Hoofdstuk 4

Hugo Pastoor en Ton van Maan, de twee technisch rechercheurs, stonden in hun witte pakken hoofdschuddend naast de nog nadruipende auto.

‘Hoe kun je dat nou zeggen? Kijk hoe hij erbij zit. Zijn eigen moeder herkent hem niet eens.’

Peter van Opperdoes wees. ‘Kijk eens naar zijn hand.’

Hugo keek. ‘Nou en? Hij is niet de enige die drie punten op zijn hand heeft getatoeëerd. Geloof, hoop en liefde. Of “fuck de politie”. Als stoer teken, alsof ze in de gevangenis hebben gezeten.’

Van Opperdoes knikte. ‘Kijk nog eens goed. Hoeveel ken jij er die er een rondje omheen hebben gezet?’

Hugo fronste en boog voorover, de auto in. Daar zag hij inderdaad, vaag, een cirkel om de drie puntjes heen.

‘Je hebt gelijk. Zo lijkt het wel een gezichtje, een smiley.’

Van Opperdoes knikte.

‘Een paar jaar geleden, op de Warmoesstraat, kwam hij me dat trots laten zien. Het betekende eerst “fuck de politie”, maar dat wilde hij niet meer.’

Ze stonden met z’n vieren binnen de afzetting. De inspecteur die zich de leider Plaats Delict noemde en Jacob eerst had willen tegenhouden, stond nu bij de ingang van het hek alle andere belangstellenden te weren.

Jacob keek op vanaf de andere kant van de auto.

‘Had hij zijn leven gebeterd, dat hij de politie niet meer wilde opfokken?’

Van Opperdoes glimlachte bij de herinnering.

‘Zoiets, ja… maar het duurde niet lang.’

Hugo Pastoor keek bedenkelijk.

‘Maar hoe zeker weet je dat hij het is? Hij heeft nogal een tijdje in het water gelegen, zo te zien. Ik bedoel, kijk naar zijn hoofd…’

Van Opperdoes krabde in zijn gezicht.

‘Tja, water is niet vriendelijk voor een mens. Tenminste, niet als je er te lang in ligt. En er zijn misschien meer mensen met een gezichtje op hun hand. Daar wil ik dus niet voor honderd procent van uitgaan.’

‘Maar je herkent hem wel?’

‘Aan die tatoeage. En aan zijn gezicht… of wat ervan over is. Maar ja, het is al weer een paar jaar geleden dat ik hem voor het laatst heb gezien. Toen was het een schriel mannetje.’

Hugo bukte zich en keek de auto in.

‘Als ik je verhaal zo hoor, is die kennis van jou vaker met z’n plasje bij de dokter geweest.’

Van Opperdoes glimlachte.

‘Met zijn antecedenten kun je een toiletrol vullen, zo veel zijn het er.’

‘Da’s mooi, dan hebben we zijn vingerafdrukken ook vast in ons systeem. Hoe heet hij eigenlijk?’

‘Als het hem is… dan heet hij Albertus Johannes Fredericus Koolschijn. Beter bekend als Bertje van de Dijk.’

Hugo keek met een kennersblik naar de handen van het slachtoffer.

‘Bertje van de Dijk?’

‘Hij is geboren en opgegroeid op de Zeedijk.’

Hugo hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Ja, dan heb je die naam al snel.’

Ton van Maan opende voorzichtig de deur aan de bestuurderszijde.

‘Wat wil je? Hier eruit halen, of met auto en al naar de Kabelweg?’

Hugo liep naar hem toe, pakte voorzichtig de arm van Bertje en tilde die zonder enige moeite op.

‘Hij is lekker soepel en valt niet uit elkaar. Haal Bertje er hier maar uit.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Het is maar goed dat mensen niet weten hoe wij ons werk doen, Jacob…’

Jacob keek hem oprecht verbaasd aan. ‘Want?’

‘Als iemand die harde grappen zou horen die wij af en toe maken. Ik weet wel, het is een vorm van zelfbescherming, maar toch.’

