'Hoe is die Cynthia van Woerden?'
De jonge Vledder had gespannen naar de Utrechtse ervaringen van zijn leermeester geluisterd. Zijn hersenen werkten snel. De nieuwe ontwikkeling, vond hij, opende wijde perspectieven. 'Is dat fotomodel te vertrouwen, dacht je?'
De Cock maakte een mistroostig gebaartje. 'Wat heet vertrouwen,' zei hij voorzichtig. 'Ik, voor mij, ik geloof, dat ze de waarheid sprak.'
'Dus dat Van Blaakeren die bedreiging ten opzichte van Jan Brets werkelijk heeft geuit?'
'Dat zal zeker zijn gebeurd, ja. Ik neem zelfs aan dat er wel getuigen zijn te vinden die dat onder ede kunnen en willen bevestigen.'
Vledder spreidde beide armen.
'Nou,' riep hij ongeduldig, 'waar wachten we dan nog op?' De Cock keek hem aan, het hoofd een beetje schuin. 'Wat wil je dan?'
'Van Blaakeren arresteren, wat anders?' 'Voor wat?' 'Voor die moord.'
'O.'
Vledder kletste met zijn hand op het bureau. 'Ja,' riep hij enthousiast, 'hij is de man die wij zoeken. Denk maar eens na. Wij begrepen tot nu niet waarom Jan Johannes Brets werd vermoord. Er was geen duidelijk motief. Wel, hier heb je het motief: haat, jaloezie. Wij begrepen tot nu niet waarom het lijk in zo'n rare harlekijnhouding lag. Het leek onzinnig. Wel, Freddy van Blaakeren noemde Jan Brets een clown.' Hij keek zijn leermeester ernstig aan.
'Het klopt allemaal. Freddy van Blaakeren had zo'n afschuw van die Brets, koesterde jegens hem zo'n intense haat dat hij hem zelfs na de dood nog wilde beledigen door zijn lichaam in houding het aanzien te geven van een harlekijn. Begrijp je, hij wilde daarmee zeggen: Jan Brets, een pias tot in de dood.' Er viel ineens een vreemde stilte. De laatste woorden van de jonge rechercheur dreunden nog wat na, echoden tegen de kale wanden van de recherchekamer. Het was alsof de dood van Jan Brets plotseling tastbaar werd, een moord met dimensies. De Cock schoof zijn onderlip naar voren. 'Jan Brets,' herhaalde hij toonloos, 'pias tot in de dood.' Hij knikte zijn leerling bemoedigend toe. 'Het is knap,' zei hij bewonderend, 'heel knap opgebouwd. Goed doordacht. Mijn compliment.'
Dick Vledder keek hem aan, een blik van wantrouwen in zijn ogen. Hij zocht in de stem van De Cock naar een ondertoon van onoprechtheid, spot of sarcasme. Die was er niet. De bewondering van zijn oudere collega scheen oprecht. 'Het zal alleen niet gemakkelijk zijn,' ging De Cock verder, 'om die Freddy van Blaakeren te vinden. Ik heb het haar uitdrukkelijk gevraagd, maar ook Cynthia van Woerden kon mij niet zeggen waar hij was. Ze is trouwens doodsbenauwd voor dat vroegere vriendje van haar. Ik heb haar ettelijke malen moeten verzekeren dat ze in dat hotelletje volkomen veilig is.' 'En is ze dat?' De Cock zuchtte diep.
'Het leek mij de enige oplossing. Wat kon ik anders doen? Ik kan haar moeilijk een stevige diender als lijfwacht meegeven. Zo ruim hebben we die niet in voorraad. Als onze Cynthia zich voorlopig niet op straat vertoont, is ze volgens mij in dat hotelletje betrekkelijk veilig. Ik ken de eigenaar. Hij zou een oogje in het zeil houden. Verder heb ik haar voor alle zekerheid niet onder haar eigen naam laten inschrijven. Ze staat in het register als mevrouw Vledder.' Vledder keek verbaasd op.
'Waarom nou, mevrouw Vledder?' riep hij geërgerd.
De Cock haalde achteloos zijn schouders op.
'Dat is toch niet zo erg? Ik kon niet zo gauw een betere naam bedenken. Bovendien, je zult er als echtgenoot mee gestraft zijn, die Cynthia van Woerden is een mooi kind.'
Het gezicht van Vledder leek een donderwolk.
