10

Aan de grote tafel in het koffielokaal zit Graanoogst te praten met Mustafa Karadag, zijn breed besnorde collega van Turkse afkomst. In de hoek is Harry de Jong, de partner van Karadag, bezig met de computer.

Geagiteerd komt Zijlstra binnenlopen.

‘Wat is er met jou?’ informeert Graanoogst. ‘Is het niet gelukt met dat juffie, daar beneden?’

Zijlstra is inmiddels met zijn gedachten heel ergens anders.

‘Dat juffie? O, nee, die was al getrouwd. Maar ik had net een beetje een aanvaring met Leo.’

‘Wat dan?’ wil Karadag weten.

‘Ach, die vent kan soms zo’n eikel zijn.’

Met vinnige bewegingen pakt Zijlstra een mok en vult die met koffie. ‘Gaat hij mij daar een beetje lopen voorschrijven hoe ik m’n onderzoek moet doen.’

‘Óns onderzoek,’ verbetert Graanoogst hem droog.

‘Ja, ja, ik weet het. Je lijkt verdorie Leo wel! Hou eens even op, hé!’ reageert Zijlstra geïrriteerd.

Maar daar laat Graanoogst zich niet door uit het veld slaan.

‘Kan wel zijn, maar het is en blijft óns onderzoek.’

‘Jij je zin: óns onderzoek.’ Zijlstra haalt diep adem en kijkt even naar het plafond. ‘Waar was ik. O ja, die eikel gaat mij daar een beetje lopen voorschrijven hoe wij óns onderzoek moeten doen.’ Hij kijkt even naar Graanoogst, die breed zit te grijnzen. ‘Met dat gezeik over de Russische maffia en zo. Ik zeg hem toch ook niet hoe híj zijn werk moet doen?’

‘Het blijft wel een optie, die Russische maffia,’ vindt Graanoogst.

‘Jaha! Dat weet ik ook wel!’ Zijlstra laat zich met een plof op de stoel naast Karadag vallen. Koffie golft uit zijn mok over zijn hand.

‘Shit! Heet! Heet! Heet!’ Hij zet snel de mok neer, rent naar het gootsteentje en laat koud water over zijn hand stromen.

Karadag kijkt er even naar en geeft Graanoogst antwoord.

‘Hij heeft wel gelijk: daar heeft Leo een handje van.’

‘Haha! Grappig!’ roept Zijlstra door het koffielokaal. Het klinkt niet geamuseerd. Voorzichtig begint hij zijn hand af te drogen. ‘Meneer is een humorist!’

Karadag trekt een wenkbrauw op. ‘Hm, zo bedoelde ik het niet eens, maar bedankt voor het compliment.’ Dan vervolgt hij zijn gesprek met Graanoogst, ‘Ik heb Leo ook wel eens laten merken dat ik het niet van hem pik als hij mij steeds vertelt hoe ik een zaak volgens hem moet aanpakken. Dat vind ik een gebrek aan respect.’

‘Precies!’ beaamt Zijlstra, die met de handdoek nog steeds om zijn hand langs hen heen naar De Jong loopt. ‘Wat vind jij daarvan, Harry?’

‘Ik bemoei me niet met zulk soort gezeik,’ zegt de oudere man rustig. ‘Jullie jonge jongens zitten elkaar alleen maar op te fokken. Daar komt altijd ruzie van. Terwijl je zulke dingen met een beetje overleg zo kunt oplossen.’

Hij tuurt naar het scherm. ‘En kun je me nou met rust laten? Ik ben even bezig.’

‘Zijn er soms weer nieuwe postzegels uit?’ vraagt Zijlstra.

De Jong knikt. ‘Ja, een mooie natuurreeks van de Faeröer Eilanden. Die moet ik natuurlijk hebben.’

‘Natuurlijk.’ De stem van Zijlstra klinkt licht spottend. ‘Ben je daar wel eens geweest, op die Faeröer Eilanden?’

‘Nee.’

‘Maar je hebt wel bijna al hun postzegels?’

‘Yep.’

‘En dat vind je niet raar?’

Pas nu kijkt De Jong op.

Misprijzend bestudeert hij het gezicht van zijn veel jongere collega.

‘Alleen al het stellen van die vraag geeft aan dat je er niets van begrijpt. Het gaat mij erom dat de mensen op die eilanden prachtige reeksen postzegels uitbrengen, en die verzamel ik. Verder heb ik met zo’n land zelf niets te maken.’

‘Het is niet eens een land,’ smaalt Zijlstra. ‘Ze horen bij Noorwegen, geloof ik.’