‘Maar we bedoelen het nooit oneerbiedig. Het gaat nooit over het slachtoffer persoonlijk, dat weet jij ook. Het gaat er gewoon om dat voor ons een lichaam geen mens meer is… het is simpelweg een onderdeel van het onderzoek. Oneerbiedig gezegd is het een ding, in plaats van een mens. En toch behandelen wij zo’n stoffelijk overschot altijd met respect en eerbied. Toch?’

Van Opperdoes stond peinzend naast het lichaam.

‘Ja, je hebt gelijk.’

Maar Jacob merkte dat hij met zijn gedachten heel ergens anders was. ‘Is het hem?’

Peter van Opperdoes knikte langzaam.

‘Ik moet een slag om de arm houden, maar ja… volgens mij is het Bertje van de Dijk.’

‘En wat voor iemand was hij?’

‘Bertje? O, dat was een schooier, een ratje van de Zeedijk, maar niet echt slecht. Iemand die links en rechts zijn geld verdiende, met van alles en nog wat. Het gekke was dat hij nooit een kant koos, maar overal tussendoor glipte. Het ging hem er alleen maar om dat hij zijn geld verdiende… het maakte niet uit met wie. Of hoe.’

Jacob trok een wenkbrauw op. ‘Slim.’

‘Straatslim was hij. Een paar jaar geleden leek hij er genoeg van te hebben. Toen had ik hem opgepakt…’

Van Opperdoes wuifde met zijn hand.

‘…ook voor iets kleins. Ik weet niet eens meer wat. Opeens begon hij te huilen en zei hij dat hij die wereld uit wilde. Volgens mij heb ik toen twee uur met hem zitten praten. “Moet je doen,” zei ik. Een dag later liet hij me die cirkel op zijn hand zien. “Zo lach ik iedereen uit,” zei hij.’

‘En daarna?’

‘Nooit meer gezien.’

‘Dus… daadwerkelijk op het rechte pad gebleven?’

Van Opperdoes zag hoe Ton en Hugo het lichaam voorzichtig op een groot wit laken legden.

‘Mogelijk. Of hij is zo slim geworden dat hij nooit meer gepakt is.’

Nu het lichaam zo op zijn rug op de grond lag en het gezicht goed zichtbaar was, twijfelde Van Opperdoes niet meer.

‘Het is hem, hoor. Bertje van de Dijk.’

Hugo bekeek de hand van het slachtoffer.

‘Die vingers… dat wordt lastig. Kijk maar.’

Hij hield de hand uitnodigend voor Jacob omhoog. Jacob bukte zich met gepast afgrijzen en zag dat de huid op de vingers helemaal teruggetrokken en geribbeld was.

‘Daar krijg je vast geen vingerafdrukken meer van…’ constateerde hij.

Hugo schudde zijn hoofd.

‘Wasvrouwenhuid, noemen ze dat. Een paar weken later en de huid zou helemaal loslaten.’

Jacob wenkte Van Opperdoes.

‘Als hij een paar jaar geleden voor het laatst bij de politie is geweest… dan is er vast geen dna-profiel van hem?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd.

‘En ik vraag me af of er nog familie is van hem. Vingerafdrukken is de enige optie voor identificatie, vrees ik.’

Hugo legde de hand neer en keek peinzend naar Ton.

‘We proberen wel wat anders. In het mortuarium.’

‘Heren…’ riep de inspecteur.

Naast hem stond een sportief geklede dame, op wie Van Opperdoes met een warme glimlach en hartelijk uitgestoken hand afliep.

‘Mevrouw de schouwarts.’

Jacob en de beide technisch rechercheurs zwaaiden vriendelijk naar Cathelijne de Wind, de ervaren schouwarts, met wie ze inmiddels al vele onderzoeken hadden verricht.

‘Wat hebben we hier?’ vroeg Cathelijne, terwijl ze geroutineerd handschoenen en plastic overschoenen aandeed.

Van Opperdoes bracht haar met een paar woorden op de hoogte.

‘Deze auto is aangetroffen in het water, die man daar zat achter het stuur. Eigenlijk is dat alles wat we weten.’

Cathelijne keek in de auto voordat ze op het lichaam afstapte.

