11

De Cock kon een uitroep van verbazing niet onderdrukken. 'Wat,' riep hij, 'een hockeystick?' Marie Zijllmakers knikte gelaten.

'Daar zou het mee gebeuren, ja, met een hockeystick. Het was een idee van Brassel. Volgens hem viel het niet op wanneer je 's avonds met een hockeystick over straat liep. Dat zag je wel meer. Vooral op zondag.'

De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn dikke lippen. De onthullingen van de jonge vrouw verwarden hem. Het leek alsof de nevelige sluier die rond het mysterie van de dode harlekijn hing, zich steeds verder uitbreidde, ondoorzichtig als een Londense mist. Jan Brets die een oude nachtwaker met een hockeystick zou neerslaan, werd met een hockeystick gedood; een lugubere bijzonderheid. Toeval? Het was haast beangstigend dat telkens uit de mist, als een kwade schim, de figuur van Pierre Brassel naar voren trad.

Hij ging weer achter zijn bureau zitten en plukte nadenkend aan zijn onderlip.

'Als ik goed naar je heb geluisterd,' zei hij na een poosje, 'dan zou Operatie Harlekijn dus op een zondag worden uitgevoerd en betrof het een zaak, waar 's nachts een oude man de wacht hield.' 'Ja.'

'Mooi, en welke zaak was dat?' Ze maakte een wat hulpeloos gebaartje. 'Ik weet niet of ik het wel goed heb onthouden,' zei ze aarzelend. 'Ziet u, zo goed heb ik niet opgelet. Het was een firma Van Brunssum, of zoiets, in de Spuistraat, ja, het was in de Spuistraat, ergens op de hoek van een steeg. Kan dat?' De Cock knikte.

'Dat kan, zeker, dat kan. Ik geloof ook, dat ik wel weet welke firma men op het oog had. De naam Van Brunssum is goed.'

Ze zuchtte opgelucht.

'Ik was al bang dat ik het had vergeten.'

De Cock glimlachte.

'Heb je nog gehoord op welke zondag het zou gebeuren?' Ze gebaarde naar de kalender aan de muur. 'Nu, aanstaande zondag. Jan was al naar Amsterdam gegaan om de situatie buiten het pand goed op te nemen. Over de situatie binnen zou Brassel hem nog inlichtingen verschaffen.' 'Weet je waaruit de buit zou bestaan?'

'Nee.'

'Weet je of er buiten Toon en Jan Brets nog anderen aan de operatie zouden meedoen?' Ze glimlachte vermoeid. 'Nee, ik weet echt niets meer.' Het klonk als een verontschuldiging.

De Cock legde in een vertrouwelijk gebaar zijn hand op haar arm. 'Marie,' zei hij vriendelijk, 'geloof me, je hebt ons fantastisch geholpen.'

Op haar gezicht verscheen een zorgelijke trek.

'En Toon? Wat doet u nu met Toon?'

De Cock trok zijn wenkbrauwen op en glimlachte.

'Ik,' zei hij met een hand op zijn borst, 'ik doe niets met Toon.

Ik zal ervoor zorgen dat er van die kraak bij Van Brunssum niets komt. Dat is alles.' Hij stak zijn dikke wijsvinger omhoog.

'Maar,' zei hij dwingend, 'jij gaat terug naar Utrecht en jij doet wat met Toon. Je hebt het zelf gezegd, Toon is blij als er een ander voor hem denkt. Wel, Jan Brets is dood.'

Het duurde even. Toen kwam in haar groene ogen een vonk van begrip. Langzaam verdween de zorgelijke trek op haar gezicht dat ontspande in een bevrijdende lach.

'Verdomme ja,' riep ze fel, 'van nu af denk ik. Nou, daar kun je donder op zeggen.'

'Donder,' zei De Cock laconiek.

Toen Marie was vertrokken, greep De Cock de telefoon en belde de wachtcommandant.

