11

‘Waar zit dat bedrijf?’ vraagt Zijlstra terwijl ze in de auto stappen.

Graanoogst kijkt in zijn aantekeningen. ‘Aan het Waaigat. O, en het heet Ruskolanda, zie ik, niet Ruslanda.’

‘Het Waaigat? Waar ligt dat?’

‘Oostelijk havengebied. Pal achter de Wittenburgergracht.’ Zijlstra knikt. ‘Vlak bij het Scheepvaartmuseum dus.’

‘Yep. Mooi punt. Ik heb ze even nagetrokken op de website van de Kamer van Koophandel. Fors bedrijf, omzet van ruim tweeënveertig miljoen per jaar. Achttien werknemers in vaste dienst. Directeur Oleg Sjoekov.’

‘Goed werk,’ zegt Zijlstra, die de auto over de trambaan stuurt. ‘En wat importeren ze eigenlijk?’

‘Dat stond er niet bij, maar ik neem aan dat we daar zo meteen alles over zullen horen.’

Even later draaien ze het Waaigat in, ter hoogte van de ophaalbrug.

Zijlstra moppert over het eenrichtingsverkeer in de buurt. Ze passeren een schoolplein en een merkwaardige mengelmoes van oude en nieuwe gebouwen.

‘Geen grootse architectuur hier,’ vindt Graanoogst.

‘Dat moet jij zeggen,’ plaagt Zijlstra. ‘Jij woont in Almere. Dat is fraai zeker?’

Graanoogst kent de mening van zijn partner over de nieuwbouw in zijn woonplaats, maar hij gaat er niet op in. ‘Even verder aan de linkerkant. Dat vierkante gebouw met al dat glas.’

‘Ze hebben geen uithangbord of zo,’ merkt Zijlstra op als hij de auto parkeert.

‘Hebben ze niet nodig, met zo’n importbedrijf,’ zegt Graanoogst. ‘Die hoeven hun klanten niet van de straat te halen.’

Zijlstra stapt uit en bekijkt het gebouw. Boven de deur hangt een wit bord waarop in bescheiden zwarte letters RUSKOLANDA IMPORT staat, en daaronder twee woorden in Slavisch schrift. ‘Hetzelfde in het Russisch, neem ik aan?’ vraagt hij.

Graanoogst volgt zijn blik. ‘Yep.’

Samen gaan ze door de glazen schuifdeuren naar binnen. Zijlstra doet zijn petje af.

Achter de receptiebalie glimlacht een donkerblonde dame met een bril hen toe. ‘Goedemiddag, wat kan ik voor u doen?’ Graanoogst laat zijn identiteitskaart zien. ‘Mijn naam is Graanoogst en dit is mijn collega Zijlstra. We zijn van de recherche. En we zouden graag de heer Sjoekov spreken.’

Haar gezicht wordt ernstig.

‘Gaat het om Tolja Davidenko?’

‘Inderdaad,’ antwoordt Graanoogst eenvoudig.

De vrouw heeft de telefoonhoorn al in haar hand. ‘Ik zal meneer Sjoekov direct waarschuwen.’ Zodra er verbinding is, meldt ze: ‘Meneer Sjoekov, met Yvonne. Er zijn hier twee heren van de recherche die u willen spreken over Tolja.’ Ze luistert even en zegt dan: ‘Goed, ik breng ze naar u toe.’

‘Wilt u mij volgen?’ vraagt ze terwijl ze opstaat en de twee rechercheurs voorgaat naar het trappenhuis.

Halverwege de trap kijkt ze om. ‘Wilt u zo meteen misschien koffie?’

‘Graag,’ antwoordt Zijlstra snel. ‘Helemaal zwart, en zonder suiker.’

‘En ik graag met melk en twee suiker,’ zegt Graanoogst.

Op de eerste verdieping loopt ze een lange gang in en blijft staan bij de eerste deur.

‘Hier is het.’

Ze klopt aan en zonder op een reactie te wachten opent ze de deur.

‘Uw koffie komt eraan,’ zegt ze vriendelijk.

‘Dank u,’ antwoordt Zijlstra. Hij strekt zijn arm in een uitnodigend gebaar en laat zijn collega voorgaan.

Ze betreden een ruime, lichte directiekamer.

Een gedrongen man komt achter zijn bureau vandaan en doet een paar passen in de richting van zijn bezoek. Een lok zwart haar valt over zijn voorhoofd en rond zijn mond zijn diepe voren getrokken. Hij zit strak in het pak en draagt dure schoenen.

Met een formele glimlach schudt de man zijn twee gasten de hand.

‘Sjoekov.’

Zijlstra en Graanoogst stellen zich ook voor.

Sjoekov wijst naar de grote vergadertafel en nodigt hen uit te gaan zitten. Zelf neemt hij plaats aan het hoofdeinde.

Hij vouwt zijn handen voor zich op de tafel en schraapt zijn keel.

‘Ik begrijp dat u komt vanwege de dood van Anatoli Davidenko. Zijn broer heeft ons al op de hoogte gesteld. Treurige kwestie. Een groot verlies voor ons bedrijf ook.’

