Ademloos keek IJsselstein naar het scherm.
‘Weet je waar hij zit?’ drong Peter van Opperdoes aan.
IJsselstein klikte een paar keer, tot een kaart van Amsterdam op het scherm verscheen. Een puntje flitste op de kaart, met een cirkel eromheen.
Jacob hield de auto van de officier in de gaten, en zag hem rustig wegrijden, met de telefoon aan zijn oor. Hij legde zijn hand op de schouder van zijn collega. ‘Ik dacht dat jij Frits Zand alleen maar zijdelings een paar keer had ontmoet?’
‘Dat klopt.’
‘En toch herkende je zijn stem?’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Geloof me maar, als je zijn stem één keer hebt gehoord, vergeet je die je hele leven niet meer.’
‘Zegt deze plek je iets?’ IJsselstein wees naar het scherm en het oplichtende puntje.
‘Is het daar? Zeker?’
De digitale rechercheur raakte de cirkel met zijn vinger. ‘Binnen dit gebied moet de telefoon zich ongeveer bevinden. Hij wordt uitgepeild vanaf diverse zendmasten, dus wordt het gebied begrensd. ’
Van Opperdoes volgde de vinger van IJsselstein. Amsterdam-Oost, in de omgeving van het Beukenplein. Een drukke wijk, met veel huizen. Van Opperdoes zuchtte.
‘Dat heeft geen zin. Wat moeten we doen? Op straat gaan kijken of Frits Zand daar loopt?’
‘Hé…’ IJsselstein wees op het scherm. In groot tempo verschenen er tekstregels in de vensters, die meteen daarna weer verdwenen. ‘De telefoon is er niet meer.’
Van Opperdoes schoof naar voren. ‘Welke?’
‘Waar je net naar hebt gebeld, die Frits Zand opnam. Hij verdwijnt van het net. Batterij eruit gehaald, simkaart verwijderd, waarschijnlijk. Die vind je nooit meer terug.’
‘Dan heeft hij je doorgehad,’ sprak Jacob toonloos.
Van Opperdoes liet zich onderuitzakken. ‘Het zou zomaar kunnen, Jacob. Ik denk dat we open kaart moeten spelen naar de vader van Michael Zand.’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Dan krijg je hetzelfde als met de moeder. Dan moeten we gaan vertellen dat Michael verdachte is… en hem wijzen op het verschoningsrecht ten opzichte van zijn zoon.’
Van Opperdoes grinnikte vreugdeloos voor zich uit. ‘O, dat kent hij allang… wees daar maar niet bang voor.’
Toen IJsselstein weer naar zijn zolderkamer verdwenen was, kon Jacob zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen.
‘Wat was dat nou met die officier van justitie?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Die man was raar. Welke officier komt nou naar een bureau voor een vermiste?’
De oude rechercheur keek peinzend naar het plafond. ‘Ik denk niet dat hij voor de vermiste kwam. Zijn focus lag op de moord, en op Menno Post. Die vermiste was duidelijk bijzaak voor hem, oninteressant.’
Jacob glimlachte vreugdeloos.
‘Maar het gemak waarmee hij alle aanwijzingen dat die twee dingen met elkaar te maken hebben, wegwuifde, vond ik wel een beetje opvallend.’
Van Opperdoes zweeg even en overdacht de situatie. ‘Kun jij opzoeken in welk team die officier Hansen werkt?’
Jacob lachte schamper. ‘Ha, wat dacht jij.’
Met een paar muisklikken had Jacob de naam van de officier door het systeem gehaald. Hij keek bedenkelijk op.
‘De ZwaCri-unit.’
Van Opperdoes zette zijn voeten op de onderste lade van zijn bureau en leunde achterover. ‘Zware Criminaliteit. Dat zijn de grote jongens, Jacob. Georganiseerde criminaliteit, liquidaties… dat soort dingen.’
‘Hebben die ook gewoon piket?’
‘Kennelijk…’
Er viel een diepe stilte, die alleen werd doorbroken door het rinkelen van de tram in de Marnixstraat.