'Laat van nu af tot maandag 's avonds en 's nachts het pand van de firma Van Brunssum in de Spuistraat extra bewaken, wil je. Ik denk niet dat er iets zal gebeuren, maar ik wil geen enkel risico lopen. Er bestaat namelijk een plannetje om het pand binnen te dringen en de oude nachtwaker, als hij in de weg loopt, neer te slaan.'

'Ik zal er een paar mannetjes voor uittrekken.' 'Dank je.'

De Cock legde de hoorn neer. Vledder was naast hem komen staan, een vel papier in de hand.

'Ik heb hier,' zei hij zakelijk, 'een samenvatting of eigenlijk meer een conclusie, opgemaakt aan de hand van hetgeen we tot nu toe weten, uiteraard met inbegrip van het verhaal van Marie Zijllmakers.'

De Cock knikte peinzend.

'Die Marie,' zei hij met een zucht. 'Ik hoop voor haar dat ze Dikke Toon onder de duim kan houden. Ze schijnt werkelijk van die vent te houden.'

'Mag ik,' onderbrak Vledder ongeduldig, 'mag ik even mijn samenvatting… '

'Ja, ja.'

De Cock leek nog steeds wat afwezig. Vledder schraapte zijn keel.

'Wel,' begon hij, 'Pierre Brassel, gerenommeerd accountant, weet uit de aard van zijn vertrouwelijk beroep dat bij de firma Van Brunssum in de Spuistraat, vermoedelijk in de brandkast, een groot bedrag aan contanten ligt. Wat doet hij? Hij gaat naar Utrecht, zoekt daar contact met Jan Johannes Brets, een bekend inbreker, en doet hem het voorstel de brandkast t.z.t. oftewel te zijner tijd leeg te halen… '

en Jan Brets,' vulde De Cock aan, 'had daar wel oren naar, vond het zelfs een uitstekend idee en voelde zich ten zeerste gevleid dat die fijne heer Brassel uit al de bekende onderwereldfiguren juist hem had uitgezocht om dat karweitje — inclusief het neerslaan van de oude nachtwaker — op te knappen. Jan Brets gaat onmiddellijk in zijn kennissenkring op zoek naar medewerkers en vindt uiteindelijk Dikke Toon, wie het avontuur wel lokt, bereid om mee te doen. Samen wachten ze op nadere orders van het brein Brassel…'

en Brassel,' ging Vledder verder, 'geeft Jan Brets de opdracht zijn intrek te nemen in hotel Het Wapen van Groenland in Amsterdam, waar hij wat dichter bij de hand is en vanwaar hij op zijn gemak eens poolshoogte kan nemen van de uiterlijke weerbaarheid van het binnen te dringen pand. En hoewel de zaak nog niet geheel is beklonken, wordt de operatie voorlopig gesteld op zondag aanstaande.' De Cock gebaarde weids.

'Welaan,' zei hij misleidend opgewekt, 'dat is het dan. Het is allemaal volkomen logisch. Gewoon een misdadig plannetje om de firma Van Brunssum in de Spuistraat van wat contanten te beroven.'

Vledder schudde krachtig het hoofd.

'Het is helemaal niet logisch,' zei hij mistroostig, 'helemaal niet. Want zie je, nog voor het tot een inbraak komt, schrijft Pierre Brassel jou een idioot briefje en laat hij Brets — die toch de operatie moest uitvoeren — heel rustig in zijn hotelkamer vermoorden.' Hij snoof. 'Kijk De Cock, dat is volgens mij volkomen onlogisch.! De Cock knikte.

'Inderdaad Dick,' zei hij vriendelijk, 'je hebt inderdaad gelijk. Dat zou alles bij elkaar ook volkomen onlogisch zijn als… ' Hij maakte zijn zin niet af en woelde met zijn dikke vingers door zijn stugge haar.

Vledder keek hem verwonderd aan. 'Als wat?' De Cock stond zuchtend van zijn stoel op en legde vertrouwelijk een hand op de stevige schouders van zijn leerling. 'Ik heb je al meer gezegd,' zei hij licht vermanend, 'wees voorzichtig met intelligente mensen. De denkpatronen die wij ontwerpen, hebben zij allang voorzien.' 'Je bedoelt?'

