Hoofdstuk 11

Van Opperdoes zat diep weggedoken in de stoel van de rechercheauto en dacht na over hun ontmoeting met de ex-vriendin van Bertje van de Dijk. Hij had vaak een slechtnieuwsgesprek moeten voeren, en iedere keer weer was de reactie van de nabestaanden onvoorspelbaar. Sommige mensen bleven hem sprakeloos aanstaren, sommigen schreeuwden het uit van radeloosheid en verdriet, en soms werden mensen boos.

Wat hem nu bij was gebleven, was het feit dat Jacqueline Donkers vooral erg rationeel was gebleven, en… nu hij erover nadacht… zich ook een beetje gemaakt gedroeg, helemaal toen ze zo kwaad werd. Het leek bedacht, niet spontaan.

Zij verborg iets, maar wat?

‘Ben je er al uit?’ vroeg Jacob, terwijl hij de auto de Geldersekade over manoeuvreerde en rechts afsloeg, in de richting van de IJtunnel.

‘Waaruit?’

‘Onze verdachte…’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Jij noemt haar meteen verdachte?’

‘Ik weet waar jij net over zat te denken. Over haar… en over de manier waarop ze reageerde. Jij probeert op een rijtje te zetten waarom ze dat deed.’

Van Opperdoes keek even opzij naar zijn trouwe collega. Was hij zo’n open boek voor hem?

‘Zat ik nu ook in mezelf te praten? Dan moet je me echt opsluiten.’

‘Nee, als jij in jezelf zit te praten, dan heb je een goed gesprek met je vrouw… dat weet ik inmiddels wel.’

Jacob gaf gas en kon nog net het oranje licht vlak voor de tunnel meepikken.

‘Dat was nog net donkergroen…’ mompelde hij.

‘Je weet dat je tegenwoordig verkeersovertredingen zelf moet betalen?’

‘Dus dat is de reden dat ik altijd moet rijden,’ mompelde Jacob.

‘Nee, hoor. Maar vertel nou even… hoe wist je dat ik daaraan zat te denken?’

Jacob trok een wenkbrauw op. ‘Simpel. Omdat ik daar ook aan zat te denken. Ze liegt. Maar waarover?’

Van Opperdoes wreef over zijn knieën.

‘Ze heeft niet zo veel gezegd waardoor we haar op een leugen konden betrappen, maar ze houdt iets achter, dat is wel duidelijk.’

‘Maar wat?’

‘Sherlock Holmes zei altijd: “Het is onzinnig om theorieën te verzinnen voordat je alle feiten kent”. Hij was een wijs man.’

Jacob schudde zijn hoofd. ‘Kom op. Hij is een verzinsel.’

‘Dat is jouw Kuifje ook.’

Jacob zei niets meer en gaf getergd gas.

Peter van Opperdoes keek vrolijk voor zich uit.


Rechercheafdelingen zijn overal hetzelfde, maar nooit te vergelijken met de rechercheafdeling op de Warmoesstraat. Als buitenlandse rechercheurs weleens op de Warmoesstraat kwamen, waar de zwervers in de publieksruimte lagen te slapen omdat het te koud was om ze buiten te laten, waar de wachtcommandant met een zwaailicht op zijn hoofd achter de balie stond en waar de zusters augustinessen vrolijk met de junks stonden te praten, zagen de rechercheurs van de Warmoesstraat hun monden openvallen van stomme verbazing.

Van Opperdoes had drie dagen lang collega’s uit Engeland — allemaal keurig gekleed in kostuums — te gast gehad op de afdeling. Al die tijd liepen ze met grote ogen en hoofdschuddend rond, zich verbazend over wat er allemaal wel niet gebeurde in die poel des verderfs die Amsterdam genoemd werd. Maar na die dagen gingen ze voorgoed veranderd terug naar huis, vol lof over de aanpak van de recherche op dat malle district.

Dat was wat Van Opperdoes allemaal door het hoofd ging, op het moment dat de onderzoeksleider in Hoorn hem de hand schudde en welkom heette.

‘Rob Delpeut, welkom bij ons team.’

De rechercheafdeling zag er keurig uit, en de leden van het team, allemaal gekleed in keurig jasje met dasje, staken hun hand op ter begroeting.

‘Hij is gevonden op de parkeerplaats langs de A7, tussen Hoorn en Amsterdam. ’s Nachts. Dan is het rustig daar, en donker. Hij heeft er waarschijnlijk een paar uur gelegen, aan de rand van de parkeerplaats.’

Delpeut ging op de rand van het bureau zitten, opende een map en legde wat foto’s neer. De Italiaanse man lag voorover in het gras. Op de foto’s die van dichtbij genomen waren, was goed te zien hoe de man in zijn hoofd was geraakt.

‘Twee kogels in de borst, één door het hoofd,‘ zei Rob. ‘Professionele hit. Geen forensisch materiaal, geen getuigen, geen verdachten…’

‘En geen idee wie het is…’ vulde Jacob aan.