Jacob kraste wat lijntjes en verbindingen op een velletje papier dat hij voor zich had liggen.
‘Michaels vader nam de telefoon op, in Amsterdam-Oost. Denk je dat Michael en zijn vader bij elkaar zijn?’
Van Opperdoes antwoordde zacht. ‘Misschien. Maar als ze daar samen waren… zijn ze er nu in ieder geval niet meer. Hij heeft de telefoon uitgeschakeld, dus hij is gealarmeerd door mijn telefoontje.’
Peter van Opperdoes schoof wrevelig met zijn voeten heen en weer. ‘Misschien had ik niet moeten bellen. Misschien was het onze enige kans en heb ik die nu verprutst.’
Jacob kon een glimlach niet onderdrukken.
‘Ik had eerlijk gezegd niets anders van je verwacht. Jij bent allergisch voor dat soort mensen. Jij kunt er niet tegen als iemand jou vertelt wat je moet doen. Als jij met een onderzoek bezig bent, moet je lekker je eigen gang kunnen gaan. En als iemand dan zegt dat jij rechtsaf moet, ga jij expres linksaf. Gewoon, om je kont tegen de krib te gooien.’
Van Opperdoes bromde voor zich uit.
‘Het afluisteren, daar ging het juist om. Kijk nou naar die plaatsbepaling. Veel te ruim. Hebben we niks aan. Hoeveel huizen liggen er wel niet binnen die cirkel? Duizenden?’
‘Op z’n minst.’
De oude rechercheur maakte een weifelend gebaar met zijn hand. ‘Hoe vind je één telefoon in die cirkel?’
‘Die vind je inderdaad niet. Maar… als ik het oneens was geweest met jouw idee om naar die telefoon te bellen, dan had ik het je heus wel gezegd.’
Van Opperdoes knikte dankbaar. Hij rechtte zijn rug en rekte zich uit. Frits Zand had kennelijk nattigheid gevoeld en de telefoon uitgeschakeld. Zou hij dat doen om zijn zoon te beschermen? Zou hij weten dat Michael Zand gezocht werd… en misschien iemand had vermoord?
‘Laten we de oude schaakmetafoor maar weer gebruiken. We moeten schaken op twee borden; Menno Post en Michael Zand.’
Jacob bladerde in het dossier.
‘Misschien kunnen we op een derde bord schaken. We hebben de lijst van de buurtregisseur nog. Menno Post was de onbedreigde keizer van de kelder. Maar er waren nog meer gebruikers. Als we er daar eens een van zoeken? Je weet maar nooit…’
Van Opperdoes gebaarde om de map en liet zijn blik over de lijst glijden. Hij glimlachte. ‘Ik weet waar we misschien een paar lui van deze lijst kunnen vinden…’
In volle vaart rende de junk over de Zeedijk. Puffend en steunend probeerde hij zo snel mogelijk weg te komen bij de man die hem achtervolgde. Een oerkreet ontsnapte aan zijn mond toen hij bij een zijstraatje kwam, waar net een groep Japanse toeristen uit kwam lopen. Voorop een dame die haar paraplu ferm omhooghield, als baken voor de Japanners die hun ogen uitkeken naar de rode lichtjes en de schaars geklede dames. De junk kon haar nog maar net ontwijken en draaide scherp naar rechts, het straatje in.
Jacob, die hem achtervolgde, had minder geluk. Hij knalde in volle vaart tegen de dame, die hem in onvervalst Amsterdams begon uit te schelden.
‘Kejje niet uitkijken, pannenkoek!’
Met een ferme tik van de paraplu zette ze haar woorden kracht bij.
Jacob was al genoeg buiten adem en besloot niks te zeggen. Hij krabbelde op en rende verder, achter de junk aan. Verschillende prostituees hadden hun deuren opengedaan en keken reikhalzend naar de achtervolging. Omdat het druk was, rende de junk al schreeuwend met zijn armen naar voren door de steeg. Hoerenlopers en toeristen sprongen opzij om een onaangename confrontatie uit de weg te gaan. Dat had weer tot gevolg dat Jacob rare hink-stap-sprongen moest maken om de geschrokken mensen te ontwijken.
