8
In de koffiekamer van de afdeling zitten drie van Zijlstra’s collega-rechercheurs aan een van de lange tafels te praten.
Latifa Ringeling heeft zoals gewoonlijk het hoogste woord. ‘Heb ik dus de halve avond bij Sheelah, mijn vriendin de kapster, gezeten om dat vreselijke haar van me te laten ontkroezen, kom ik ’s avonds bij Alonso, en wat denk je dat-ie zegt? Ik vond die krullen toch mooier, dat zegt-ie!’
‘Wat een halve zool!’ Carla van Amerongen zegt het afkeurend en met opgetrokken schouders. ‘Maar je hebt nog mazzel: mijn ex zag het niet eens als ik iets nieuws met m’n haar had gedaan. Zelfs niet toen ik het halflang had laten knippen. Terwijl ik sinds het begin van onze verkering lang haar had!’
Mustafa Karadag grinnikt, maar hij houdt zich wijselijk buiten de conversatie.
Zijlstra gaat aan de korte kant van hun tafel staan. ‘Het spijt me dat ik deze boeiende discussie moet onderbreken, dames, maar ons beminde opperhoofd heeft me opgedragen jullie naar zijn kamer te halen. Bespreking!’
Karadag en Van Amerongen staan direct op en zetten hun mokken op het aanrecht. Ringeling blijft zitten en rommelt in haar tasje.
In de hoek van de koffiekamer zit Harry de Jong, de oudste rechercheur van het team, voor de computer. Hij draait zich om en roept: ‘Zeg maar dat ik eraan kom. Even dit afsluiten!’
Zijlstra knikt. Iedereen op de afdeling weet dat De Jong ieder vrij moment op zijn werk gebruikt om op internet informatie voor zijn postzegelverzameling te vergaren, omdat hij thuis geen computer heeft.
‘Ik zou maar opschieten, Harry,’ waarschuwt Zijlstra, ‘straks hebben we de zaak al opgelost voordat jij er bent!’
De anderen lachen, maar de enige reactie van De Jong is dat hij zich nog verder naar het beeldscherm buigt.
Leo Esterik zit al aan het hoofd van de vergadertafel in zijn kamer. De rechercheurs nemen na binnenkomst links en rechts van hem plaats.
Zijlstra nestelt zich zo ver mogelijk van zijn chef af bij het raam. Zijn petje heeft hij expres op gehouden. Hij kijkt naar buiten en ziet tram 12 aan de overkant stoppen bij de halte. De straat is nat en ligt vol bladeren. Een man rent om de tram nog te halen en houdt met één hand zijn hoed vast op zijn hoofd.
Als ook De Jong heeft plaatsgenomen, begint Esterik: ‘Oké, zoals jullie inmiddels gehoord hebben, is er vannacht een moord gepleegd in een café. Graanoogst en Zijlstra hadden dienst. Hendrick, kun jij ons een stand van zaken geven?’
‘Natuurlijk.’
Esterik pakt zijn notitieblokje uit zijn binnenzak en legt dat voor zich op tafel.
‘Gisteravond kort voor sluitingstijd is in café Het Pronkjuweel een achtenzestigjarige man vermoord, Cornelis Johannes van den Genugten, beter bekend als ome Kees. Hij had twee messteken in zijn rug.’
‘Dat is ook de doodsoorzaak,’ veronderstelt Carla van Amerongen.
‘Waarschijnlijk wel.’ Zijlstra legt zijn schrijfblok recht tussen zijn uitgestrekte duimen en wijsvingers. ‘Graanoogst is nu bij de sectie. Toen ik wegging was Bertels nog niet begonnen met het interne onderzoek, dus het zou zomaar kunnen zijn dat er bijvoorbeeld ook vergif in het spel is, dat weet ik allemaal niet. Maar ome Kees heeft twee steekwonden in zijn rug, eentje in zijn nieren en eentje waarschijnlijk recht in zijn hart.’
De Jong fluit tussen zijn tanden. ‘In het hart en in de nieren. Dat noemden wij vroeger commandostijl.’
Esterik knikt. ‘Zat ik ook aan te denken. Het klinkt als een soort executie. Is er iets bekend over die Van den Genugten? Had hij mogelijk banden met de georganiseerde misdaad?’
‘Nog niets van bekend,’ antwoordt Zijlstra. ‘We hebben straks, vanaf elf uur, getuigenverhoren. De mensen uit het café. Graanoogst en ik hebben gisteravond natuurlijk al de eerste verklaringen van de aanwezigen vastgelegd, maar zoals het er nu uitziet, heeft niemand iets gemerkt.’