'Mooi kind of niet,' bromde hij. 'Ik houd er niet van. In het vervolg gebruik je bij dergelijke gelegenheden maar je eigen naam. Als mijn Celine erachter komt dat er al een mevrouw Vledder is… '
De Cock lachte hartelijk.
'Zo,' grapte hij, 'knelt het daar?'
Vledder snoof.
'Er knelt mij niets,' riep hij uit. 'En verder wil ik je nog even in herinnering brengen, dat hier beneden al meer dan een uur een oude man op je zit te wachten.' 'Een oude man?'
Vledder knikte.
'Die nachtwaker van de firma Van Brunssum uit de Spuistraat. Hij moest van jou hier om twaalf uur al op het bureau zijn. Weet je nog?'
De Cock greep naar zijn hoofd.
De man zag er keurig uit. Hij droeg een bruin ribfluwelen kostuum met leren ovalen op de mouwen. Hij leek in niets op het type van een oude nachtwaker. Hij had meer een wat bohemien-achtig uiterlijk met lang krullend haar en een goed verzorgde korte baard. Zijn bruine ogen blikten rusteloos rond. De Cock putte zich uit in verontschuldigingen. 'Het spijt mij ontzettend,' zei hij, 'dat ik u zo lang heb laten wachten. Als u zich over mijn gedrag zou beklagen, was dat volkomen terecht. Ik was u, ik beken het ruiterlijk, eenvoudig vergeten. Ik vraag u wel excuus.' De oude man lachte.
'Het boetekleed,' zei hij op plechtige toon, 'ontsiert de mens niet. Het is daarom opmerkelijk dat het zo weinig wordt gedragen.' De Cock keek de oude onderzoekend aan. Hij had in de stem zoveel geest en educatie beluisterd, dat het hem verbaasde. 'U bent nachtwaker?' vroeg hij argwanend. De oude man knikte.
'Bij de firma Van Brunssum in de Spuistraat.' 'Doet u dat allang?' De oude gebaarde.
'Ruim tweeënhalf jaar. Sinds de dood van mijn vrouw.' Hij staarde wat droef voor zich uit.
'Het was uit noodzaak. Ik moest weer wat om handen hebben. Ik had het anders niet overleefd. Mijn dochter had gelijk. "Papa," zei ze, "je moet weer wat gaan doen. Je verkniest." Zij bracht mij in contact met de jongeheer Van Brunssum.' Hij glimlachte wat triest. 'Zo werd ik nachtwaker.' Hij zweeg even.
'Och,' ging hij verder, 'het komt ons beidjes wel goed uit. Als ik 's morgens van het nachtwaken thuiskom, maak ik haar ontbijt klaar en wek haar voor het kantoor. Ik slaap als zij werkt en ik werk als zij slaapt. Het is een haast ideale situatie. We kunnen ook heel goed met elkaar overweg, mijn dochter en ik.' De Cock knikte.
'Wat was uw beroep voor u nachtwaker werd?' De oude plukte nadrukkelijk aan zijn baard. 'Leraar, leraar aan een kunstnijverheidschool.' 'O.'
'Ja, dat is wel heel wat anders. Ik ben van het onderwijs gepensioneerd. Ik ben al ruim negenenzestig jaar. Nog even en ik ben de zeven kruisjes gepasseerd.' De Cock plooide zijn gezicht in bewondering. 'U maakt op mij de indruk nog bijzonder vitaal te zijn.' De oude glunderde.
'Dat ben ik ook, reken maar. Als het er op aankomt sta ik mijn mannetje nog best.'
De Cock knikte traag. Hij vroeg zich af of de vitaliteit van de oude wel voldoende zou zijn voor een bij verrassing gehanteerde hockeystick. Hij dacht van niet.
'Hebt u tijdens uw nachtwaken wel eens moeilijkheden ondervonden?'
'Och nee, er is bij ons ook niet zoveel te halen, dacht ik. Feitelijk stelt het waken van mij ook niet veel voor. Ik knap 's nachts meestal wat karweitjes op.'
'Maar de firma acht het toch nodig dat er 's nachts bewaking is?'
'Ja.'
'Waakt u ook op de zondagen?' De oude knikte heftig. 'Zeker, juist in de weekeinden.' 'Dus ook aanstaande zondag?'
Er gleed een glimlach over het gezicht van de oude man. 'Nee,' zei hij hoofdschuddend, 'toevallig aanstaande zondag niet.'
'Komt dan uw vervanger?' Hij schudde opnieuw het hoofd.
'Nee, ook geen vervanger. Er is aanstaande zondag helemaal geen bewaking in het pand.'