Jacob haalde diep adem. ‘Blijf nou staan, idioot! Ik ben van de politie!’
‘Dat weet ik! Waarom denk je dat ik wegren!’
De junk schreeuwde terwijl hij omkeek naar Jacob, die hem inmiddels tot op een paar meter was genaderd.
Maar hij had beter voor zich kunnen kijken. Van Opperdoes kwam snel aanrijden via de Oudezijds Achterburgwal, toeterde even zodat de laatste toeristen angstig opzij sprongen, en sloot toen de steeg af met de rechercheauto.
Toen de junk voor zich keek, was het al te laat. In volle vaart en met een diepe ‘aaahrgh!’ knalde hij tegen de zijkant van de auto aan en zakte verward op zijn billen.
Van Opperdoes drukte op een knopje en het raampje ging naar beneden.
‘D’r zit toch geen deuk in, hoop ik? Anders krijg ik weer ruzie met de commissaris.’
Jacob grijnsde en trok de junk omhoog. Hij boeide hem snel en deed de achterdeur van de auto open. Verscheidene toeristen maakten foto’s, en een dame klopte Jacob dankbaar op de schouder.
‘Goed zo, jongen. Zo’n eikel heb laatst me tassie geklauwd.’
‘Dat was ik niet…’ riep de junk verontwaardigd.
‘Schuif effe door.’
Jacob ging naast hem zitten.
‘En je hebt wel wat gedaan, Harry. Je rent weg, terwijl ik alleen maar even met je wil praten.’
Harry zette grote verontwaardigde ogen op. ‘Wegrennen voor de smeris mag!’
‘Natuurlijk mag dat… maar dit weggooien onderweg mag niet.’ Hij hield een plastic zakje omhoog, waarin wat bolletjes cocaïne zaten.
‘Shit man… heb je dat nog kunnen vinden…’ Harry leek oprecht verdrietig.
‘Bovendien ben je tegen mijn auto op gelopen. Dat is vernieling.’
Van Opperdoes reed langzaam de gracht af.
‘Niet! Er is geen schade. Zei hij net zelf.’
Jacob keek hem stoïcijns aan. ‘Ik zei niks. Ik lachte alleen maar.’
Van Opperdoes keek hem via de achteruitkijkspiegel streng aan. ‘Als ik goed ga zoeken, vind ik vast wel een deuk of een krasje.’
De junk keek mokkend uit het raam.
‘Zit me niet zo te zieken. Ik ben verslaafd, man. Kijk naar me. Mager als een kerkrat en zo zwaar als een vlieg. Ik sla nog geen deuk in een pakje boter, al zou ik erbovenop vallen.’
Van Opperdoes reed de brug over, en vervolgde zijn weg aan de andere kant van de Oudezijds Achterburgwal.
Harry zag ineens een paar bekenden op de hoek bij de Korte Niezel staan, voor café Corso, en veerde overeind. Hij hield zijn geboeide armen omhoog en tikte wanhopig op het raam.
‘Hé… vriend… swa! Kijk eens… ze hebben me gepakt, bro. Haal me hieruit. Doe die deur open, vriend. Red me. Maak die deur open! Kom maar, kom… doe open.’
Het groepje kwam langzaam dichterbij.
Jacob gaf de junk een por in zijn ribben. ‘Doe normaal, idioot.’
Van Opperdoes stopte.
Jacob veerde geschrokken overeind. ‘Wat doe je nou? Rij door!’
De indrukwekkendste van het stel, een breedgebouwde donkere man met felle ogen en zeker vijftien gouden kettingen om, boog voorover en keek onderzoekend de auto in.
Harry durfde niets meer te zeggen, maar staarde hoopvol terug.
‘Dit gaat mis…’ fluisterde Jacob.
Maar Peter van Opperdoes bleef rustig zitten en leek niet heel erg onder de indruk. Na een paar seconden verdween het gezicht van de enorme man, om daarna bij het raam van Van Opperdoes opnieuw te verschijnen.