De Cock schudde zijn hoofd.

'Ik bedoel niets, in ieder geval niet meer dan ik zeg. Wees voorzichtig en trek geen voorbarige conclusies. Laat je door de schijn niet misleiden. Dat wat het meest voor de hand ligt, behoeft niet altijd het juiste te zijn.'

'Hoezo?'

De Cock maakte een wat wrevelig gebaartje. 'Laten we er vanavond maar niet meer over praten,' zei hij kriegel. 'Ik stel voor dat we eerst maar weer eens een paar uur gaan slapen. Ik weet niet hoe het met jou is gesteld, maar ik voel mij zo moe als een hond.' Hij dacht even na.

'Het lijkt mij het beste dat jij morgenochtend naar die firma Van Brunssum in de Spuistraat gaat. Je rust niet eerder voor je de directeur in hoogsteigen persoon te spreken hebt gekregen en dan informeer je tactvol hoe het met de inhoud van de brandkast is gesteld. Eventueel geef je hem het vriendelijke advies om van accountant te veranderen. We zien elkaar dan weer hier in de recherchekamer om, laten we zeggen, twaalf uur precies. Zorg er dan tevens voor dat je die oude nachtwaker bij je hebt.' 'De nachtwaker van Van Brunssum?' 'Ja, ik wil met hem praten.'

'Waarom?'

De Cock wond zich zichtbaar op.

'Omdat,' riep hij kwaad, 'ik er nog geen bliksem van snap.' Ze trokken hun jassen aan en liepen via de lange gang naar de wenteltrap. De Cock voelde dat zijn voeten weer pijnlijk begonnen te steken. Het was een slecht teken, wist hij. Zijn voeten deden alleen pijn wanneer de zaken niet naar wens verliepen. Hij strompelde wat moeizaam de trappen af. De jonge Vledder was hem algauw een trap voor. Buiten, voor het bureau, riep De Cock hem terug.

'Als je straks,' zei hij zo nonchalant mogelijk, 'voor je gaat slapen nog een paar minuutjes over hebt… ' 'Wat dan?'

'Denk dan eens na over een interessante vraag.' Vledder keek zijn oude leermeester wat verstrooid aan.

'Vraag?'

De Cock knikte.

'Waarom werd Jan Brets vermoord?'

De Cock slenterde wat verloren door het oude Utrecht. Hij voelde zich niet op zijn gemak. Hij hield er niet van zijn eigen stad te verlaten. Hij opereerde nu eenmaal het liefst in Amsterdam, waar hij elke straat en elk steegje kende. Utrecht was hem vreemd. Hij keek om zich heen. De Oude Gracht, vond hij, was niet te vergelijken met welke gracht ook in Amsterdam. De bruggen vrij hoog boven het water, de lage keldertjes aan de rand; het was haast onhollands.

