21
‘Je bent laat, jongen,’ constateert Emmie de Cock wanneer ze de deur opendoet.
‘Sorry, mam.’ Zijlstra stapt zijn ouderlijk huis binnen en zoent zijn moeder op beide wangen. ‘Gefeliciteerd. Hoe oud ben je nou geworden?’
‘Je ruikt naar bier, Hendrick,’ zegt ze bestraffend. ‘En je draagt nog steeds dat idiote petje.’
‘Ik weet het, ik weet het.’
Zijlstra hangt zijn jack aan de kapstok en stopt zijn petje in een van de mouwen. Nadat hij bij een cafetaria staand een paar porties vettigheid had weggewerkt, was hij nog even naar zijn stamkroeg geweest om zich moed in te drinken voor het familiefestijn. En zo was het al snel kwart over tien geworden voordat hij bij zijn moeder aankwam.
‘Astrid, Patrick en de kinderen zijn al weg, dat snap je,’ vertelt zijn moeder. ‘Die konden niet langer meer wachten, want de kinderen moesten naar bed. En er zijn al meer mensen weg. Staat je netjes, om pas helemaal aan het eind van de verjaardag van je moeder langs te komen!’
‘Maar ik heb wel een cadeautje meegebracht!’ zegt hij blijmoedig en hij houdt haar het in fleurig cadeaupapier verpakte cd-doosje voor. ‘Kijk eens! Ik hoop dat je er blij mee bent.’ ‘Moet je me dat nou in de gang geven?’ vraagt ze knorrig, terwijl ze het pakje aanpakt. ‘Kan dat niet in de kamer?’
Mopperend loopt ze voor hem uit, de huiskamer in.
Zijlstra haalt diep adem en gaat haar dan achterna.
Zodra hij binnenkomt wordt er geroepen: ‘Hoe later op de avond, hoe schoner volk!’
Er zijn nog zes gasten aanwezig, stuk voor stuk familieleden met een gemiddelde leeftijd die ruim vijfentwintig jaar boven die van Zijlstra ligt. Zoals altijd heeft zijn moeder stoelen in een kring gezet, op zo’n manier dat iedereen gemakkelijk bij de hapjes en drankjes op de salontafel en de diverse bijzettafeltjes kan.
Te midden van het gelach en het vrolijke geklets gaat Zijlstra de kamer rond om alle aanwezigen de hand te schudden en een paar persoonlijke woorden met hen te wisselen. Ook al weet hij bij sommige van zijn oude tantes niet eens meer met zekerheid hun naam. Dan gaat hij zitten op de stoel die zijn moeder hem nadrukkelijk heeft aangewezen: naast oom Jurriaan de Cock.
‘Zo, jongen,’ zegt de grijze speurder.
‘Zo, oom Jur,’ antwoordt Zijlstra. Hij pakt het biertje aan dat zijn moeder hem geeft en hij kijkt de kamer rond. ‘Is tante Marretje er niet?’
‘Die voelde zich niet zo lekker, dus is ze thuisgebleven,’ vertelt De Cock. ‘Niks ernstigs, hoor, maar je kunt op onze leeftijd niet voorzichtig genoeg zijn.’
‘Bedankt, Hendrick,’ roept zijn moeder en ze houdt de uitgepakte cd omhoog. ‘Rossini! Mooi!’
‘Graag gedaan, mam!’
De Cock buigt zich wat naar Zijlstra toe. ‘Laat me raden: een tip van je zus, zeker?’
Zijlstra grinnikt. ‘U had zo bij de politie kunnen werken.’
Glimlachend pakt De Cock zijn glas cognac van de tafel. ‘Ik begrijp dat je het nogal druk hebt met een zaak.’
‘Klopt. We zijn bezig met die moord in café Het Pronkjuweel.’ ‘O, doe jij dat?’ De Cock zet zijn glas terug. ‘Daar heb ik over gelezen. Iemand midden in een vol café neersteken, zonder dat iemand het merkt: daar is toch wel een zeker lef voor nodig!’
‘Ik weet niet of ik het lef zou willen noemen,’ werpt Zijlstra tegen. ‘Ergens vind ik het ook wel laf.’
De Cock haalt zijn schouders op. ‘Heimelijkheid is het wapen van de zwakken. Misschien durfde de dader geen rechtstreekse confrontatie aan en compenseerde hij die zwakte op deze manier.’
‘Mogelijk.’
Hendrick Zijlstra voelt zich altijd wat ongemakkelijk tegenover zijn oom. Vanwege de enorme reputatie van inspecteur De Cock bij de Amsterdamse politie wordt hijzelf altijd gezien als ‘het neefje van’. En in rechtstreekse gesprekken heeft hij steevast de indruk dat hij zich moet verantwoorden.
‘Jij werkt toch met Oscar Graanoogst?’ vraagt De Cock. ‘Dat is een goeie kerel, vind ik.’
‘Ben ik helemaal met u eens. Een prettige vent om mee te werken en ook een goed mens.’
De Cock knikt en zwijgt even. Dan kijkt hij zijn neef schuins aan. ‘Jij houdt geloof ik niet zo van verjaardagen, hè?’ vraagt hij met gedempte stem.
Zijlstra schiet onwillekeurig in de lach. Op dezelfde zachte toon antwoordt hij: ‘Is het zo duidelijk te zien? Maar u hebt helemaal gelijk, ik vind het echt vreselijk om zo op een rijtje gezellig te zitten doen. Dat vind ik trouwens ook van ergens op bezoek gaan: mensen doen mij er bepaald geen plezier mee als ik een avond bij ze op de bank moet komen zitten.’
‘Goed, daar zal ik rekening mee houden,’ zegt De Cock spottend. Hij kijkt om zich heen. ‘Toch zul je eraan moeten wennen, jongen. Familie is belangrijk. Die mensen staan het dichtst bij je en helpen je als dat nodig is. Dat werkt overal in door.’
Net waar Zijlstra op zat te wachten: een wijze levensles. Hij zucht en drinkt snel zijn glas leeg. Zou hij het kunnen maken om er nu alweer tussenuit te piepen?
‘Wil je nog een biertje, jongen?’ vraagt zijn moeder hartelijk. ‘Ik zal er eentje voor je halen. Maar de volgende moet je zelf pakken, hoor. Je weet de weg.’
‘Ja, mam. Bedankt, mam.’
De Cock ziet dat Zijlstra steels op zijn horloge kijkt. Hij glimlacht. ‘De avond is nog jong, collega.’ Hij heft zijn glas. ‘Proost!’