Met een enorme hand pakte de man de deur van Van Opperdoes beet en opende deze.
Jacob omklemde zijn busje pepperspray, klaar om toe te slaan als het nodig was. Hij zette zich vast schrap.
De enorme hand verscheen in de auto en zweefde voor het gezicht van Van Opperdoes, gevolgd door het enorme hoofd van de man. Hij keek Van Opperdoes aan, en toen brak een enorme glimlach door op zijn gezicht.
‘Meneer Van Opperdoes… hoe maakt u het?’
De oude rechercheur schudde de nu vriendelijk uitgestoken hand. ‘Het gaat goed, Wesley.’
Wesley draaide zijn hoofd iets om, en keek de junk met toegeknepen ogen aan. ‘Jij gedraagt je toch wel tegen meneer Van Opperdoes?’
De junk wist niet hoe snel hij ‘ja’ moest knikken.
De hand werd op de schouder van Van Opperdoes gelegd.
‘Meneer Van Opperdoes is een speciale vriend van mij. Als jij je niet gedraagt… dan maak ik plakjes ontbijtkoek van je. Begrijp je dat?’
Harry’s hoofd rolde bijna van zijn schouders, zo hard knikte hij nu.
‘Ik zie u weinig, meneer Van Opperdoes…’
‘Het is druk, Wesley. Ik ben ook niet veel meer in deze buurt, zoals je weet.’
Wesley knikte spijtig. ‘Ik heb het gehoord. We missen u wel, beambte. U was altijd eerlijk tegen ons.’
‘Die andere collega’s zijn ook eerlijk, Wesley.’
Wesley maakte een sissend geluid tussen zijn tanden. ‘Misschien wel, beambte. Maar ze zijn een beetje zwart-wit, snapt u? U was dat nooit. U zag ons altijd als mensen. Is dat uw collega?’
Hij keek Jacob even aan, stak toen zijn hand uit. ‘Als je met Van Opperdoes werkt, moet je wel een goed mens zijn.’
Jacob schudde hem de hand, en probeerde wanhopig om niet te laten merken dat hem dat waarschijnlijk zes weken revalidatie zou kosten.
Wesley zwaaide zijn vinger heen en weer voor het gezicht van de junk. ‘En jij bent gewaarschuwd, bro…’
‘Hij heet Harry,’ zei Jacob behulpzaam.
Harry kromp in elkaar. ‘Zeg dat nou niet…’
Wesley groette met een hoofdbeweging. ‘Doe de groeten aan uw vrouw, meneer Van Opperdoes.’
Van Opperdoes’ ogen vonden die van Wesley. ‘Dat zal ik doen, Wesley,’ zei hij zacht, voor hij de auto in de eerste versnelling zette en langzaam optrok.
Toen hij in zijn spiegeltje keek, leek Wesley in het niets op te lossen in de drukte van de Korte Niezel.
Achter in de auto zat Harry stil weggedoken in de uiterste hoek van de bank. Hij trok een boos gezicht en wreef verongelijkt over zijn ribben.
Jacob legde een foto van Menno Post voor Harry op het bureau. Hij trok wit weg en schoof de foto van zich af.
‘O, nee.’
Jacob schoof de foto terug. ‘O, jawel Harry. Even kijken.’
Nu liet Harry de foto op zijn plek liggen, maar hij draaide hem wel om. ‘Ik ga niks over hem zeggen.’
Van Opperdoes hield het plastic zakje dat Harry onderweg had weggegooid omhoog in het licht en staarde naar de inhoud. ‘Hoeveel gevangenisstraf zou dit waard zijn met jouw geschiedenis? Toch al snel een paar maanden…’
Harry schoof achteruit in zijn stoel en klemde zijn armen over elkaar. ‘Nou en. Kan ik lekker afkicken op staatskosten. Een warme cel en elke dag eten. Prima.’
Van Opperdoes hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Hoor je dat, Jacob. Hij is bang voor Menno Post.’