Met zijn oude vilten hoedje nonchalant achter op zijn hoofd, zijn regenjas over zijn arm geslagen, liep hij traag voort, steeds turend naar de naambordjes op de hoeken van de dwarsstraten. Via de Oude Gracht kwam men bij de Domtoren en bij de Domtoren was de Servetstraat. Een vriendelijke juffrouw van de telefooncentrale had hem dat verteld. En in die Servetstraat woonde ene Cynthia van Woerden en die had telefoon, abonneenummer twee-zeven-één-dubbel twee-acht. Hij vroeg zich af wat voor een meisje of vrouw die Cynthia zou zijn en waarom Jan Brets haar vrij kort voor zijn dood vanuit Het Wapen van Groenland nog tweemaal had gebeld. Was het zijn liefje? De Servetstraat bleek een smal druk straatje in de schaduw van een alom dominerende Domtoren. De Cock schoof voorbij een rij oude winkeltjes en bleef uiteindelijk staan voor een deur met een rood plastic schild met witte letters; 'Cynthia van Woerden,' las hij, 'fotomodel' Hij wreef met de rug van zijn hand langs het puntje van zijn neus en belde aan. Er kwam geen reactie op zijn bellen. Niemand deed open. Hij keek omhoog naar de torenklok. Het was vijf voor half tien. Te vroeg voor een fotomodel? Hoe laat gingen die kinderen gewoonlijk naar bed? Hij legde opnieuw zijn vinger op de bel en hield hem daar ongegeneerd lang. Na een tijdje legde hij zijn oor tegen de deur en luisterde. Flauw drong het geluid van een elektrische schel tot hem door. Verder bleef alles stil. De Cock keek voorzichtig om zich heen. De mensen in de Servetstraat hadden het druk zag hij, te druk om acht te slaan op een wat gezette vijftiger met een vriendelijk plooiengezicht en een bespottelijk hoedje, die onophoudelijk op een bel drukte. Hij zocht in de zak van zijn colbertje naar een apparaatje, dat eens tot de uitrusting van vriend Handige Henkie had behoord. Het was een koperen houdertje, zo groot als een zakmes, met een aantal uitschuifbare, oneindig gevarieerde stalen pennetjes. De Cock was er erg handig mee. Onder een neerhangende slip van zijn regenjas tastten zijn gevoelige vingers het slot af. Het duurde niet lang. Binnen twee minuten had hij de deur open. Zachtjes piepten de scharnieren toen hij naar binnen ging. Nadat hij de buitendeur behoedzaam achter zich had gesloten, bleef hij een poosje staan en luisterde. Er was geen gerucht. Ook het piepen van de deur had binnen geen reacties opgewekt. Voorzichtig, balancerend op zijn tenen, sloop hij de lange gang in. Het was opmerkelijk hoe geruisloos, haast zwevend, hij zijn zware lichaam verplaatste. Het scheen hekserij, zo gewichtloos leek De Cock. Gevolggevend aan een impuls, ging hij aan de eerste deur voorbij en bleef staan bij de tweede. Hij voelde zachtjes aan de kruk. Die gaf mee. De deur was niet afgesloten. Met zijn hand aan de kruk realiseerde hij zich plotseling hoe Jan Brets was gestorven. Het was een snelle dood geweest. Het moest zijn gebeurd kort nadat Brets argeloos de deur van zijn hotelkamer was binnengestapt. Want achter die deur stond een man, een onbekende man met een verzwaarde hockeystick. De Cock grijnsde voor zich uit. Mogelijk bevond hij zich nu in eenzelfde situatie. Hij was alleen niet zo argeloos als Jan Brets. Hij deed behoedzaam een stapje achteruit, drukte met de toppen van zijn vingers de kruk omlaag en gaf toen de deur met zijn voeten een zetje. Het ging te hard. De deur vloog wagenwijd open en klapte ergens tegenaan. De Cock hield iedere vezel van zijn spieren gespannen. Maar er gebeurde niets. Door de open deur keek hij in een schemerig duister, zonder vorm, zonder kleur. Een zwoele wolk van parfum walmde op hem af. Dat was alles. Langzaam raakten zijn ogen aan het duister gewend. De kamer waarin hij keek, kreeg afmetingen, inhoud. In het midden ontwaarde hij een groot, breed bed met een schuinoplopende luifel van zacht doorschijnende tule, dat wijdplooiend langs de bedranden neerhing. Het was een droom, een symfonie in fondantachtig roze.

Weifelend, waakzaam, stapte De Cock de slaapkamer binnen. Vrijwel onmiddellijk onderging hij de haast tastbare aanwezigheid van een vrouw. De hem omringende geur tintelde op zijn huid, prikkelde zijn zinnen. Hij liep naar het bed dat niet was opgemaakt en legde zijn hand op het kussen. Het voelde warm aan. Nog maar kort tevoren had iemand voor langere tijd op dit bed gelegen. Het verhoogde zijn waakzaamheid. De man of vrouw die het bed had beslapen, kon niet ver weg zijn. Zijn scherpe blik dwaalde door de slaapkamer. Hij zag nergens een plek waar iemand zich redelijkerwijze kon verbergen. Nergens? Plotseling deed hij een paar stappen terug en glimlachte. 'Ik zou maar onder het bed vandaan komen,' riep hij vriendelijk. 'Het ligt ongemakkelijk. Bovendien is het daar in de regel wat stoffig.'