Graanoogst knikt. ‘Dat kan ik me voorstellen. Kunt u ons iets vertellen over de heer Davidenko en zijn werk?’

‘Natuurlijk,’ antwoordt Sjoekov. Hij kijkt met een veelbetekenende blik naar buiten, waar een grote loods staat met zijn bedrijfsnaam erop: RUSKOLANDA IMPORT.

‘Tolja heeft volgens mij… een jaar of drie bij ons gewerkt. Een zeer waardevolle kracht, vooral ook omdat hij de talen spreekt… eh, sprak… van de landen waarop wij ons richten.’

‘U importeert uit Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne,’ zegt Zijlstra.

‘Dat klopt,’ beaamt Sjoekov. ‘Mijn vader heeft dit bedrijf opgezet in de jaren tachtig. Hij kwam uit Rusland en in de tijd na de val van de Muur heeft hij goed gebruik kunnen maken van de nieuwe mogelijkheden. Na het uit elkaar vallen van de Sovjetrepubliek werden nieuwe mogelijkheden gecreëerd. En na de dood van mijn vader heb ik het roer overgenomen. Ik legde contacten in de Oekraïne en Wit-Rusland. Davidenko kwam dus als geroepen: hij was een grote hulp.’

‘Wat importeert u precies?’ informeert Graanoogst.

Sjoekov kijkt weer naar buiten.

‘Een groot aantal producten.’

Sjoekov leunt achterover in zijn stoel en strekt zijn armen voor zich op het tafelblad.

‘Zoals gezegd spelen we vooral in op geboden mogelijkheden. Rusland exporteert met name energie — elektriciteit, aardgas, olie en steenkool — maar dat is een markt voor specialisten, en wij zijn generalisten. Wij halen hout en houtproducten uit Rusland. Maar ook wel auto’s en landbouwmachines, afhankelijk van het aanbod.’

‘Auto’s?’ reageert Zijlstra met opgetrokken wenkbrauwen.

‘Ja, niet erg veel, hoor, want de vraag naar Russische auto’s is hier in het Westen beperkt, daar ben ik eerlijk in. Maar Rusland is het twaalfde autoproducerende land ter wereld.’

Hij zwijgt even. ‘Dat wist u vast niet.’

‘Nee, inderdaad,’ geeft Zijlstra toe. ‘En wat importeert u uit Oekraïne en Wit-Rusland?’

‘Ook daar zijn we begonnen met machines en vervoermiddelen.’ Sjoekov raakt op dreef. ‘Vooral landbouwmachines, eigenlijk. Maar juist de laatste jaren hebben we ons interessegebied uitgebreid naar grondstoffen en halffabrikaten.’

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’ interrumpeert Graanoogst. ‘Ijzererts en dergelijke?’

‘IJzer en staal zijn wel sterke punten in die landen, dat is waar, maar die import doen de grote bedrijven hier meestal zelf. Nee, wij zijn inmiddels een van de grootste importeurs van dierlijke en plantaardige oliën, en ook oliehoudende zaden en vruchten uit Oekraïne en Wit-Rusland. Bij het ontginnen van die markt heeft Davidenko een grote rol gespeeld.’

Een zorgelijke trek glijdt over het gezicht van de man. ‘Ik weet nu al dat we hem daarbij vreselijk zullen gaan missen.’

Ze horen een zacht klopje op de deur en de receptioniste komt binnen met een blad waarop twee kopjes koffie staan.

‘U had melk en suiker, toch?’ vraagt ze zacht aan Graanoogst. Als hij knikt zet ze een kopje met lepeltje voor hem neer en een kopje zonder bij Zijlstra.

‘Alstublieft. Wilt u misschien ook nog koffie, meneer Sjoekov?’

‘Nee, dankjewel, Yvonne.’

Graanoogst wacht tot de jonge vrouw de kamer weer heeft verlaten voordat hij een vraag stelt.

‘Moest Davidenko voor zijn werk veel reizen?’

‘Valt mee,’ antwoordt Sjoekov. ‘In het begin natuurlijk wel, toen we contacten moesten leggen en zelf wilden zien hoe die bedrijven functioneerden. En natuurlijk om de producten te inspecteren. Maar als de zaken eenmaal lopen, is het vooral een kwestie van goed contact houden. En daar hebben we natuurlijk allerlei soorten media voor die de noodzaak van reizen aanzienlijk beperken.’

‘Maar als hij reisde, ging hij dan alleen?’ wil Graanoogst weten terwijl hij in zijn koffie roert.

‘Meestal ging ik met hem mee. Soms zijn directe collega bij de afdeling inkoop, Van den Brink. Hoewel Hans net als ik alleen maar Russisch spreekt en geen van de andere talen uit de regio. Dat was nu juist het sterke punt van Tolja.’

‘Die Hans, dat is Van den Brink, neem ik aan,’ begrijpt Graanoogst. ‘Hebt u er bezwaar tegen als we straks ook nog een gesprek met hem hebben?’