De junk stoof verontwaardigd omhoog. ‘Ik ben voor niemand bang!’
Als om dat te bewijzen, draaide hij de foto weer om en wees erop. ‘En zeker niet voor hem.’
Jacob boog zich naar voren. ‘Waarom zeg je dan niks?’
Harry plaatste zijn trillende handen op de tafel. Zijn ogen schoten nerveus heen en weer over de foto.
‘Regel je dan wat voor me?’
Peter van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet te beroerd om de officier van justitie te bellen en te zeggen dat je alle medewerking hebt verleend aan een belangrijk onderzoek.’
Harry zat duidelijk in tweestrijd.
‘Jullie zoeken Menno Post, toch?’
Hij veegde nerveus onder zijn neus heen en weer.
‘Wat kun je ons vertellen?’
‘Menno… hij is een hufter. Echt een schoft. Hij gebruikt je. Maar ja…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Als je een klusje voor hem deed, kreeg je weleens wat… als u snapt wat ik bedoel.’
‘Jij kwam vaak in de kelder?’
De junk keek schichtig op. ‘Elke dag. Menno gaf ons drugs en adressen. Dan gingen wij rondbrengen.’
Jacob maakte aantekeningen. ‘Op brommertjes?’
De junk glimlachte slim. ‘Nee, nee… daar waren klachten over. Herrie. Menno deed het heel anders. Het moest stil. Onopvallend. Geen klachten.’
Van Opperdoes keek Jacob even aan, toen Harry er eens goed voor ging zitten.
‘Menno regelde alles in de kelder. Eigenlijk in het hele pand. De kelder was een soort algemene ruimte. Maar er waren ook plekken waar mensen mochten slapen. Schuilen voor de politie bijvoorbeeld. Zijn jullie daarbeneden geweest?’
Jacob knikte.
‘Nou,’ vervolgde Harry ‘dan weet je hoe het eruitziet. Een doolhof. Het gaat nog veel verder dan je denkt.’
Van Opperdoes wenkte naar Jacob. ‘Laat hem die andere foto eens zien.’
Uit de envelop van de technische recherche haalde Jacob een foto van het vingerloze slachtoffer in de kelder.
Harry zette grote ogen op. ‘Hebben ze hem vermoord? Is hij dood?’
‘Als een pier,’ beaamde Van Opperdoes.
Harry perste zijn lippen op elkaar. ‘Ik ken hem wel. Buitenlander. Een Joego of zo. Gevaarlijk mannetje. Hij hield zich schuil in een kamertje, achteraf.’
Van Opperdoes schoof geïnteresseerd naar voren. ‘Heeft Menno hem vermoord?’
‘Ik weet het niet. Ik weet alleen dat er iets was gebeurd. Menno heeft de boel gesloten, niemand mocht er meer in. Het was afgelopen. Nu begrijp ik waarom.’
Jacob hield een foto van het halve pilletje omhoog. Harry knikte aarzelend.
‘Menno had dat. Een of ander nieuw spul. Zou een revolutie gaan worden onder de gebruikers. Goedkoop, keihard spul.’
Peter van Opperdoes tikte op de foto van de dode man. ‘Had hij daar iets mee te maken?’
‘Weet ik niet…’ Het klonk bijna huilerig. ‘Hij bemoeide zich met niemand. En niemand met hem. Iedereen ontweek hem ook, zo eng was hij.’
Van Opperdoes was geïntrigeerd. ‘In wat voor opzicht? Omschrijf hem eens?’
Harry bewoog met zijn schouders. ‘Zijn manier van bewegen. Als een roofdier. Altijd op zijn hoede. Hij zag alles, met zijn gluiperige ogen. Gewoon zo’n type… je wist, als je ruzie met hem zou krijgen… dan had je de verkeerde. En van drugs weet ik niks.’
Jacob sloot het dossier. ‘Je zei dat hij in een eigen ruimte verbleef?’
Harry knikte.
‘En daar sliep hij ook?’
Weer een knik.
‘Dan ga jij ons nu aanwijzen waar dat was.’