Hoofdstuk 16

De verpleegster op de derde verdieping van het olvg zat weer voorovergebogen achter de balie.

Van Opperdoes sprak haar fluisterend aan. ‘We zijn er weer…’

Nu keek ze meteen op en glimlachte. ‘De rechercheurs… kijk eens aan. Alweer.’

‘Alweer, ja…’ antwoordde Van Opperdoes op zijn allercharmantst. ‘We hebben van tevoren niet gebeld, maar mogen we nog even naar meneer Donkers?’

‘Had u dat nou maar wel gedaan, dat had u een ritje hiernaartoe gescheeld,’ sprak ze fronsend.

‘Want? Hij is toch niet dood?’ vroeg Van Opperdoes geschrokken.

‘O, nee, integendeel zelfs. Peter Donkers heeft vanochtend het ziekenhuis verlaten.’

Jacob was verbaasd. ‘Meen je dat nou? Dat is dan snel gegaan. Zo lekker zag hij er gisteren nog niet uit, met al die slangen in zijn lijf.’

Ze klapte het dossier waar ze in bezig was dicht en nam een andere van de stapel. Daar keek ze even in.

‘Dat klopt, hij is tegen het dringende advies van de doktoren weggegaan. Op eigen risico, zeg maar.’

‘Hoe laat was dat?’

Ze keek weer in het dossier.

‘Om negen uur al. Meteen nadat de slangen waar u het over had, verwijderd waren.’

‘Dank je wel,’ zei Van Opperdoes en wilde weglopen, toen hem iets te binnen schoot.

‘Weet je wat? Dan bellen we hem wel even. Hebben jullie in zijn dossier ook een telefoonnummer van hem? Of van familie?’

Ze keek Van Opperdoes schalks aan.

‘U weet best dat u dat niet mag vragen.’

Ze legde met een nadrukkelijk gebaar het dossier boven op de stapel.

‘Ik ga even koffie halen. Veel succes met uw onderzoek. Even tussen u en mij: zo heel aardig was meneer Donkers niet voor ons…’

Ze verliet de balie en er was in de hal verder niemand van het verplegend personeel te zien. Peter van Opperdoes pakte het dossier van de stapel en sloeg het open.

‘Je weet dat je het later moet verantwoorden, als we hem via dat nummer vinden,’ waarschuwde Jacob hem.

Van Opperdoes bladerde tot hij de persoonlijke gegevens had gevonden.

‘Dat zien we dan wel weer. Als we ons verdikkeme aan alle regels moeten houden, lossen we tegenwoordig echt geen enkele zaak meer op. Het wordt toch steeds gekker? Zaken los je op met snelheid, inventiviteit en improviseren. En nog iets, maar daar kom ik later nog weleens op terug. In ieder geval niet met ellenlange aanvragen en processen-verbaal.’

‘Sherlock Holmes?’

‘Nee. Peter van Opperdoes.’

Hij glimlachte en schreef het telefoonnummer dat Peter Donkers aan het personeel had opgegeven snel over.


Ze hadden geparkeerd voor het politiebureau aan het ’s Gravesandeplein, dat naast het olvg ligt. Van Opperdoes keek peinzend in de richting van het Oosterpark, toen ze bij de auto kwamen.

‘Het is wel allemaal Amsterdam-Oost, vind je niet? Is dat toeval?’

‘Toeval bestaat… zeg je zelf altijd. Maar wat bedoel je?’

Van Opperdoes wees van het olvg naar het Oosterpark, dat tegenover de hoofdingang van het ziekenhuis lag.

‘Hier lag Peter Donkers. En daar, vijfhonderd meter verderop, woonde Wiggers, die hem zijn Ford Mondeo heeft verkocht.’ De oude rechercheur draaide zich om. ‘En daar, recht tegenover die woning van Wiggers… is Sint Jacob, waar de moeder van Bertje woont.’

‘En…’

‘Precies. En iemand die we nog niet gesproken hebben.’

‘Daar naartoe dan maar?’

