24

Graanoogst zit aan de telefoon als Zijlstra komt binnenstormen.

‘Dat zullen we nader moeten bekijken, neem ik aan,’ zegt Graanoogst in de hoorn.

Zijlstra heeft geen tijd om te wachten tot zijn partner klaar is met bellen. Hij gaat naast hem staan, houdt zijn mobiel vlak voor het gezicht van Graanoogst en wijst op het schermpje, waarop een foto is te zien van Cecilia van den Genugten in uniform.

‘Kijk!’ zegt hij ten overvloede.

Graanoogst trekt zijn hoofd een eindje terug om het beter te kunnen zien, maar Zijlstra duwt hem weer naar voren.

‘Kijk dan toch!’ snauwt hij.

Hoewel Graanoogst geen idee heeft wat er zo speciaal is aan de hem voorgehouden foto van een vrouwelijke militair, onderbreekt hij zijn gesprekspartner aan de andere kant van de lijn. ‘Het spijt me bijzonder, maar ik ben bang dat ik later zal moeten terugbellen. Er is hier ineens sprake van een spoedgeval, lijkt het. Excuus. Goedemorgen.’

Hij legt de hoorn neer en kijkt Zijlstra verstoord aan.

‘Wat is er zo dringend dat ik daar een gesprek met de afdelingsleider van de politievakbond voor moet onderbreken?’ ‘Zie je dat dan niet?’ Zijlstra wijst op zijn mobiel. ‘Kijk dan, man!’ ‘Dat is een dame die bij de landmacht zit,’ constateert Graanoogst turend naar het schermpje. ‘Een sergeant, kan dat kloppen?’

‘Ga eens weg!’

Zijlstra duwt zijn collega opzij, zakt door zijn knieën en roept op de computer van Graanoogst zijn Facebook-account op. Vervolgens surft hij naar de pagina van Cecilia van den Genugten en klikt door.

Graanoogst kijkt toe terwijl de vingers van zijn partner over het toetsenbord snellen. Dan verschijnt op zijn beeldscherm dezelfde foto die hij zojuist in sterk verkleinde vorm heeft gezien. Hij buigt wat voorover om die beter te kunnen bekijken. ‘Zie je niet wie dat is?’ vraagt Zijlstra.

Het gezicht van de vrouw op het scherm komt Graanoogst bekend voor, maar hij kan haar niet direct plaatsen.

‘Denk je eens in: twintig jaar ouder en met kort haar,’ dringt Zijlstra aan.

Ineens ziet Graanoogst het. ‘Allemachtig, dat is de vrouw van die zoon! De schoondochter van ome Kees.’

‘Precies.’ Zijlstra knikt tevreden. ‘Dat is Cecilia van Genugten-de Vries, om precies te zijn. En ze heeft vier jaar in het leger gezeten.’

Met grote ogen kijkt Graanoogst hem aan. ‘Denk jij wat ik denk?’

‘Tuurlijk.’

Resoluut loopt Zijlstra naar zijn eigen bureau. Hij pakt zijn notitieblokje, laat zich in zijn bureaustoel neerploffen en toetst een nummer in op zijn telefoon.

Graanoogst wacht met zijn armen over elkaar af, terwijl hij belangstellend naar de foto op zijn computerbeeldscherm blijft kijken.

De vingers van Zijlstra trommelen ongeduldig op zijn bureau, totdat er eindelijk wordt opgenomen.

‘Van den Genugten,’ meldt een mannenstem.

‘Meneer Van den Genugten, u spreekt met Zijlstra, recherche Amsterdam. Wij hebben elkaar gisteren hier gesproken.’

‘Dag, meneer Zijlstra, wat kan ik voor u doen?’

‘We zijn volop bezig met het onderzoek naar de moord op uw vader, en nu vroeg ik me af of het mogelijk is dat wij u en uw vrouw vandaag nog een keer zouden kunnen spreken, hier op het bureau Ferdinand Bol in Amsterdam.’

‘Daar vraagt u nogal wat. Het is zaterdag. Na het weekend heb ik een afspraak bij de begrafenisondernemer. Kan het niet zolang wachten?’

‘Eigenlijk niet, meneer Van den Genugten, dit heeft haast en is van het grootste belang voor ons onderzoek. Kunt u beiden vandaag nog deze kant op komen?’

‘U beseft dat wij in Oldenzaal wonen? Dat gaat me minstens twee uur kosten, als er al geen file is, zoals gisteren.’

‘Dat besef ik terdege, meneer. Maar echt, het is niet anders.’

De man aan de andere kant van de lijn zucht. ‘Goed, dan zal ik nog een keer uw kant op komen. Maar ik kan niet garanderen dat mijn vrouw meegaat, want zij heeft haar werk in het buurthuis, ook op zaterdag.’

Zijlstra draait zijn stoel in de richting van Graanoogst, terwijl hij zegt: ‘Voordat ik daarop inga, moet ik u eerst een vraag stellen, meneer Van den Genugten. Heeft uw vrouw soms kortgeleden haar haar laten knippen?’

Een moment lang is het stil. ‘Ja, dat hebt u toch gezien? Het staat haar goed, vind ik, heel pittig.’

‘Wanneer heeft ze dat precies laten doen?’ dringt Zijlstra aan. ‘Poeh, even nadenken. Dat moet een dag of wat geleden zijn geweest. Ja, drie dagen. Hoezo?’

‘In dat geval zal ik u moeten vragen om uw vrouw toch mee te nemen hierheen, meneer Van den Genugten.’

‘Waarom dat? Ik vind —’

‘Het spijt me bijzonder,’ onderbreekt Zijlstra hem ruw. ‘Het is van groot belang dat uw vrouw met u meekomt. Als dat niet lukt, zullen wij gedwongen zijn naar Oldenzaal te komen. Want wij móéten u beiden echt vandaag spreken.’

Загрузка...