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
'Geen bewaking,' riep hij, 'maar… '
'Och, dat kan best voor een keertje. Dat zei de jongeheer Van Brunssum ook toen ik het hem vroeg. Het zou wel toevallig zijn als er nu juist aanstaande zondag iets zou gebeuren.' De Cock slikte.
'Maar,' zei hij bijna stotterend, 'waaróm bent u er dan aanstaande zondag niet?'
De ogen van de oude man begonnen te glinsteren.
'Mijn dochter en ik,' zei hij blij, 'zijn beiden uitgenodigd voor een feestje.'
De Cock keek hem vragend aan. 'Een feestje?'
De oude knikte nadrukkelijk.
'Mijn dochter is al jaren secretaresse op een oud accountantskantoor. Haar chef, de heer Brassel, geeft aanstaande zondag bij hem thuis een intiem feestje voor het personeel. Hij heeft mij ook uitgenodigd.'
De Cock wreef met zijn hand langs zijn gezicht. Het duurde geruime tijd voor hij zijn stem terug had.
'Ik geloof,' zei hij wat vermoeid, 'dat ik nu wel genoeg weet, meneer… eh… '
'Petersma.'
De Cock glimlachte beleefd.
'Meneer Petersma, mijn hartelijke dank voor uw komst hier naar het politiebureau en nogmaals mijn verontschuldiging voor het lange wachten.' De oude man stond op en liep naar de deur. 'Nog één vraag,' riep De Cock, 'wanneer heeft u die uitnodiging voor het feestje ontvangen?' De oude dacht even na. 'Veertien dagen geleden.'
Met zijn hoofd in zijn handen, de beide ellebogen steunend op zijn bureau, staarde De Cock een tijdlang wezenloos in het niets. Zijn toch al wat droeve gelaatstrekken hadden een extra somber accent gekregen. Hij had het gevoel steeds dieper in een poel van verwarring weg te zinken. Zijn hersenen werkten op volle toeren, zochten rusteloos naar een houvast. Vledder pakte een stoel en ging tegenover hem zitten. 'Dus de lieftallige secretaresse van accountant Brassel, de groen-ogige brunette met dat onweerstaanbare kuiltje in haar wang, is de dochter van de nachtwaker van de firma Van Brunssum.' De Cock grijnsde.
'Precies, dochter van dezelfde nachtwaker die door Jan Brets bij Operatie Harlekijn zou worden neergeslagen en voor wie hij al een hockeystick had klaarstaan.' De ogen van Vledder werden ineens groot van verbazing. 'Ma-ar,' riep hij stotterend, 'd'r is toch ergens een kortsluiting. Jan Brets behoefde geen oude nachtwaker neer te slaan.' De Cock knikte traag.
'Je hebt gelijk Dick, er klopt iets niet. De met zoveel zorg en toewijding geprepareerde hockeystick was overbodig. Het pand was onbewaakt. De oude nachtwaker was er niet. Die was op een feestje.'
Vledder slikte iets weg. 'Een feestje van Brassel.'
De Cock stond op en begon door de recherchekamer te stappen.
Bij het raam bleef hij staan en keek naar buiten.
'We zouden het als een klucht kunnen beschouwen,' verzuchtte hij, 'een dwaas spel om ons te amuseren, als Jan Brets niet zo afgrijselijk zeker was vermoord.'
Hij draaide zich om naar Vledder.
'Jij bent vanmorgen bij de firma Van Brunssum geweest?'
'Ja.'
'Hoe was het?'
'Niets.'
'Wat niets?'
Vledder haalde wat onverschillig zijn schouders op. 'Net wat ik zeg. De heer Van Brunssum begreep niet wat inbrekers in zijn pand aan de Spuistraat dachten te vinden. Er was volgens hem niets te halen. Het grote geld ging rechtstreeks naar de bank. Slechts een klein bedrag aan kasgeld werd 's nachts in een wat verouderde brandkast opgeborgen.' 'En hun accountant?'
'Was Brassel niet.'
'Niet?'
'Nee.'
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
'Maar,' zei hij niet-begrijpend, 'toch had zijn secretaresse zoveel invloed bij Van Brunssum dat zij haar vader het baantje van nachtwaker kon bezorgen.' Vledder knikte.
'Met medewerking van Brassel kon dat ook best.'
'Hoezo?'
Vledder glimlachte. 'Ze zijn vrienden.'
'Wie?'
'Brassel en Van Brunssum, al sinds hun schooltijd.'