‘Lijkt me een goed plan.’


Traag beklom Peter van Opperdoes de grote trap in de hal van het verzorgingstehuis. De portier had hen nog nageroepen, maar Jacob had met zijn pas gezwaaid en gezegd dat de man stil moest zijn. Hij was mokkend weer achter de balie gaan zitten.

De deur van de kamer van mevrouw Koolschijn stond op een kier. Toen Van Opperdoes de deur iets verder openduwde, zag hij de verpleegster met wie ze de vorige keer hadden gesproken. Ze zat op haar knieën voor de stoel waarin de oude dame zat, en masseerde zachtjes haar handen.

Toen ze Van Opperdoes zag, stond ze snel op en veegde haar handen af aan een handdoek die naast haar lag. Ze weifelde even voor ze naar hen toe liep. Aan haar hele houding kon Van Opperdoes zien dat ze heel goed wist waar de rechercheurs voor kwamen.

Voor haar.

Ze ging met licht gebogen hoofd voor Van Opperdoes staan.

Die stak zijn hand uit. ‘Zullen we maar eens beginnen met voorstellen?’

Toen ze opkeek, zag de oude rechercheur dat haar ogen vol tranen stonden.

‘Ik ben Yvonne van Nierop. Het spijt me dat ik niets heb gezegd tegen u, over Bert.’

Ze gaf beide rechercheurs een hand.

Van Opperdoes knikte licht.

‘Is er een plek waar we even ongestoord kunnen praten?’

Mevrouw Koolschijn had haar hoofd omgedraaid en keek naar hen, hoewel wat er gebeurde niet bij haar binnenkwam.

Ze ging hen voor naar een vergaderkamer, die leeg was.

Van Opperdoes trok zijn zware montycoat uit en hing die over de stoel.

‘Wilt u koffie?’ vroeg Yvonne.

‘Dat komt straks wel. Je weet dus waarom we hier zijn?’

‘Omdat ik iets met Bert heb gehad, denk ik? Dat heb ik niet gezegd… maar het was wel zo.’

‘En waarom heb je dat niet verteld?’

‘Ik dacht… ik had…’ Ze stokte. ‘Ik dacht dat het er niet toe deed. En toen u weg was, wist ik dat het stom was. Maar ja… toen kon ik niet meer terug. En hoopte ik dus maar dat u er niet achter zou komen.’

Van Opperdoes observeerde haar. Ze was of heel oprecht, of een waanzinnig goede actrice. En dat laatste had hij vaker meegemaakt.

‘Jij bent bij Bertje thuis geweest.’

Met een ruk keek ze op. ‘Hoe weet u dat?’

Ze had iets te lang moeten nadenken over het antwoord, alsof ze nooit had verwacht dat deze rechercheurs dat te weten zouden komen.

‘Hoe was dat, bij hem?’

‘Leuk. Bertje was wel een beetje apart, maar…’ Ze haalde haar schouders op.

‘Dat vond je wel spannend.’

‘Ja, eigenlijk wel.’

‘Is jou wel eens iets opgevallen, bij hem binnen?’ wilde Jacob weten.

Ze schudde haar hoofd. ‘Leuk huisje. Hoezo?’

‘Ben je wel eens zomaar bij hem geweest? Gewoon, langsgelopen en aangebeld?’

Ze moest glimlachen. ‘Dan kende u Bertje niet. Dat zou hij niet hebben goedgevonden. Nee, het ging allemaal op afspraak. Het was allemaal geregeld.’

‘En hoe zag het er binnen bij hem uit?’

Nu fronste ze. ‘Gewoon… netjes. Hoezo?’

‘Yvonne, heb je enig idee wat Bert voor werk deed?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Nee. Waarschijnlijk iets illegaals, maar ik heb er nooit naar gevraagd.’

Van Opperdoes leunde achterover. ‘En Jacqueline, die ken je.’