Rob sprong overeind, liep naar een aangrenzende kamer en kwam terug met een foto.

‘Mis. We hebben wel een idee wie het is. De Italiaanse autoriteiten werken langzaam… heel langzaam… maar sinds vier dagen hebben we een vastgestelde identiteit van ons slachtoffer.’

Hij legde een foto neer voor de twee rechercheurs. Een wat sleetse man hing onderuit terwijl een politiefoto van hem werd gemaakt. Onder aan de foto stond het logo van de Italiaanse politie.

‘Zijn vingerafdrukken zijn geïdentificeerd in Italië, in de omgeving van Napels. Het is een lid van de georganiseerde maffia daar. De zogenaamde camorra.’

Van Opperdoes bladerde in het dossier tot hij bij foto’s van de technische recherche kwam. Het was duidelijk dat de moord op de Italiaan geen roofmoord was; zijn bezittingen werden vastgelegd op foto en waren waardevol. Een kostbaar horloge, een flinke stapel bankbiljetten, dure Italiaanse kleding en een sleutel met een rood label. Dat laatste was dan wel niet waardevol, maar toch erg interessant.

Rob keek mee over de schouder van Van Opperdoes en wees op de kleding.

‘Vandaar dat we op Italië uitkwamen. Veel dure merken, maar ook kleding die lokaal wordt verkocht in Zuid-Italië. De vingerafdrukken en het dna hebben we via Interpol opgestuurd, en toen was het een kwestie van wachten. dna hebben ze daar helemaal niet, volgens mij… maar op die vingerafdrukken was dus een hit.’

Peter van Opperdoes draaide de foto om. Francesco Carboni, heette de Italiaan. Lid van de camorra dus. Hij pakte de foto’s van de plaats delict nog een keer en bladerde erdoorheen.

‘Hij moet in ieder geval in de buurt van Hoorn zijn geweest. De A7 kom je alleen maar op vanuit Hoorn,’ lichtte Rob toe.

Jacob bekeek de foto’s ook een voor een. Ook al waren ze er niet geweest, dit misdrijf kon voor hen van belang zijn, en dus wilden ze een indruk van de pd hebben.

‘Hebben jullie maffia in Hoorn?’

Rob lachte hartelijk.

‘Inmiddels weten we, via onze Italiaanse collega’s, wat meer over de internationale vertakkingen van de camorra. Ze zitten overal, zonder dat wij er iets van afweten. Goed verstopt, ze houden zich heel rustig, werken via restaurantjes en pizzeria’s met iedereen samen. Een niet-aflatende stroom drugs en wapens gaat heen en weer tussen alle landen in Europa en Italië. Die mannen hebben eeuwen ervaring… en wij lopen hopeloos achter omdat iedereen begint te lachen als je zegt dat de maffia ook in Nederland zit.’

Van Opperdoes gaf de map terug. ‘Heeft de camorra zich ingewerkt in Italiaanse restaurantjes in Hoorn?’

Rob haalde zijn schouders op. ‘Ongetwijfeld.’

‘Mogelijk is Francesco Carboni in Hoorn geweest, en heeft hij een afspraak gehad op de parkeerplaats waar hij vermoord is. Lekker rustig, en moeilijk af te luisteren. Een geliefde ontmoetingsplek dus.’

Jacob kende het tankstation tussen Hoorn en Purmerend wel. Inderdaad was het tankstation ’s nachts dicht, en de parkeerplaats daarachter donker en afgelegen. Iedere auto die daar stopte, zou opvallen voor diegenen die daar hadden afgesproken. De politie had dus geen kans om gesprekken af te luisteren zonder op te vallen. Vandaar dat het een logische plek was om af te spreken voor mensen met duistere bedoelingen.

‘En die sleutel?’

Rob zuchtte. ‘Daar hebben we van alles mee geprobeerd. Het is een Nederlandse sleutel, die gemaakt had kunnen worden bij bedrijven door het hele land. Schoenmakers, slotenmakers, warenhuizen… al dat soort bedrijven waar je sleutels bij kan laten maken. Het is een slot van een huisdeur. Voordeur, achterdeur… wat dan ook. Maar geen fietsslot of zo. We nemen aan, maar we hebben daar geen bewijs voor, dat het de sleutel is van de woning waar de Italiaan verbleef. Mijn gevoel… mijn gevoel is dat hij in Amsterdam woonde, voor een afspraak naar Hoorn is gekomen en onderweg terug naar Amsterdam is vermoord.’

Peter van Opperdoes bromde instemmend. Hij kon de puntige samenvatting van deze collega goed waarderen.

‘Ons slachtoffer zat in een auto die in het water lag… in de kofferbak werd een koffer gevonden waarin een bos sleutels lag. Allemaal met precies hetzelfde label.’