Van Opperdoes bleef op een afstandje staan en bromde goedkeurend in zichzelf. Dit was een schouwarts die wist wat ze deed en zich ook op de hoogte wilde stellen — niet alleen van het lijk, maar ook van de omstandigheden waaronder het was aangetroffen.

‘Zat hij in de gordels?’

Jacob schudde zijn hoofd. ‘Niet toen hij net boven water kwam.’

‘En is dit zijn auto?’

‘Dat weten we nog niet. Het schijnt dat het systeem er even uit ligt…’

Hij keek naar de inspecteur, die schuldbewust zijn schouders ophaalde.

‘Ik kan er ook niks aan doen. Ze zijn ermee bezig.’

‘Nou, laten we maar eens kijken, dan…’

Ze knielde naast Bertje van de Dijk en bekeek hem eerst langdurig en zorgvuldig. Geen detail ontging haar.

De aanblik van het lichaam vond Jacob maar niks, maar het onderzoek van de schouwarts interesseerde hem.

‘Hoe lang denk je dat hij in het water heeft gelegen?’

‘Ontbinding gaat altijd langzamer in het water… en hoe dieper iemand ligt, hoe kouder het water en hoe minder zuurstof. Je kent het verhaal van de Sloterplasduiker toch wel?’

Jacob fronste. ‘Nee?’

Ze ging rechtop zitten.

‘Of het waar is weet ik niet, maar het zou zomaar kunnen. Jaren geleden zou een duiker in de Sloterplas verdwenen zijn. Het is op sommige plekken echt diep daar, en behoorlijk koud. Niet lang geleden zag een sportduiker ineens een lichaam in het water, diep beneden. Hij leek daar rond te zweven. Hij schrok zo en ging zo snel naar boven, dat hij zich de locatie niet meer precies kon herinneren, zodat ze het lichaam niet direct hebben teruggevonden. Pas weken of misschien zelfs maanden later werd de arme duiker gevonden, en hij zag er nog goed uit. Ontbinding is een kwestie van temperatuur en zuurstof. Hoe minder van beide, hoe langer het duurt.’

‘En deze?’ wilde Jacob weten.

Cathelijne bekeek de hand.

‘De huid zit er nog aan. Een paar weken, denk ik.’

Bertje van de Dijk droeg een jack, dat ze opensloeg.

‘Armani. Duur merk.’

Ze voelde in zijn zakken en trok er een portemonnee uit. Er zaten flink wat doorweekte bankbiljetten in, en glimmende creditcards.

Jacob maakte Van Opperdoes erop attent.

‘Bertje van de Dijk heeft goed geboerd, de afgelopen tijd. Vast een eerzame burger geworden met een keurige baan.’

Van Opperdoes knikte spottend.

‘Had hij toch gelijk dat hij iedereen uit zou lachen.’

Cathelijne bekeek het gezicht van Bertje. Ze voelde over zijn schedel en nek. Ze keek in zijn mond en deed de oogleden omhoog om zijn ogen te kunnen bekijken.

Van Opperdoes zag de frons op haar peinzende gezicht. ‘En?’

‘Hij is dood, dat is een ding dat zeker is. Maar waardoor?’

‘Verdrinking?’ probeerde Jacob. ‘Zijn nek gebroken door de klap op het water?’

Cathelijne schudde weifelend haar hoofd.

‘Geen schuim in zijn mond of neus, maar wel puntbloedinkjes in de ogen. Ik voel ook geen gebroken schedel, of fracturen in de nek. Dus… geen idee. Ik wil in het mortuarium nog een keer het hele lichaam bekijken, maar vooralsnog denk ik dat het een sectie wordt.’

‘Eh… dat schuim in zijn mond of neus, wat is dat precies?’

Cathelijne glimlachte.

‘Een verdrinking gaat in stadia. Een facet daarvan is dat degene die verdrinkt onder water nog krampachtig ademhaalt. Dat is een reflex… een impuls van de hersenen… daar kun je niks aan doen. Maar het gevolg is dat er water in de longen komt. Met het slijm dat zich daar bevindt en de zuurstof, vormt zich schuim. Dat vind je vaak meteen in de mond of neus, of anders later bij een sectie, dieper in het lichaam. En de puntbloedinkjes, dat weet je wel, toch?’