‘Die is weleens meegekomen, op bezoek bij zijn moeder. Verder ken ik haar niet.’ Ze keek de twee rechercheurs met grote ogen aan. ‘Moet ik nu naar de gevangenis?’

‘Yvonne, wat heb je misdaan? Je hebt niet tegen ons verteld dat je Bertje kende, en je hebt een verhouding gehad met een man die met een andere vrouw was. Denk je dat je daar de gevangenis voor in moet?’

Ze schudde haar hoofd. De twee namen afscheid en lieten haar achter in de vergaderkamer.

Toen Peter van Opperdoes de deuren van het Sint Jacob achter zich liet, tikte hij Jacob op de schouder.

‘Bel jij Cathelijne de Wind eens op, of ze hier in de buurt is?


Het hoofdkantoor van de GGD was om de hoek van de Plantage Middenlaan, waar het Sint Jacob was gevestigd. Peter van Opperdoes en Jacob liepen naar de eerste verdieping, waar een glazen deur toegang gaf tot de balie van de artsen van de GGD. Cathelijne stond al op hen te wachten.

‘Jullie zitten me toch niet op te jutten, hoop ik? Ik weet nog niks van het tijdstip van overlijden.’

Van Opperdoes maakte een geruststellend gebaar.

‘Daar komen we niet voor. Doe rustig aan. Wat ik wil weten, en wat we vergeten zijn te vragen: de verwurging van Bertje van de Dijk… kan een vrouw dat gedaan hebben?’

Cathelijne glimlachte.

‘Hangt ervan af wat voor vrouw. Ik ken Russische kogelstootsters die een bus op kunnen tillen.’

‘Het gaat om twee gemiddelde vrouwen, zeg maar.’

Cathelijne beet op haar onderlip.

‘Bertje zat in een auto. Als hij gewurgd is op de plek waar hij zat… namelijk achter het stuur… dan zijn er twee mogelijkheden waarop hij gewurgd kan zijn. Namelijk van opzij, en dan heb je denk ik wat meer kracht nodig, omdat het slachtoffer kan tegenstribbelen en zijn armen vrijelijk kan gebruiken. Als de verwurger echter achter het slachtoffer zit, op de achterbank dus, dan is er relatief veel minder kracht nodig. De dader kan zich geheel concentreren op het verwurgen, zeker als hij een touw of een riem gebruikt. Dan kan de dader desnoods zijn knieën tegen de stoel van het slachtoffer aandrukken, en aantrekken maar.’

‘Breekt dan ook zijn tongbeen?’

Cathelijne glimlachte. ‘Dáár heb je nou niet heel veel kracht voor nodig. Een tongbeen breekt snel. Het is meer het aantrekken en dan het uithoudingsvermogen om het vol te houden, waar de kracht voor nodig is. Iemand is niet binnen tien seconden gewurgd. En dan heeft de dader natuurlijk kracht nodig bij een frontale verwurging, als het slachtoffer probeert los te komen.’

‘Dus…als het in een auto gebeurd is?’

Ze haalde haar schouders op.

‘Kan het net zo makkelijk een man geweest zijn als een vrouw.’

Van Opperdoes keek naar Jacob. ‘Heb je een idee?’

‘Meer een gevoel. Dat een vrouw er meer bij betrokken is dan wij nu denken.’

‘En welke dan? Ik gok op Jacqueline Donkers. Haar broer is niet voor niets uit het ziekenhuis verdwenen. Of zij heeft Bertje vermoord, of zij heeft haar broer het ziekenhuis in geschoten.’

‘En in allebei de gevallen moeten we haar hebben,’ concludeerde Van Opperdoes.

‘Wil je haar oppakken?’

‘Voor wat? We moeten haar wel voor het juiste delict oppakken. Of voor de moord, of voor de schietpartij. En voor de schietpartij hebben we een aangifte nodig.’

‘Als dat trouwens de toedracht is geweest, dat zij haar broer heeft neergeschoten… dan snap ik in ieder geval wel waarom Jacqueline zo vijandig deed, en waarom haar broer zijn mond heeft gehouden over de schietpartij. En over Bertje.’