‘Bij Denemarken.’ De Jong keert zich weer naar het beeldscherm.

Maar Zijlstra is nog niet klaar.

‘En verzamel je dan ook Deense postzegels?’

‘Nee, want daar gaat het dus niet om.’

Zijlstra bekijkt De Jong een tijdje nadenkend en vraagt: ‘Welke landen verzamel je nog meer?’

‘Portugal, San Marino… en Nederland natuurlijk.’

‘Portugal en San Marino, hè? Ben je daar wel geweest?’

‘Nee.’

Verbaasd gaat Zijlstra vlak naast hem staan en kijkt mee naar het scherm.

‘Verzamel je soms ook nog andere dingen? Sigarenbandjes, ansichtkaarten, sneeuwballen?’

‘Nee, alleen postzegels.’

Hoofdschuddend loopt Zijlstra terug naar de tafel. ‘Verzamel jij ook postzegels of zo?’ vraagt hij aan Karadag, terwijl hij weer naast hem gaat zitten.

‘Ik was eigenlijk in gesprek met je collega,’ antwoordt Karadag licht geërgerd, ‘maar het antwoord op je vraag is: nee.’ Hij kijkt weer naar Graanoogst. ‘Het lijkt me een interessante zaak, zo’n bijlmoord. Harry en ik onderzoeken de dood van een junk.’

‘O ja, die jongen die ze gevonden hebben in de Hemonystraat,’ zegt Graanoogst.

‘Klopt.’ Karadag knikt. ‘Hij lag tussen een paar geparkeerde auto’s.’

‘Had hij niet een steekwond?’ vraagt Zijlstra. ‘Ik hoorde zoiets.’

‘Niet één steekwond, maar dertien.’ Karadag drinkt zijn mok leeg en staat op. ‘Hij was totaal leeggebloed.’

Zijlstra trekt zijn hand uit de handdoek en legt die op de tafel. ‘Klinkt als een afrekening in het drugscircuit. Misschien heeft de Russische maffia er wel wat mee te maken. Vraag het voor de zekerheid even na bij Leo!’

Grijnzend zet Karadag zijn koffiemok op het aanrecht.

‘Goed idee, doe ik. Ga je mee, Harry?’ Hij loopt naar de deur van het koffielokaal.

Met tegenzin staat zijn oudere collega op.

‘Als het niet anders is. De plicht roept.’

Karadag spreidt zijn handen en trekt een grimas. ‘Horen jullie dat, jongens? Nu noemt mijn eigen partner me “de plicht”!’ ‘Ik zei het al,’ sneert Zijlstra: ‘Meneer is een humorist.’

‘Later,’ zegt Karadag in de deuropening. De Jong volgt hem met een onverstaanbaar gebromde groet.

‘Je moet niet zo zeuren over Leo,’ zegt Graanoogst als ze alleen achterblijven. ‘Die jongen bedoelt het goed.’

‘Is dat zo?’ vraagt Zijlstra geërgerd. ‘Nou, “die jongen” zit hier gewoon veel te veel binnen, op het bureau. Als hij zo nodig zelf misdaden wil oplossen, moet hij vaker de straat op. Maar niet tegen mij gaan zeuren over de aanpak van een zaak, want daar kan ik gewoon niet tegen. En dan ook nog lopen emmeren over mijn oom.’

‘Aha!’ Graanoogst grijnst breed. ‘Pijnpuntje?’

‘Hou toch op!’ Zijlstra maakt een afwerend gebaar. ‘Vanaf het begin dat ik bij de politie ben, heeft iedereen het tegen mij maar over m’n oom Jur. Tuurlijk, dat is een goeie politieman met een enorme staat van dienst, en jazeker ben ik trots op hem. Maar het zou wel prettig zijn als ik gewoon mijn werk kon doen zonder constant aan hem te worden herinnerd.’

‘Dat lijken me gezellige verjaardagen in jouw familie,’ zegt Graanoogst geamuseerd.

Zijlstra heeft er genoeg van en staat op.

‘Zullen we ons nu maar weer eens met onze zaak bezighouden? Het lijkt me een goed idee om eens langs te gaan bij het werk van Anatoli Davidenko.’

‘O ja, die importfirma. Ruslanda, of iets dergelijks.’

Graanoogst staat ook op en kijkt zijn partner van opzij aan. ‘Misschien hebben ze wel banden met de Russische maffia.’

‘Ach, stik toch, jij.’ Gemaakt boos beent Zijlstra het koffielokaal uit, gevolgd door een grinnikende Graanoogst.

Загрузка...