7


Diep in gedachten betreedt Zijlstra het politiebureau aan de Ferdinand Bolstraat. Nog voordat hij bij de trap is, hoort hij: ‘Wat kijk je ernstig, Hendrick met ceekaa.’

Bij de koffieautomaat staat een jonge blonde vrouw in een dienstblouse zonder rangaanduiding.

Hij glimlacht en gaat naar haar toe. ‘Dag, Ingrid van den Bogaert. Ik was aan het nadenken over een nieuwe zaak. Daar betalen ze me hier voor bij de politie.’

‘Welja,’ zegt ze vrolijk. ‘Betaald nadenken. Mij betalen ze alleen als ik mensen te woord sta of telefoontjes opneem.’

‘Verschil moet er zijn,’ vindt Zijlstra. ‘Hoe gaat-ie verder?’

Ze drukt op een knop van de automaat en blijft naar de straal koffie kijken die uit het apparaat loopt. ‘Ach, niet slecht. Er is een vacaturestop, maar omdat de servicebalie onderbemenst is, krijg ik waarschijnlijk toch een vaste aanstelling.’

‘Dat betaalt aanzienlijk meer, toch?’ vraagt hij.

‘Bijna anderhalf keer zoveel.’ Ze kijkt schuin naar hem op en haalt het volle koffiebekertje uit de automaat. ‘Oei, heet.’ Snel zet ze het bekertje terug. ‘Dat is de laatste keer dat ik een dubbele espresso neem. Daar zijn die stomme plastic dingen gewoon niet op berekend.’

Zijlstra grijnst. ‘Zo heeft iedereen z’n problemen. Jij de plastic bekertjes, ik een moord zonder dader.’

‘Wanneer is die moord gepleegd?’ informeert ze.

‘Gisteravond laat.’

Ze haalt een leeg bekertje uit de koker naast het apparaat, zet haar volle koffiebekertje erin en pakt het moeiteloos op. ‘Ik heb mijn probleem al opgelost. Als jij nog niet zover bent met dat probleem van jou, wat doe je hier dan nog, Hendrick met ceekaa?’ Op haar beurt grijnst ze ook.

‘Je hebt gelijk, Ingrid van den Bogaert.’ Met een paar stappen is hij onder aan de trap. ‘Ik zoek het hogerop.’

Met twee treden tegelijk snelt hij omhoog.


Zoals altijd staat de deur van de wachtcommandant wijd open. Zodra Leo Esterik ziet dat Zijlstra vanaf de trap op de gang van de bovenverdieping loopt, roept hij: ‘Hendrick, kan ik je even spreken?’

Zijlstra gaat gehoorzaam de kamer van zijn superieur binnen, klikt met zijn hakken, salueert tegen zijn petje en roept: ‘Tot uw orders, commandant!’

Met een zucht gaat Esterik achteruit zitten in zijn bureaustoel. ‘Dit is nou precies waarom ik jou vaak zo’n ongelofelijke eikel vind, Hendrick. Kun je nou nooit eens normaal doen?’

Nog in precies dezelfde houding zegt Zijlstra overluid: ‘Natuurlijk, commandant! Ik doe mijn best, commandant!’ Pas dan laat hij met een stram gebaar zijn saluerende arm zakken.

Geïrriteerd zet Esterik zijn ellebogen op het bureau. Met de duim en de wijsvinger van zijn rechterhand strijkt hij over zijn blonde snor. ‘Hier hebben we het naderhand nog wel over. Wil je nu je collega’s halen, dan kunnen we die cafémoord bespreken. En waar is Graanoogst?’

‘Die is nog bij de sectie,’ antwoordt Zijlstra. ‘Ik ga nu mijn collega’s halen, commandant!’ En hij marcheert de kamer van Esterik uit.

De wachtcommandant kijkt hem ongelovig na. Hij schudt zijn hoofd en draait zijn blonde snorpunten omhoog. ‘Eikel,’ zegt hij hardop.

Загрузка...