Hoofdstuk 5

Opgelucht sloot Jacob de deur van het mortuarium en haalde diep adem. De frisse winterlucht deed hem goed. Met getuite lippen liet hij de lucht uit zijn longen ontsnappen en keek naar de dunne wolk die langzaam in de koude lucht oploste. Het leek een stuk frisser geworden in de tijd die ze binnen waren geweest.

Peter van Opperdoes kwam achter hem staan en klopte bemoedigend op zijn schouder. ‘Gaat het?’

Jacob knikte moeizaam en de oude rechercheur schudde langzaam zijn hoofd.

‘Waarom iemand die zo’n moeite heeft met bloed en lijken ooit bij de recherche heeft gesolliciteerd… het blijft me een groot raadsel.’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Het is altijd maar even. We komen bij een lijk, doen onderzoek op de pd en daarna zien we het niet meer. Dan gaan we uitzoeken wat er gebeurd is. En dát is waarom ik bij de recherche wilde. Stel je voor dat je solliciteert omdat je gek bent op bloed en kogels en rondslingerende lichaamsdelen… lijkt me ook niet gezond.’

Van Opperdoes fronste. ‘Daar heb je een goed punt. Aan sensatiezoekers hebben we niet veel. Toch merk ik dat je er wat minder last van hebt dan pakweg vier of vijf lijken geleden…’

Jacob wreef over zijn witte wangen om er weer wat kleur op te krijgen.

‘Het gaat ook wel beter. Langzaam raak ik eraan gewend. Tegen de tijd dat ik met pensioen ga, zal ik er vast geen last meer van hebben.’

Van Opperdoes glimlachte toen hij terugdacht aan zijn eerste lijk, ver… ver terug in de vorige eeuw. Aan de hand van een oude ervaren rechercheur was hij als jong broekie meegegaan naar een oud grachtenpand, waar een jonge vrouw met een touw een eind aan haar leven had gemaakt.

Er werd niet veel gedoe omheen gemaakt; een onderzoek bij de buren, een afscheidsbrief die werd aangetroffen, en dat was het wel zo’n beetje; veel meer mogelijkheden waren er niet.

Met een scherp mes sneed de mentor het touw door, nadat hij had gezegd dat de jonge Van Opperdoes het lichaam moest opvangen. Die nacht had Van Opperdoes wakker gelegen met de starende ogen van de jonge vrouw op zijn netvlies. Ze keek hem smekend aan, alsof ze hem iets wilde zeggen, maar hij kwam er niet achter wat het was. Misschien was het geen zelfmoord?

De volgende dag ging hij − alleen − terug naar het grachtenpand en trof er een angstige man aan, ver weggekropen in hoekje van de zolder; hij kwam erachter dat de bange man bedreigd werd door de ex-vriend van het slachtoffer. De dood van de jonge vrouw bleek inderdaad geen zelfmoord te zijn, maar een moord die de dader had geënsceneerd als een zelfmoord.

Die nacht lag Van Opperdoes niet wakker, maar sliep binnen een minuut in nadat zijn hoofd het kussen raakte. In de nacht… in zijn dromen… verscheen de jonge vrouw weer voor zijn ogen. Ze leek op een vreemde manier verdrietig dat ze dood was, maar dankbaar dat haar moordenaar was opgepakt.

Het was in die nacht dat Van Opperdoes voor zichzelf besloot dat hij vanaf nu pas zou stoppen met een onderzoek als hij er volledig van overtuigd was dat hij de juiste toedracht had achterhaald.

Hij wist dat Jacob nog steeds wakker kon liggen van de nare dingen die hij had gezien, en hij wist ook dat Jacob inmiddels net zo gedreven was als hij. Hij moest alleen nog tegen de bijbehorende nare taferelen opgewassen raken, maar daar had Van Opperdoes alle vertrouwen in.

Hij klopte Jacob zachtjes op zijn achterhoofd. ‘Het komt allemaal goed, jongen.’

‘Ik weet het,’ bromde Jacob. ‘Maar voorlopig vind ik het nog steeds helemaal niks.’

Met rillende schouders gaf hij een knik naar het mortuarium.

‘Blij dat ik hier weg ben.’

‘Heren…’ klonk een vrolijke groet.

De rechercheurs draaiden zich om en zagen een man gehuld in een lange, donkere jas met opvallend veerkrachtige tred de helling af lopen die toegang gaf tot het mortuarium. Hij tipte met twee vingers tegen een denkbeeldige hoed.

‘Dokter Van Gorcum,’ glimlachte Van Opperdoes, en hij schudde de patholoog-anatoom de hand.

‘Heeft u weer een klantje afgeleverd? Nog werk voor mij?’

Van Opperdoes keek Jacob aan, die bijna onmerkbaar nee schudde. Maar de oude rechercheur haalde zijn schouders op.

‘Ik vrees van wel. Een man die in het water gevonden is, in een auto. De schouwarts had haar bedenkingen.’

‘Wie was dat?’

‘Cathelijne de Wind.’

Van Gorcum maakte een tevreden handgebaar. ‘Als zij denkt dat een sectie wenselijk is… dan twijfel ik geen seconde.’

De patholoog maakte een uitnodigend gebaar.

‘Zullen we dan maar?’

