‘En wat zijn jullie hier aan het doen?’
In de deuropening van de woning stond een strijdbare oude dame, die met afgrijzen naar de opengebroken sloten keek. Ze hield een groot formaat telefoon in haar hand, en een paraplu in de andere.
‘Ik heb de politie gebeld, hoor!’
Jacob liep naar haar toe en haalde zijn legitimatiebewijs tevoorschijn. ‘Ik bén van de politie, mevrouw.’
Peter van Opperdoes, die achter hem stond, knikte haar bemoedigend toe. ‘Ik ook, hoor.’
Jacob wees achter zich. ‘Hij ook, ja.’
Ze keek nieuwsgierig om Jacob heen, naar Van Opperdoes, die haar nu vriendelijk toezwaaide.
‘Hm, nou. Wacht toch maar even hier, totdat de echte politie er is. Iedereen kan wel zo’n kaartje namaken.’
Van Opperdoes sjokte dichterbij en met zijn goedmoedige gestalte nam hij wat van haar argwaan weg.
‘Dat is goed. We wachten samen wel even.’
Met afgrijzen keek ze naar de deur. ‘Hebben jullie dat gedaan?’
Van Opperdoes wees naar Jacob. ‘Hij.’
Jacob trok zijn wenkbrauwen omhoog, maar zei niets.
De oude rechercheur legde zijn hand op de schouder van het kleine mensje. ‘Ik zei nog tegen hem, wacht nou even, want mevrouw Welling zal zo wel thuiskomen. Maar ja, hij dacht dat ze vergeten was het gas dicht te draaien. En dat is gevaarlijk, nietwaar?’
Ze maakte een kordaat armgebaar.
‘O, maar ze komt voorlopig niet terug, hoor. Ze is met twee grote koffers naar Schiphol vertrokken. Het is dus heel goed dat jullie die deur ingetrapt hebben. Straks ontploft de boel nog.’
Van Opperdoes blikte snel naar Jacob. ‘Wanneer is ze weggegaan?’
Ze keek op haar horloge, dat als een slappe ketting om haar dunne pols hing. ‘Een halfuur… nee, alweer drie kwartier geleden. Zoiets.’
‘Was ze alleen?’ wilde Jacob weten.
Nog steeds vertrouwde ze hem kennelijk niet helemaal, want ze antwoordde met haar blik op Van Opperdoes gericht.
‘Ik heb niemand bij haar gezien.’
‘En hoe weet u dan dat ze naar Schiphol vertrok? Ze kan ook naar het station zijn gegaan, of naar een hotel ergens in Nederland…’ zei Jacob.
Ze keek hem verontwaardigd aan. ‘Ik ben niet zo dom als jij eruitziet, hoor. Ik weet het, omdat de chauffeur haar koffers hier kwam halen. Voor de deur. En toen zei ze dat ze naar Schiphol wilde.’
Van Opperdoes knikte naar Jacob. ‘Naar Schiphol.’
Ondertussen stopte een politieauto met piepende banden voor de deur en twee geüniformeerde agenten, van wie een opvallend lang was, naderden gehaast de woning.
Hun gezichten stonden bars, voorbereid op een paar zware criminelen die met de grootste moeite in bedwang werden gehouden door een weerloze, oude vrouw.
‘Daar zijn ze, agent. Ze zeggen dat ze van de politie zijn.’
Een grote grijns brak door op het gezicht van de lange agent. ‘Zo, rechercheurs… wat zijn wij hier allemaal aan het doen?’
Jacob wees naar de oude dame, die nu beteuterd hun richting op keek. ‘Wil jij haar even uitleggen dat alles goed zit?’
Van Opperdoes liep haastig langs de twee agenten. ‘En blijf meteen even hier tot de deur weer gemaakt is. Bel maar een slotenmaker of zo. Wij moeten heel snel naar Schiphol.’
De lange agent probeerde nog tegen te sputteren. ‘Maar eh… dan moeten wij hier wachten? Dat duurt uren…’
Met een verontschuldigend schouderophalen volgde Jacob zijn collega snel de deur uit.
Jacob had een blauw zwaailicht op het dashboard gezet en reed zo snel hij kon richting Schiphol. Op de Marnixstraat weifelde hij even, maar toen koos hij toch voor de Overtoom.
‘Doe je wel een beetje voorzichtig?’ maande Peter van Opperdoes hem. ‘Je moet nog heelhuids naar je vrouw, vanavond.’
‘Laat me nou even…’ zei Jacob, een aanstormende tram handig ontwijkend.
Van Opperdoes zette zich schrap. ‘Jacob, ik heb alle vertrouwen in jouw rijstijl…’
‘Maar?’ grijnsde Jacob.
‘… maar niet in de rijstijl van alle bestuurders om ons heen.’
‘Alles komt goed…’
Jacob draaide het stuur naar links en schoot de vrije trambaan van de Overtoom op.
Nu hij geen verkeer voor zich zag, ontspande de oude rechercheur iets.