Jacob knikte. ‘Die ontstaan bij zuurstofgebrek. Zoals een verdrinking.’

‘Juist.’

Cathelijne trok haar handschoenen uit.

‘Wat mij betreft zien we elkaar straks in het mortuarium. Daar kunnen we de kleding dan ook veiligstellen.’


Het lichaam van Bertje werd behoedzaam in witte lakens gewikkeld en op een brancard gelegd in afwachting van het transport naar het mortuarium. Het onderzoek op de plek waar de auto stond kon zich beperken tot het voertuig, omdat nog niet duidelijk was waar die te water was geraakt.

‘Die auto is dus onze plaats delict,’ constateerde Hugo. ‘Dan nemen we die gewoon mee naar de Kabelweg. Het lijk naar de vu, die auto naar ons toe… zijn we hier klaar.’

Van Opperdoes knikte instemmend. Hij voelde zich opgesloten binnen deze hekken en wilde zo snel mogelijk door met het onderzoek.

Cathelijne bleef wachten tot Bertje was ingepakt en de wagen van het transport was gearriveerd. Ze keek naar Van Opperdoes, die even verderop was gaan staan en liep naar hem toe.

‘Gaat alles goed?’

De oude rechercheur glimlachte vriendelijk. ‘Och, ja hoor.’

Het leek wel of ze hem even onderzoekend aankeek, voordat ze antwoordde. ‘Dan is het goed.’

Van Opperdoes fronste even. Wat bedoelde ze nou?

Maar Cathelijne ging er niet op door. Ze knikte naar het ingepakte lichaam van Bertje.

‘Wat denkt u ervan?’

Peter van Opperdoes wreef over zijn slapen.

‘Dat Bertje van de Dijk een aardige jongen was toen ik hem leerde kennen. Maar dat ik geen idee heb wat hij daarna allemaal heeft uitgespookt.’

Een auto toeterde. Het transport was gearriveerd.


Liggend op de koude brancard in de kelder van het vu medisch centrum, waar het mortuarium was gevestigd, spookte Bertje van de Dijk in ieder geval helemaal niets meer uit. Hij lag er eenzaam en koud bij.

Met de grootste voorzichtigheid hadden Hugo en Ton hem uitgekleed, en alle kledingstukken veiliggesteld voor sporen. Ook het naakte lichaam van Bertje was helemaal onderzocht.

‘Hoe wil je dat doen met de vingerafdrukken?’ wilde Cathelijne weten.

‘Als we helemaal klaar zijn… zoals nu… dan doen we dit…’

Hugo nam een grote injectiespuit en vulde die met vloeistof. Voorzichtig injecteerde hij de vloeistof onder de huid van de vingers, die daardoor begonnen op te zwellen.

‘Als hij bekend is in ons systeem, heb ik aan één vingerafdruk genoeg.’

Ondanks zijn afkeer voor dode lichamen kwam Jacob dichterbij. Dit was een inventieve manier om toch vingerafdrukken af te kunnen nemen. Door de onderhuidse vloeistof kwam de huid van de vinger weer strak te staan, zodat Hugo met wat inkt een behoorlijke vingerafdruk op papier kon drukken.

‘Die haal ik straks wel even door het systeem. Hij is voor u, dokter…’

Cathelijne had zich nu van top tot teen ingepakt in steriele kleding. Met een felle lamp boven de onderzoekstafel ontging geen enkel detail op het lichaam van Bertje haar.

Ze begon bij zijn voeten en werkte langzaam naar boven. Naar het hoofd van Bertje bleef ze langdurig kijken. Ze trok de lamp naar beneden en voelde voorzichtig over de keel van de dode man.

‘Is er iets?’ vroeg Van Opperdoes.

Ze deed een paar stappen achteruit, trok haar handschoenen uit en haar mondkapje naar beneden.

‘Meneer Van Opperdoes, deze man was al dood voordat hij het water raakte.’

Загрузка...