Jacob keek verbaasd. ‘Nu meteen?’

De patholoog glimlachte. ‘Ik kwam hier voor wat achterstallig administratief werk. Als dat niet hoeft… liever niet. Liever gewoon werk.’

Jacob schudde zijn hoofd. ‘Gewoon, noemt hij dat…’

Van Opperdoes gaf zijn jonge collega een zetje richting de ingang.

‘Kom maar. Dan ben je er vanaf ook.’

Jacob moest twee keer diep ademhalen voordat hij het mortuarium weer in liep.


Drie uur later plaatste de patholoog-anatoom met voorzichtige eerbied de ingewanden van Bertje van de Dijk weer terug in het lichaam. Daarna nam hij enige afstand en bekeek peinzend het lijk, alsof hij overdacht of hij iets was vergeten. Kennelijk was dat niet het geval, want hij draaide zich monter om en keek de beide rechercheurs met een brede glimlach aan.

‘Zie je? Nu zijn we snel klaar en hoeven jullie niet naar het nfi te komen.’

Van Opperdoes was er inderdaad blij mee. Het Nederlands Forensisch Instituut zat in Den Haag, en ze zouden al gauw een paar uur kwijt zijn met het stoffelijk overschot ophalen en naar Den Haag reizen, laat staan dat daar dan nog een sectie bij kwam, die zoals nu al gauw drie uur kon duren.

De helper van de patholoog-anatoom, liefkozend ‘de snijer’ genoemd, begon met een enorme dikke naald en draad met grote halen het lichaam van Bertje van de Dijk dicht te naaien.

Jacob had zich teruggetrokken in het uiterste hoekje van de sectieruimte, achter een kleine tafel waarop een stapeltje voorbedrukte velletjes papier lag. Bij iedere gerechtelijke sectie moest een van de aanwezige rechercheurs aantekeningen maken, wat er eigenlijk op neerkwam dat hij opschreef wat de patholoog-anatoom dicteerde tijdens de sectie.

Jacob vond dat prima, zolang hij maar met zijn neus in de papieren kon duiken, in plaats van te moeten kijken naar een man die in een lichaam zat te wroeten.

Van Opperdoes had daar geen last van. Hij had eindeloos veel secties meegemaakt, zelfs nog op de Amsterdamse Overtoom, met dokter Rusteloos. Stokdoof, maar wel erg kundig.

Patholoog-anatoom Van Gorcum trok zijn handschoenen uit en waste langdurig zijn handen.

‘Ik zei het al… goede schouwarts, die Cathelijne de Wind. Ze had het scherp gezien.’

Van Opperdoes knikte langzaam. Hij kende niet alle medische termen die de patholoog had gedicteerd, maar de strekking was hem wel duidelijk geworden.

Van Gorcum drukte met zijn elleboog de kraan dicht en droogde zijn handen af voordat hij naar Jacobs tafeltje liep.

‘Het os hyoideum, oftewel het tongbeen, is gebroken. Bloeduitstorting in de halsspieren. Geen vocht in de longen of keel. De longen vol lucht. Puntbloedingen in de ogen, die niet het gevolg zijn van verdrinking, maar van verstikking. Deze man is door verwurging om het leven gekomen.’

Met kracht trok ‘de snijer’ de laatste hechtingen vast, voor hij er een stevige knoop in legde. Met een spons veegde hij het lichaam van Bertje schoon, waarna hij er een wit laken overheen legde.

‘Zo, die is weer toonbaar,’ mompelde hij.

Peter van Opperdoes probeerde zijn witte overjas uit te trekken.

‘Kunt u iets zeggen over het tijdstip van overlijden?’

Van Gorcum fronste zijn wenkbrauwen.

‘Als ik de temperatuur van het water bekijk, en die afzet tegen de mate van ontbinding… en de diepte van het water… dan schat ik een week of twee, drie. Veel specifieker kan ik helaas niet zijn.’

Hij bekeek de aantekeningen van Jacob en bromde goedkeurend.

‘Dat is tenminste leesbaar geschreven. Ik zal ze uitwerken en aan u toesturen. Heren… ik groet u.’

Van Gorcum vouwde de papieren op en stopte ze in de binnenzak van zijn jas.

Met een glimlach wees ‘de snijer’ op het lichaam.

‘Leggen jullie hem weer in de koelcel?’

Jacob trok een lelijk gezicht.


‘Doet het systeem het alweer?’

Jacob stond naast de auto, die op de kleine parkeerplaats bij het mortuarium onder de vu stond geparkeerd. Hij had zijn kladblok op de motorkap van de auto gelegd en hield een pen in de aanslag. Verrast veerde hij op.

‘Ja?’

De wachtcommandant die hij aan de telefoon had, gaf hem de gegevens door van de auto waar Bertje van de Dijk in was gevonden.

‘Op welke naam staat de auto geregistreerd? En heb je het adres?’

Van Opperdoes keek nieuwsgierig mee naar wat Jacob opschreef. Hij fronste. Dit had hij niet verwacht en misschien was deze zaak sneller opgelost dan hij in eerste instantie had gedacht.

De auto waarin Bertje van de Dijk was gevonden, stond namelijk niet op naam van Bertje van de Dijk.

Загрузка...