‘Dat is raar,’ vindt Ringeling. ‘Op een gewone doordeweekse avond wordt iemand in een Amsterdams café neergestoken en niemand heeft iets in de gaten?’
‘Zo raar is dat niet,’ zegt Karadag ernstig. ‘Mijn broer heeft in Turkije bij een legerafdeling gezeten die wij hier mariniers zouden noemen. Hij heeft me lang niet alles verteld, maar ik weet wel dat de mannen uit zijn eenheid iemand vrijwel zonder geluid kunnen doden. En in een druk café is altijd wel lawaai. Er is toch ook muziek in Het Pronkjuweel?’
‘Klopt,’ bevestigt Zijlstra. ‘Geen al te beste muziek, maar in ieder geval decibels. Daar hadden we het ook al over met Bertels: als iemand sterft, kan dat vrij geruisloos zijn. Zelfs als hij wordt vermoord.’
Esterik kijkt naar het petje van Zijlstra, maar besluit er niets van te zeggen. In plaats daarvan vraagt hij: ‘Wat weten we verder over meneer Van den Genugten? Had hij directe familie? Waar werkte hij voordat hij gepensioneerd werd? Heeft hij een strafblad?’
‘Dat moeten we allemaal nog uitzoeken,’ zegt Zijlstra. ‘Volgens de vrouw achter de bar woonde ome Kees alleen en kwam hij zo goed als dagelijks in Het Pronkjuweel. Al zeker een jaar of tien, dus we kunnen wel spreken van een echte stamgast. Nog niets bekend over eventuele familieleden, relaties of werkkring.’
‘Goed, dan moeten we daar dus achteraan,’ besluit Esterik. ‘Carla en Latifa, jullie trekken de persoonlijke gegevens van deze man na. Alles wat je kunt vinden. Waar zijn jullie verder mee bezig?’
‘Nog altijd met die overval op die juwelier en zijn vrouw bij het Sarphatipark,’ vertelt Latifa Ringeling.
‘Oké, maar dit heeft momenteel de hoogste prioriteit,’ zegt de wachtcommandant. ‘Moord gaat voor alles.’
‘Je kunt er vergif op innemen dat Het Parool er vandaag bovenop zit,’ voegt Zijlstra daar droogjes aan toe. ‘Dus zal het hoofdbureau het wel prettig vinden als we wat te melden hebben aan onze vrienden van de pers.’
‘Dat ook,’ geeft Esterik toe. ‘Maar de eerste dagen van een moordonderzoek zijn cruciaal, dus wil ik dat al onze mensen daar volop tegenaan gaan. Harry en Mussi, hoe staat het met jullie zaken?’
Nog voor Karadag kan antwoorden rapporteert De Jong: ‘We zijn die steekpartij in de Hercules Seghersstraat aan het afronden.’
‘Maar met die junk, die nou vastzit, is dat eigenlijk wel duidelijk,’ voegt Karadag daar lichtjes korzelig aan toe. ‘We moeten nog veel papierwerk afronden, verder hebben we onze handen vrij.’
‘Prima.’ Esterik maakt een aantekening. ‘Dan kunnen jullie beginnen met het buurtonderzoek. Eventuele tipgevers, mogelijk zakelijke partners van het slachtoffer. Regel beneden even dat je een paar geüniformeerde collega’s meeneemt. Ik wil het plaatje zo snel mogelijk rond hebben.’ Hij kijkt weer naar Zijlstra. ‘Wie zijn de getuigen met wie jullie straks gaan spreken? Alleen mensen uit het café?’
Zijlstra knikt. ‘De vrouw van de bar en vijf stamgasten, onder wie de man die Van den Genugten kort voor zijn dood nog heeft gesproken en een tijdje daarna ontdekte dat hij overleden was. En we hebben aan alle zes de getuigen gevraagd om een lijstje op te stellen met iedereen van wie ze zich herinneren dat die gisteravond in Het Pronkjuweel is geweest.’
‘Mooi. En jullie beginnen om elf uur, toch?’ vraagt Esterik.
‘Als Graanoogst dan al terug is van de sectie,’ bevestigt Zijlstra. ‘Anders begin ik alvast alleen met de eerste getuige.’
‘Als je hulp nodig hebt, hoor ik het wel.’ Esterik klapt zijn schrijfblok dicht. ‘Aan het werk. En laat het me weten zodra je iets weet.’