan om zo’n man in de cel te schoppen. We waren bezig met een actie, komt er zo’n auto aan met zo’n eencellige erin die gaat proberen om een wielklem op míjn auto te plaatsen. Ik zei tegen hem: “Ik ben aan het werk en als jij die klem plaatst, dan belet je mij mijn werk te doen”.’

Jacob citeerde hier de letterlijke wetstekst, wist Van Opperdoes.

‘En toen?’

‘En toen? Die man keek me schaapachtig aan, zoals alleen parkeercontroleurs dat kunnen. Hij zag uiteindelijk wel dat ik het meende, want hij ging weg.’

‘Had je hem echt aangehouden?’ was Van Opperdoes benieuwd.

‘Nou en of. Met alle plezier. Of ik had hem met die wielklem om z’n nek in de Lijnbaansgracht gegooid.’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd, terwijl Jacob de parkeerbon verfrommelde.

‘Die mensen doen gewoon hun werk.’

‘Ik ook. En zij werken me tegen. Het zijn mijn natuurlijke vijanden.’

Van Opperdoes wreef over zijn slapen en liet zijn hoofd in zijn handen rusten.

‘We hebben het huis van Bertje gevonden. En nu zitten we met een groot probleem.’

Jacob gooide het propje in de asbak. Hij zuchtte twee keer diep en wreef over zijn maag.

‘Dat hebben we zeker. Het is tijd voor lunch.’

Hij startte de auto en reed weg.

‘We gaan een broodje halen en ondertussen mag jij mij vertellen wat het grote probleem is.’

Jacob reed door de Marnixstraat, richting bureau. Maar in plaats van te stoppen bij Raampoort, reed hij rechtdoor de Marnixstraat af.

‘De kantine is open, hoor.’

Jacob keek hem glimlachend aan.

‘Zeker niet goed genoeg?’ informeerde Van Opperdoes.

Jacob schudde zijn hoofd.

‘Naar een van jouw adresjes?’

Jacob knikte.

Van Opperdoes zuchtte.


Jacob parkeerde in de Utrechtsestraat, bij de Keizersgracht. Daar zat een broodjeszaak genaamd Loekie.

‘Hier is het?’

‘Deze zaak is geweldig. Een paar broers runnen ’m. Toen ik op de Lijnbaansgracht zat, had een van hen een broodjeszaak op de Prinsengracht, bij de Utrechtsestraat. Rond lunchtijd stond er een rij tot buiten. Ze bakken zelf hun stokbroodjes, en hebben zo ongeveer de lekkerste zelfgemaakte filet americain van Amsterdam. Die van de Prinsengracht is weg, maar deze Loekie is er nog…’

‘Hee, Jacob…’ begroette de man achter de toonbank hem. ‘Hetzelfde als altijd?’

‘Graag. Doe er maar twee.’

Peter van Opperdoes keek hem aan. ‘Ga ik dat lekker vinden?’

‘Let maar op.’

Gewikkeld in papier, met een servet eromheen, kregen de rechercheurs hun stokbroodje.

In de auto zette Van Opperdoes zijn tanden erin. Het was inderdaad de lekkerste filet americain die hij kende. Licht scherp, met kappertjes erdoorheen. Heerlijk!

Jacob nam een paar happen en leunde vergenoegd achterover.

‘Nu ben ik weer in staat om na te denken. Wat is het grote probleem dat we nu hebben?’

‘Ik zal het uitleggen…’ begon Van Opperdoes. ‘We hebben een lijk in de gracht: Bertje. We hebben zijn ex-vriendin met wie hij ruzie had: Jacqueline. We hebben een broer van de ex-vriendin: Peter. Peter is neergeschoten met het wapen dat bij Bertje is gevonden.’

‘Klopt. Dan zou je kunnen zeggen dat Bertje Peter heeft neergeschoten.’

Van Opperdoes nam weer een hap en kauwde bedachtzaam.

‘Dat is een mogelijkheid. Een andere mogelijkheid is…’ Hij dacht even na.

‘Nou? Wat?’

‘Een andere mogelijkheid is: Peter heeft Bertje van de Dijk vermoord.’

Jacob knikte langzaam. ‘Ja… en wie heeft dan Peter neergeschoten?’

‘Zijn eigen zus… omdat ze kwaad was dat Peter haar vriend had vermoord.’

‘Dat zou een goede reden voor ze zijn om zo zwijgzaam en vijandig tegen ons te doen.’

Van Opperdoes kauwde weer een hapje weg. ‘Precies…’

‘En het wapen dan?’

De oude rechercheur keek Jacob strak aan. ‘Dat heeft zij in de woning van Bertje gelegd… om de schuld op hem af te schuiven. Doden spreken immers zelden iets tegen.’

Загрузка...