17
‘Wat is die Ricardo Dalstra voor iemand?’ vraagt Zijlstra als hij even later achter het stuur van de dienstauto gaat zitten. Graanoogst, naast hem, maakt zijn veiligheidsriem vast. ‘Een schobbejak van een kerel. Porno, afpersing, noem maar op. Maar we hebben hem nooit ergens op kunnen pakken.’
‘Een schobbejak, hè?’ Het is alsof Zijlstra de uitdrukking uitprobeert. ‘Dat woord heb ik nog nooit iemand horen gebruiken, geloof ik.’
‘Ach, barst, jij!’ Graanoogst lacht. ‘Kan ik het helpen dat jij een woordenschat bezit van nog geen tweehonderd woorden?’
‘Mooi, hoe jij altijd alles weet om te draaien naar een jij-bak,’ vindt Zijlstra. ‘Gaan we nu meteen naar die Dalstra toe?’
‘Nee, die laten we op het bureau komen,’ zegt Graanoogst grimmig. ‘Laat die hufter maar eens even zweten.’
‘Dan wil jij hem zeker ook zelf bellen?’
‘Reken maar!’
Bij het bureau aan de Ferdinand Bolstraat gaat Graanoogst meteen naar boven om zijn telefoontje te plegen.
Zijlstra blijft nog even hangen in de hal, om te proberen of Jacqueline vandaag wel de telefoon wil opnemen. Maar hij stopt zijn mobieltje weer weg omdat hij bij de koffieautomaat een bekende gestalte ziet.
‘Goedemorgen, Ingrid van den Bogaert.’
‘Goedemorgen, Hendrick met ceekaa.’
Hij loopt naar haar toe. ‘Wat zie jij er weer stralend uit vanochtend.’
Ze lacht haar parelende lach. ‘Dan zou je me ’s avonds eens moeten zien.’
‘Geloof me, dat zou ik graag willen.’
‘Dan gaan we toch een keer samen uit?’
Hij kijkt haar onderzoekend aan. ‘Ik weet niet zeker of dat een goed idee is. Wat zou je man daarvan vinden?’
Ze schudt haar haren naar achteren, waarbij haar blauwe ogen uitdagend naar hem kijken. ‘Wat aardig van je om aan hem te denken! Maar ik had je toch al eens verteld dat René er helemaal geen probleem mee heeft als wij tweeën een keer gaan stappen. Misschien wil hij wel mee.’
‘Nee, nee,’ zegt Zijlstra haastig, ‘laat hij zelf maar iemand zoeken om mee uit te gaan.’
‘Dus wij gaan met z’n tweetjes?’
Even weet Zijlstra niet wat hij moet zeggen. De jonge blonde vrouw met het open gezicht is beslist zijn type en hij mag haar graag. Maar wat wil ze precies van hem?
‘Wees maar niet bang, hoor.’ Ze kijkt hem spottend aan. ‘Ik doe heus niks met je wat je niet wilt.’
‘Nou, oké,’ is het enige wat hij kan uitbrengen.
‘Zullen we dan meteen maar vanavond afspreken?’
‘Eh… goed,’ antwoordt hij en hij voelt dat er zweetdruppeltjes bij zijn haargrens prikken.
‘Dan kom ik na het werk wel bij jou op de rechercheafdeling langs,’ beslist ze en ze neemt haar koffiebekertje uit de automaat. ‘Tot vanmiddag, Hendrick met ceekaa.’
‘Dag, Ingrid van den Bogaert,’ antwoordt hij automatisch. Hij kijkt haar bewonderend na, zoals ze heupwiegend de gang in loopt. Dan draait hij zich om en gaat naar boven, eerst peinzend, dan toch met twee treden tegelijk.
Op hun kamer zit Graanoogst gebogen over zijn bureau te bellen.
Zijlstra gaat zitten en pakt zijn mobiel. Voordat hij de herhaaltoets kan indrukken, komt Karadag binnen.
‘Hé, Hendrick, heb je even?’
‘Tuurlijk.’
Zijn collega gaat op de punt van Hendricks bureau zitten.
‘Harry en ik hebben die zoon opgespoord.’ Hij pakt zijn notitieboekje uit zijn binnenzak en slaat het open. ‘Egbert van den Genugten, hij woont in Oldenzaal. Het viel nog niet mee om hem te vinden, moet ik zeggen.’
‘Heel goed,’ zegt Zijlstra een beetje gedempt omdat hij ziet dat Graanoogst verstoord naar hen kijkt. ‘Komt hij hierheen?’
‘Hij en zijn vrouw, ze komen allebei,’ bevestigt Karadag. ‘Die man wist nog niet eens dat zijn vader dood was.’
‘Hoe reageerde hij?’ wil Zijlstra weten.
Karadag doet zijn notitieboekje weer in zijn zak. ‘Niet erg verdrietig of geschokt, zo te horen. Hij was wel even stil, maar hij bleef heel zakelijk.’
‘Hm. Hoe laat zijn ze hier?’
‘Ik had hem net aan de lijn en het is een eind rijden.’ Karadag staat op en loopt naar de deur. ‘Begin van de middag, denk ik.’ Op dat moment legt Graanoogst de hoorn neer en meldt: ‘Zo, die Dalstra was niet blij toen hij hoorde dat hij naar het bureau mocht komen. Hij neemt z’n advocaat mee.’
‘Wanneer is hij hier?’ vraagt Zijlstra.
‘Vanmiddag. Ik heb hem besteld om halftwee,’ antwoordt Graanoogst en hij grinnikt. ‘Dat zal z’n lunch wel bederven.’ ‘Je bent echt gek op die schobbejak, hè?’
Grijnzend pakt Zijlstra zijn mobiel, dat in zijn zak begint te trillen. Geen telefoontje, constateert hij licht teleurgesteld, maar een sms’je. Hij klikt het aan. Het is van zijn zus. Ze schrijft: ‘Denk aan vanavond. Heb je al een cadeautje? Liefs, Astrid.’
‘Shit!’ zegt hij balend.
‘Zei je wat?’ Graanoogst kijkt naar hem op.
‘Nee, niks, ik ben wat vergeten. Eh… tussen de middag ga ik niet met je eten, ik moet iets kopen.’
‘Voor een vrouw, zeker?’
Zijlstra knikt peinzend en sms’t terug aan zijn zus: ‘Tuurlijk kom ik. Wat moet ik kopen? X H’
Pas dan bedenkt hij: o nee, Ingrid! Hoe heeft hij zo stom kunnen zijn om vanavond met haar af te spreken?