18



Op aanraden van zijn zus koopt Zijlstra tussen de middag een opera-cd voor zijn moeder. Hij voelt zich wat ongemakkelijk in het klassiekemuziekwinkeltje en laat de cd voor de zekerheid verzegelen, ook al heeft zijn zus hem verzekerd dat zijn moeder deze nog niet heeft.

Terug op het bureau gaat hij eerst naar de bezoekersbalie, waar hij moet wachten tot Ingrid de klacht van een bejaard echtpaar over luidruchtige randgroepjongeren heeft aangehoord. Ze knikt ernstig, terwijl ze naar de steeds geagiteerder pratende mensen luistert.

De uniformbloes staat haar goed, constateert Zijlstra.

Eindelijk gaan de oude man en vrouw weg. Ingrid kijkt hem glimlachend aan. ‘Zo, Hendrick met ceekaa. Ik neem aan dat je je bedacht hebt?’

‘Hoe bedoel je?’ vraagt hij uilig terwijl hij zijn petje afzet.

Ze stopt haar aantekeningen van het gesprek van zojuist in een mapje. ‘Je komt onze afspraak natuurlijk afzeggen.’

Hij zucht en leunt over de balie. ‘Dat klopt, ja. Maar het is niet wat je denkt. Mijn moeder is vandaag jarig.’

Met een spottende grijns kijkt ze hem in de ogen. ‘Die ken ik nog niet.’

‘Mijn moeder?’ probeert hij er een grapje van te maken.

‘Nee, dat smoesje.’

‘Het is geen smoesje,’ verzekert hij haar en als bewijs haalt hij de ingepakte cd uit zijn jaszak. ‘Kijk maar, ik heb net een cadeautje voor haar gekocht.’

Haar ogen laten de zijne niet los. ‘Zullen we dan meteen maar een andere afspraak maken?’

Hij heeft geen idee waarom hij zich zo ongemakkelijk voelt bij deze vrouw. Weer jeukt zijn haarlijn. Zijlstra moet zich inhouden om niet te krabben.

‘Oké. Tuurlijk. Wanneer kun je?’

‘Ik kan heel vaak, Hendrick. Wat dacht je van morgenavond?’ ‘Prima,’ antwoordt hij snel en hij duwt zich af tegen de balie. ‘Staat. Tot morgen, Ingrid van den Bogaert.

‘Tot morgen, Hendrick met ceekaa.’

Opgelucht rent hij de trap op, met twee treden tegelijk.


‘Waar bleef je nou zo lang?’ vraagt Graanoogst, die hem op de gang staat op te wachten. ‘Het is al halftwee geweest.’

‘Sorry, hoor.’ Zijlstra loopt langs hem heen hun kamer in en hangt zijn jack met het petje op aan de staande kapstok. ‘Ik moest even wat kopen. Is die schobbejak er al?’

Ondanks zijn ongeduld moet Graanoogst glimlachen om dat woord. ‘Ja, die zit in Verhoor 1. Maar laat hem maar even wachten, want die zoon is er ook al. Die zit in Verhoor 2, met zijn vrouw.’

Zijlstra volgt zijn collega naar Verhoorkamer 2. Achter de tafel zit een bebrilde man met een buikje in een slecht zittend pak. Naast hem zit een slanke, aantrekkelijke vrouw met een zeer kort modieus roodbruin kapsel. Ze draagt een strak mantelpakje. Ze staan op als de twee politiemannen binnenkomen, hen de hand schudden en zich voorstellen. De vrouw van Egbert van den Genugten heet Cecilia.

‘Gecondoleerd met uw verlies,’ zegt Graanoogst als iedereen weer zit.

‘Dank u,’ antwoordt de man eenvoudig.

‘Het spijt me dat u telefonisch hebt moeten horen over de dood van uw vader,’ vervolgt Graanoogst.

‘Wanneer wordt het lijk vrijgegeven?’ vraagt de vrouw. ‘Dan kunnen we de begrafenis regelen.’

‘Dat hoort u zo snel mogelijk,’ belooft Graanoogst. ‘Omdat het onderzoek nog loopt, ligt dat aan de officier van justitie.’

‘Ik heb begrepen dat mijn vader is neergestoken in een café,’ zegt de man. ‘Hebt u de dader al gevonden?’

‘Nog niet.’ Graanoogst maakt een gebaar van spijt. ‘Maar het onderzoek is in volle gang. Misschien hebt u enig idee wie er mogelijk een motief zou hebben voor deze moord?’

De man glimlacht triest. ‘Ik ben bang van niet. Mijn vader en ik hadden niet bepaald veel contact.’

‘Het is al meer dan tien jaar geleden dat Egbert zijn vader voor het laatst heeft gesproken,’ vertelt de vrouw terwijl ze haar hand door haar kortgeknipte haren haalt. ‘Nog voordat wij tweeën elkaar leerden kennen.’

‘Dus u hebt hem zelfs nog nooit ontmoet?’ vraagt Zijlstra.

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik zou hem op straat zo voorbijlopen. Maar goed, dat kan nu dus niet meer.’

Even is het stil. Dan vraagt Graanoogst: ‘Wilt u het lijk van uw vader zien?’

‘Nee,’ antwoordt de man beslist.

‘Bent u het enige familielid?’ informeert Zijlstra.

De man knikt kort. ‘Mijn vader heeft, geloof ik, nog een paar nichten en neven, maar ik zou niet weten waar ik die zou moeten vinden. Ik neem aan dat er bij hem thuis wel een adresboekje ligt, maar ik voel me niet geroepen om daar te gaan zoeken.’

‘U wilt dus niet naar het huis van uw vader?’ begrijpt Graanoogst.

‘Nee.’ De man vouwt zijn handen en zucht. ‘Ik wil al heel lang niets meer met mijn vader te maken hebben. Het feit dat hij dood is, verandert daar wat mij betreft niets aan.’

‘We gaan ook niet naar de begrafenis,’ vult de vrouw aan.

Graanoogst en Zijlstra wisselen een snelle blik.

‘Mag ik vragen wat daar de achtergrond van is?’ vraagt Graanoogst.

‘Dat mag u vragen, maar daar geef ik geen antwoord op.’ Egbert van den Genugten kijkt hem strak aan. ‘Als u verder geen vragen meer hebt, dan gaan wij. We hebben zo meteen een afspraak bij de begrafenisondernemer en we willen voor het spitsuur terug naar Oldenzaal.’

‘Nee, ik heb verder niets meer.’ Graanoogst kijkt naar Zijlstra. ‘Jij?’

Zijlstra schudt zijn hoofd en richt zich tot het echtpaar: ‘Ik loop wel even met u mee naar beneden.’

Загрузка...