‘Was die koffer van de dode man?’ wilde Rob weten.

‘We zijn nauwelijks vierentwintig uur verder. De uitslagen van het technisch onderzoek moeten nog komen. Maar de dode man zat achter het stuur, de sleutel zat in het contactslot… en de koffer lag in de afgesloten kofferbak.’

Rob peinsde. ‘Dus de koffer kan ook van de moordenaar zijn.’

‘Zou kunnen.’

‘Interessant. Maar ondertussen zijn we nog geen steek verder.’

De oude rechercheur stond op.

‘Kunnen we een kopie krijgen van de belangrijkste processen-verbaal?’

‘Natuurlijk. Ik laat ze meteen maken. En als jullie iets horen…’

‘We houden je op de hoogte.’

De twee rechercheurs liepen al richting de trap, toen Rob nog een laatste vraag had.

‘Wat zei het rechercheteam van district 3 trouwens?’

Van Opperdoes stond stil en draaide zich om.

‘District 3? Wat is daarmee?’

‘Hebben jullie die nog niet gesproken?’

‘Nee…?’

‘Zij zijn hier ook geweest. Naar aanleiding van het Recherche Informatie Bulletin. Zij hebben ook een poging tot moord behandeld, waarbij een sleutel met een rood label is aangetroffen.’


Het bureau aan de Linnaeusstraat in Amsterdam was een van de modernste politiebureaus in Amsterdam. Het was gebouwd ter vervanging van bureau IJtunnel, dat naderhand toch gewoon in gebruik bleef voor een rechercheteam uit de binnenstad waar maar wat mee gesold werd qua huisvesting.

Ze waren van bureau Lijnbaansgracht naar de Warmoesstraat verplaatst, daarvandaan naar het veel te kleine bureau Beursstraat, en toen mochten ze uiteindelijk in het oude bureau IJtunnel werken… alleen maar omdat de rechercheurs die daar zaten naar een nieuw gebouwd bureau werden verplaatst.

Peter van Opperdoes voelde medelijden met die rechercheurs van de IJtunnel, die prima werk leverden maar voor wie niemand zich leek te willen inspannen om hen eens een passende werkruimte te bieden in plaats van de afdankertjes van anderen.

Ze liepen bureau Linnaeusstraat in, waar een snelle lift hen naar de derde verdieping bracht. De lift gaf toegang tot ruime gangen, waar telkens aan de raamzijde van het gebouw grote kamers waren.

‘Van Opperdoes!’ klonk het vanuit een van de kamers. Daar zat Nico Ramer, plaatsvervangend chef van de recherche. Hij rommelde met zijn leesbril voordat hij de twee rechercheurs een hand gaf.

‘Rob uit Hoorn heeft me al gebeld. Jullie hadden ook iets met een sleutel?’

Van Opperdoes liet een foto zien van het koffertje met de inhoud.

Nico keek enthousiast. ‘Wij hebben een schietpartij gehad, hier in Oost. Een gewonde die niet wil praten ligt in het olvg. Maar bij zijn fouillering werd ook zo’n sleuteltje aangetroffen…’

‘Een Italiaan?’

‘Nee, gewoon een Nederlander.’

‘Enig idee van de reden voor de schietpartij?’

Nico Ramer schudde zijn grijze hoofd. ‘We hebben geen idee. Het slachtoffer wil niks zeggen. Wij kennen hem niet. Dan houdt het al snel op. Bovendien heb ik weinig zin om veel tijd en energie in een schietpartij te steken als het slachtoffer ons al niks wil vertellen. Ik bedoel, die weet waarschijnlijk donders goed wie hem heeft neergeschoten, maar hij verdomd het om ons te helpen. Waarom zou ik dan moeite doen voor hem?’

Van Opperdoes dacht daar even over na. Er zat wel iets in. Er waren genoeg onschuldige slachtoffers van lafhartige misdrijven voor wie je je best kon doen, en die er zelf alles voor overhadden om te helpen met het oplossen van de zaak. Als een slachtoffer iedere medewerking weigerde, had hij daar waarschijnlijk een goede reden voor. Of hij was bang voor de dader, of hij was bang voor wat de politie tijdens het onderzoek over hem zou ontdekken. Of, en dat gebeurde ook vaak, het slachtoffer wilde zelf wraak nemen.

‘Hebben jullie iets in zijn woning aangetroffen?’

‘We hebben zijn woning niet eens kunnen doorzoeken, want we hebben geen idee waar hij woont. Ik kan moeilijk met die sleutel alle huizen in Amsterdam af gaan om te kijken of hij ergens past. Als hij al in Amsterdam woont.’

Jacob trok zijn notitieboekje. ‘Hoe heet het slachtoffer?’

‘Dat is dan ook het enige dat we weten. Hij heet Donkers,’ zei de chef. ‘Peter Donkers.’

Загрузка...