Van Opperdoes glimlachte vreugdeloos.

‘In het andere geval ook. Als zij Bertje heeft vermoord, nadat die haar broer had neergeschoten.’

Jacob krabde op zijn hoofd en moest zijn oude collega gelijk geven. Ook al zouden ze Jacqueline nu oppakken, ze hadden geen enkel bewijs tegen haar… en zouden het van haar of haar broer ook niet krijgen tijdens een verhoor.

‘En wat wil je in de tussentijd met die Italiaan?’

Van Opperdoes dacht ingespannen na.

‘Zou hij Bertje hebben kunnen vermoorden?’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Het zou kunnen. Het hangt een beetje van het tijdstip af waarop Bertje is vermoord. Maar het is een Italiaanse crimineel en hij is gezien met Bertje. Bovendien had hij een sleuteltje… dus ik denk dat hij in de Driehoekstraat is geweest en daar de sleutel van zijn tijdelijke onderkomen heeft opgehaald.’

‘Maar Bertje is slim. Hij was een tussenpersoon… een regelaar. Hij zou zijn opdrachtgevers niet bedonderen. En waarom zou die Italiaan hem vermoorden? Mijn gevoel is dat die Italiaan naar Nederland is gekomen voor een of andere deal… of een afrekening… en zelf slachtoffer is geworden.’

‘En dus niks met de moord op Bertje te maken heeft?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Maar als je me vraagt waar ik dat op baseer… geen idee.’

‘Zou Sherlock Holmes het met je eens zijn? Ik denk het niet. Die zou daar vast een of andere mooie logische spreuk voor hebben.’

‘Vast wel!’ glimlachte de oude rechercheur. ‘En anders de oude Engelse toneelschrijvers wel…’


Met een vrolijk ‘Goedemiddag!’ betraden de rechercheurs bureau Raampoort.

De wachtcommandant stond achter de balie en deed zijn bril omhoog. Hij richtte zich tot een man die op de bank zat, en wees naar de rechercheurs.

‘Daar zijn ze…’

De man, met een envelop in zijn handen, stond op.

‘Mijn naam is Gilbert Lausberg. U bent bij mijn vrouw geweest?’

‘We zijn de laatste dagen wel bij meer vrouwen geweest,’ antwoordde Peter van Opperdoes.

De man glimlachte.

‘Het ging over een Ford Mondeo. Misschien zegt u dat wat meer?’

Van Opperdoes keek Jacob met glimogen aan.

‘We zijn ook met meer Ford Mondeo’s bezig geweest. Maar wij zijn inderdaad bij uw vrouw langs geweest. Karin Lausberg, toch? In dat charmante huis bij het Vondelpark. Het ging om uw Ford.’

‘Ja, dat heb ik begrepen. Daarom ben ik ook hier.’

Hij stak de envelop naar voren.

‘Karin vertelde me dat onze Ford was nagemaakt. Dit zijn twee bekeuringen die we thuisgestuurd hebben gekregen. Maar wij zijn nooit op die plekken geweest. En mijn vrouw kan nog weleens achterdochtig zijn… dus….’ Hij lachte er zelf om. ‘Maar goed, daar ging het niet om. Misschien is het voor u belangrijk, dacht ik.’

Jacob keek bedenkelijk. ‘Ik heb het cjib gebeld met de vraag of er overtredingen met dit kenteken waren gepleegd. Maar die waren er niet.’

‘O, maar deze zijn niet van het cjib. Deze zijn van de gemeentebelastingen. Het zijn parkeerbonnen.’

Van Opperdoes keek Jacob aan, die een verontschuldigend gebaar maakte. ‘Die heb ik niet nagevraagd.’

Jacob maakte de envelop open. Er zat een parkeerbon in van de Weteringschans, van drie weken eerder… en een van de Korte Marnixstraat, van twee weken eerder.

‘Ik denk dat we de datum van de moord hebben,’ zei Jacob.

Загрузка...