Jacob reed stevig door, maar hield goed rekening met onverwacht overstekende fietsers of voetgangers. Aan het einde van de Overtoom reed hij rechtsaf, over het Surinameplein, waarna hij de a10 ringweg opreed. De felverlichte borden die tachtig kilometer aangaven, scheurde hij met groot genoegen voorbij.
‘Eindelijk een keer…’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Je bent ook net een groot kind, jij…’
‘Maar we hebben haast.’
Dat kon Van Opperdoes niet ontkennen. Hij schoof onderuit in zijn stoel en wuifde met zijn hand. ‘Daar heb je ook weer gelijk in. Vooruit maar, ik getuig wel voor je, als je bij Van Straaten op het matje moet komen.’
Jacob trapte het gaspedaal in en vloog over de snelweg. Bij Schiphol wist hij blindelings de weg, en parkeerde precies op de plek waar het niet mocht.
‘Haast…’ legde hij Van Opperdoes uit, die hem verwijtend aankeek.
‘Je kunt ook dertig meter verderop parkeren, daar waar het wel mag.’
‘Geen tijd,’ antwoordde Jacob en gooide het plastic bordje met ‘politie’ op het dashboard.
Samen liepen de twee rechercheurs de immense vertrekhal in. Meteen na de ingang stonden ze stil. Honderden passagiers liepen als vluchtige mieren door de enorme hal. Familieleden die mensen kwamen ophalen of wegbrengen maakten de chaos compleet.
Jacob zuchtte. ‘Noemen ze dit niet een speld in een hooiberg? Voor hetzelfde geld is ze de douane al door, en staat ze nu bij een van de honderdduizend gates waar de vliegtuigen staan.’
Van Opperdoes wees naar de balie van de politie, achter in de hal. Achter de balie stond een indrukwekkende man, in het uniform van de Koninklijke Marechaussee.
Van Opperdoes legitimeerde zich. ‘We kunnen wel wat hulp gebruiken, denk ik.’
‘Wie niet?’ grijnsde de marechaussee en opende een deur zodat de twee rechercheurs naar achteren konden. ‘Wat kunnen we voor jullie doen?’
Van Opperdoes krabde op zijn hoofd. ‘Tja, we zoeken een vrouw met twee koffers, die hier waarschijnlijk een halfuur geleden is afgezet door een taxi.’
De marechaussee wachtte geduldig tot de oude rechercheur met meer details zou komen, maar die bleven uit.
‘Dat is het?’
Van Opperdoes knikte vriendelijk.
‘Een vrouw met twee koffers?’ De marechaussee vroeg het nog maar een keer, maar Jacob wist zeker dat hij zijn lachen probeerde in te houden. De marechaussee wees met een ruim gebaar naar alle mensen in de hal.
‘Heb je goed om je heen gekeken?’
‘We hebben wel een naam,’ zei Jacob toen maar.
‘Dat is al iets. Dan hebben jullie hopelijk ook een vluchtnummer?’
‘Sorry…’ zei Jacob.
‘Laten we maar eens kijken. Ze is hier met een taxi gekomen en in het bezit van twee koffers, dus de kans is groot dat ze gaat vliegen.’
‘Daar gaan we van uit.’
‘Enig idee waarheen?’
Van Opperdoes dacht na. ‘Een land dat geen uitleveringsverdrag heeft met Nederland. Ver weg waarschijnlijk, en warm.’
Jacob keek zijn collega aan. ‘Hoe kom je daarbij?’
‘Michael Zand leeft nog.’
‘Waarom denk je dat?’
Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Ten eerste omdat zijn moeder langskwam op het bureau om het te vertellen. Ten tweede omdat ze nu het land verlaat. Geen moeder zou het land uit gaan, zolang haar zoon wordt vermist.’
‘Klinkt logisch.’
‘Dan rest de vraag: waarom gaat ze overhaast het land uit? Ik doe een wilde gok: omdat haar zoon het land uit is.’
‘Klinkt ook logisch.’
‘En waar zou haar zoon dan zitten? Hij is niet gek. Zijn vader is niet gek. Stel dat Michael de moord heeft gepleegd, dan is hij het land uit gevlucht naar een land dat niet uitlevert aan Nederland. En daar gaat zijn moeder nu ook naartoe.’
Het gezicht van de marechaussee, die de discussie gevolgd had, stond ernstig. ‘Gaat het om een moord?’
Van Opperdoes maakte een kort armgebaar. ‘Lang verhaal, maar het gaat inderdaad… uiteindelijk… om een moordverdachte die we proberen op te sporen.’
De marechaussee wreef nadenkend over zijn kin. ‘Met een naam kan ik wel iets, maar niet alles. Ik bedoel, we kunnen alle passagierslijsten afzoeken, maar of we dat redden voordat het vliegtuig vertrekt waar ze mee vliegt? Hoe heet ze?’
‘Diana Welling.’
De marechaussee schreef de naam op en verdween achter de computers.
Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘We zijn te snel weggegaan bij dat huis. Misschien lagen er wel papieren van de vlucht, of een of andere reservering bij een reisbureau.’
Hij liep een paar passen weg, in de richting van de hal, waar hij honderden mensen aan zich voorbij zag trekken. Had nou gewoon even meer tijd genomen om de boel daar beter te bekijken, verweet hij zichzelf hartgrondig. Met een ontevreden blik stond hij daar, voor de deur van de marechaussee, terwijl mensen met koffers op wieltjes om hem heen laveerden.
‘Niet zo streng zijn voor jezelf,’ zei zijn vrouw.
‘Dat ben ik wel. Misschien lag de oplossing daar, en dan is het mijn schuld dat ik haar gewoon niet heb gezien.’
Zijn vrouw glimlachte. ‘Misschien heb je haar wel gezien, maar is ze je niet opgevallen.’
Van Opperdoes fronste. Zou dat kunnen? In gedachten bladerde hij weer door de papieren in het kastje. Uit alle macht probeerde hij zich te herinneren wat erop stond. Het leken rekeningen, afschriften, aanslagen van de belasting. Allemaal belangrijk, maar lag daar de oplossing?
Geen identiteitsbewijs, dat was hem wel opgevallen. Een kentekenbewijs van een auto… dat wist hij nog wel. Wat was er…
De foto.
De foto waar vader, moeder en Michael Zand op stonden. Ineens viel het op z’n plek. Waar was die foto genomen? Het was… er stond iets op. Een pier. Nee, op dat restaurant bij die pier… Van Opperdoes pijnigde zijn hersens. Hij zag de foto voor zich en probeerde alle details terug te krijgen. Het water, de zon, de drie personen op de foto, het bord met de naam…
Hamaca.
Dat stond er op de achtergrond. Een pier met een restaurant. Van Opperdoes draaide zich om en liep snel naar binnen.
‘Restaurant Hamaca. Daar gaan ze heen, dat land.’
‘Heel goed,’ prees de marechaussee. ‘En welk land mag dat wel wezen?’
‘Dat weet ik niet…’ moest Van Opperdoes toegeven.
Jacob wees naar de computer. ‘Mag ik even?’ Hij toetste de woorden ‘restaurant Hamaca’ in, en klikte in Google op ‘afbeeldingen’. Meteen wees Van Opperdoes op de tweede foto die zichtbaar was.
‘Daar was het. Dit restaurant. Die pier.’
Jacob klikte verder. ‘Dominicaanse Republiek.’
De marechaussee knikte tevreden. Hij goochelde wat met de computer, en kreeg een lijst met namen op zijn scherm.
‘Hoe heette ze ook alweer…’ mompelde hij in zichzelf, terwijl hij met een pen langs de namen op het scherm ging. Helemaal onderin, als laatste, stond haar naam: Welling, D.
Hij stond op. ‘Vertrekhal drie. Kom maar mee.’
Binnendoor liepen ze een trap op, waardoor ze in de vertrekhal uitkwamen. Daar stond een elektrisch karretje klaar, waar de marechaussee achter het stuur ging zitten. ‘Jullie kunnen achterop.’
De twee rechercheurs aarzelden een seconde, maar besloten toen achterop het bankje te gaan zitten. Net zo handig als Jacob over de Overtoom reed, laveerde de marechaussee door de drukte van de vertrekhal.
‘Hoe lang hebben we nog?’ wilde Jacob weten.
De marechaussee keek op zijn horloge en fronste zijn wenkbrauwen. Hij ging nog iets sneller rijden.
‘Natuurlijk aan het einde van de hal…’ zei hij gefrustreerd.
Jacob keek met hem mee, naar voren, maar Van Opperdoes probeerde zich aan de leuning vast te houden. ‘Ik voel me net een bejaarde stewardess die wordt weggebracht.’
‘Daar is het,’ wees de marechaussee. Hij stopte het karretje en sprong er af.
Jacob liep snel met hem mee, terwijl Van Opperdoes zich van het bankje af liet glijden.
Een aantal mensen zat nog in de door glas gesepareerde ruimte. Personeel was druk bezig om anderen te fouilleren en toegang te geven tot het vliegtuig.
‘Daar staat ze,’ zei Jacob.
En daar stond Diana Welling inderdaad, klaar om het vliegtuig in te stappen. Ze was onrustig met haar papieren bezig, en had Jacob pas in de gaten toen hij al naast haar stond.
‘Mevrouw Welling?’
Even leek het erop dat ze flauw zou vallen. Met grote ogen en een wit weggetrokken gezicht keek ze Jacob aan. Ze slikte een paar keer en keek nerveus naar Van Opperdoes, die nu langzaam aan kwam slenteren, zijn blik strak op Diana Welling gericht.
Jacob kon haar angst voelen. Toen keek ze hem aan en hervond eindelijk haar stem. ‘Ik eh… ik maak gebruik van mijn zwijgrecht.’