Het duurde enige seconden. Toen kwam vanonder de volant een blond vrouwenhoofd met een verwarde kruin tevoorschijn. Het hoofd draaide. De blik gleed langs de platte schoenen van de rechercheur omhoog. De Cock zag geamuseerd hoe de verbazing op het gezicht langzaam toenam. 'Hoe komt u binnen, wie bent u, waar komt u vandaan?' De Cock lachte.

'Dat zijn drie vragen in een. Ik beantwoord nooit meer dan één vraag tegelijk.'

Ze bleef hem van de grond af aanstaren. 'Wat doet u hier?'

De Cock antwoordde niet direct. Zijn geest hield zich ergens mee bezig. Hij vroeg zich met name af in welk een vreemd perspectief zij hem nu zag. Hij moest voor haar zo een koddig beeld vormen. 'Als u eens,' stelde hij voor, 'vanonder het bed vandaan kwam, dan konden wij de conversatie op een wat gelijker niveau voortzetten. Dit praat wat vermoeiend.' Ze zuchtte hoorbaar.

'Dan moet u wel even weggaan. Ik ben niet gekleed.' De Cock beoordeelde de situatie.

'Zeg maar waar uw kleren liggen. Ik reik ze u aan en dan draai ik mij wel even om.' Hij zag haar aarzeling.

'Ik geef u mijn woord,' zei hij met innemend geduld. 'Geloof me, voor mannen van mijn leeftijd heeft dat nog enige betekenis.' Ze strekte een slanke arm en wees naar een korte bank naast de kaptafel. 'Mijn badjas.'

De Cock pakte het verlangde kledingstuk en wierp het haar toe. Daarna draaide hij zich discreet om.

Na een paar seconden liep ze hem ruggelings voorbij op blote voeten; een knap jong vrouwtje dat niet verder reikte dan zijn schouders.

'Gaat u mee naar de kamer?' Haar stem was vrij van accenten.

Ze liep voor hem uit de gang in. De Cock volgde gedwee. Onderwijl bewonderde hij haar fraaie lijn. Hoewel fragiel, was ze niet zo broodmager als fotomodellen plegen te zijn, integendeel, haar figuurtje was plezierig gevuld.

In de kamer waar ze hem bracht, drong het daglicht bijna ongehinderd binnen. Voor de beide ramen hing alleen een ragfijne vitrage die het interieur voor blikken van buitenaf beschermde. De inrichting was modern en getuigde van smaak. Aan de wanden hingen grillige kleurencomposities van moderne schilders. Het gaf de kamer een fleurig aanzien.

Cynthia van Woerden nestelde zich behaaglijk als een poes in een soort hangmat op poten en wenkte De Cock naar een brede bank zonder leuning. Ze voelde zich blijkbaar weer volkomen op haar gemak. De Cock keek haar onderzoekend aan, zocht op haar gezicht naar tekenen van verval. Ze waren er niet. Het daglicht deed geen afbreuk aan haar schoonheid. 'Hoe bent u binnengekomen?' 'Ik heb gebeld,' ontweek De Cock. Ze knikte.

'Dat heb ik gehoord. U bent, hoe zal ik dat zeggen, nogal vasthoudend van aard.'

'Toen u niet opendeed, ben ik maar naar binnen gegaan. De buitendeur,' loog hij, 'de buitendeur was niet op slot.'

Hij negeerde haar verwonderde blikken.

'Misschien is het beter dat ik mij aan u voorstel. Mijn naam is De Cock, De Cock met ceeooceekaa. Ik ben rechercheur van politie in Amsterdam en beroepshalve belast met het onderzoek naar de dood van Jan Brets.'

Hij zag dat ze schrok. Ze liet onmiddellijk haar verleidelijke pose varen.

'Recherche?'

Haar mondhoeken trilden. Ze stond van haar hangmat op en griste een pakje sigaretten van een tafeltje. In een reeks zenuwachtige gebaartjes stak ze er een op. Ze scheen ineens haar zelfbeheersing kwijt te raken. 'Wat wilt u van mij?' Haar stem had een angstige ondertoon.

'Niet meer dan een paar inlichtingen,' zei De Cock, 'bijvoorbeeld over uw verhouding met het slachtoffer.'

'Er was geen sprake van een verhouding.' 'Zegt u maar hoe ik het noemen moet?' 'Wat?'

'Uw relatie tot Brets.'

Ze ging weer tegenover hem in de hangmat zitten. Heel kuis met de badjas tot over haar knieën. 'Wij waren vrienden.' De Cock knikte.

'Goed,' zei hij gelaten, 'u en Jan Brets waren vrienden. Heel mooi. Ik kan er dus van uitgaan dat u nu treurt om zijn dood nietwaar? Dat is toch gebruikelijk… onder vrienden.'

Ze keek hem aan, peilde of hij schertste. Maar op het gezicht voor haar was geen spoor van onoprechtheid te vinden.

'Zo hecht,' zei ze weifelend, 'was onze vriendschap nu ook weer niet.'

'Toch heeft hij u kort voor zijn dood nog tweemaal gebeld.'

'Ja.'

'Waarover?'

Haar mondhoeken begonnen weer te trillen. 'Het waren gewone gesprekjes, niets bijzonders.' De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Hij voelde weinig voor een lang en moeizaam verhoor. Hij had weinig tijd. Om twaalf uur moest hij weer terug zijn in Amsterdam. 'Luister eens,' zei hij scherp, 'ik ben in het algemeen niet zo ge-interesseerd in gesprekken tussen jonge mannen en jonge vrouwen. Maar Jan Brets is dood, vermoord, iemand sloeg hem zijn hersens in en ik wil weten wie en waarom, juffrouw Cynthia. Bovendien zoek ik nog een verklaring voor uw, laten we zeggen, hoogst komische optreden van zo-even onder het bed.' Ze antwoordde niet en liet het hoofd zakken. Plotseling zag De Cock dat ze huilde. Een paar tranen drupten op de handen in haar schoot. De Cock bedwong een neiging om op te staan en een beschermende arm om haar schouders te leggen. Hij had het graag gedaan. Maar hij bleef zitten, uiterlijk onbewogen. Hij had haar in korte tijd in snel wisselende stemmingen gezien. Het maakte hem achterdochtig. Hij wachtte geduldig tot haar tranen waren opgedroogd. Toen ze weer opkeek, zag hij dat ze werkelijk had gehuild. Hij liet haar rustig begaan, wachtte tot ze uit zichzelf begon te spreken.

'Ik ben bang, rechercheur,' zei ze na een poosje. 'Ik geloof dat ik er het beste aan doe u alles eerlijk te vertellen. Echt, ik ben doodsbang, bang voor mijn leven. Toen u zo-even de deur van mijn slaapkamer opendeed en binnenkwam, dacht ik dat mijn laatste uur had geslagen.'

Ze sprak kalm, zonder emotie. Ze was haar pose kwijt. Haar grote blauwe ogen stonden ernstig. 'Kroop je daarom onder het bed?' Ze knikte. 'Ik dacht, dat hij het was.'

'Wie?'

'Freddy, Freddy van Blaakeren.'

De Cock haalde niet-begrijpend zijn schouders op.

'Die ken ik niet, wie is Freddy van Blaakeren?'

Ze zuchtte diep.

'Een vroegere vriend van mij.'

'Nou en?'

De uitdrukking op haar gezicht veranderde. In haar mooie blauwe ogen blonk angst, pure angst. Ze strekte haar armen smekend naar De Cock uit.

'Jullie moeten hem pakken,' schreeuwde ze wild. 'Zo gauw mogelijk. Jullie moeten hem pakken voor hij aan mij komt. Hij heeft Jan Brets vermoord.'

Загрузка...