‘Natuurlijk niet, gaat u vooral uw gang. Wij zullen vanzelfsprekend alle medewerking verlenen als het erom gaat deze vreselijke misdaad op te lossen.’

Sjoekov kijkt van de een naar de ander. ‘Zijn er nog specifieke dingen die u van mij wilt weten?’

‘Jazeker.’

Zijlstra buigt zich wat naar voren.

‘Zijn er mensen van wie u weet of denkt dat ze een reden zouden kunnen hebben om Davidenko te vermoorden? Kan hij misschien ergens vijanden hebben gemaakt?’

Langzaam schudt de directeur van Ruskolanda Import zijn hoofd.

‘Niet dat ik weet. Tolja Davidenko was een uiterst beminnelijk mens. Hij kon met vrijwel iedereen opschieten. Ik hoef u niet te vertellen dat zo’n eigenschap in een wereldje als het onze vaak erg goed van pas komt. Met sommige van onze leveranciers ging hij om alsof ze al jaren vrienden waren, terwijl ik er zelf bij ben geweest toen ze kennismaakten.’

Er glijdt een glimlach om Sjoekovs lippen. ‘Nee, Tolja had geen vijanden. Volgens mij. Het zou me bijzonder verbazen als dat wel zo was.’

‘Ook zakelijk had hij geen aanvaringen?’ dringt Graanoogst aan.

Sjoekov staart peinzend uit het raam.

‘Tja, we stappen natuurlijk wel eens over van de ene producent of leverancier naar een andere. Omdat die een beter product heeft, of met dezelfde kwaliteit materialen toch goedkoper is. Zo gaat dat nu eenmaal. We zijn zakenmensen, nietwaar? En sommige voormalige leveranciers kunnen beter met zo’n teleurstelling omgaan dan anderen. Dat zie je overal.’

Zijlstra bestudeert het gezicht van de man die zo omzichtig en wollig aan het formuleren is.

‘Dus u zegt dat er wel degelijk zakelijke conflicten zijn geweest, de afgelopen tijd.’

Sjoekov zucht theatraal.

‘Meneer… Zijlstra, was het toch? Dacht u nou echt dat we een bedrijf van onze omvang slagvaardig zouden kunnen runnen als we daarbij niet af en toe harde, zakelijke beslissingen namen? Jazeker worden er dan soms mensen boos: het is natuurlijk niet niks als je van de ene op de andere dag een grote klant kwijtraakt, dat kan ik me maar al te goed voorstellen. Maar we zijn nu eenmaal geen filantropische instelling, want we opereren marktgericht. Dat besef begint ook in het voormalige Oostblok steeds meer door te dringen.’

Graanoogst en Zijlstra wisselen een snelle blik.

‘Kunt u ons misschien een lijstje geven van bedrijven, en liefst ook van personen, met wie Tolja Davidenko de afgelopen maanden zulke aanvaringen heeft gehad?’

‘Aanvaringen?’ Sjoekov reageert verbolgen, met korte bewegingen schudt hij zijn hoofd. ‘Dat gaat veel te ver. Zakelijke conflicten! En dan nog had Tolja die natuurlijk niet persoonlijk, maar was het een kwestie van ons hele bedrijf.’

‘Kan zijn,’ werpt Graanoogst tegen, ‘maar zojuist hebt u ons verteld dat Davidenko de grote man was als het ging om contacten in Wit-Rusland en Oekraïne. Dan is het toch niet zo onlogisch om te denken dat de handelspartners daar hem als de verpersoonlijking van uw bedrijf zien? Hij was ten slotte hun contactpersoon.’

‘Dat is waar.’

Sjoekov leunt achterover, trekt zijn handen van de tafel en legt ze op zijn knieën in een duidelijk gebaar van tegenzin.

‘Maar dan nog kan ik me niet voorstellen dat zulke… strubbelingen tot zoiets gewelddadigs als een moord kunnen leiden. Al zult u daar ongetwijfeld veel deskundiger in zijn dan ik.’

‘Precies,’ zegt Zijlstra. ‘En daarom zouden wij het erg op prijs stellen als u ons zo’n lijstje geeft.’

Sjoekov trekt een zuinig gezicht.

‘Gaat u er dan wel voorzichtig mee om?’ vraagt hij bezorgd. ‘Veel zakenmensen zijn er niet zo op gesteld als de politie vragen komt stellen. Vooral in de importwereld kan dat heel gevoelig liggen.’

‘Wij zullen proberen daar rekening mee te houden,’ belooft Graanoogst met een geruststellend knikje, waarbij hij even zijn ogen sluit. ‘Want we willen natuurlijk niet dat Ruskolanda nog meer zakelijk nadeel ondervindt van deze moord.’

Sjoekov bekijkt de rechercheur onderzoekend, maar hij kan geen greintje ironie ontdekken.

‘Als u mij uw e-mailadres geeft, zal ik u het lijstje laten toesturen.’

Het klinkt een stuk toeschietelijker.

‘Kan ik u verder nog ergens mee helpen?’

Graanoogst en Zijlstra leggen hun visitekaartjes op tafel en ontvangen elk een kaartje van Sjoekov.

Zijlstra bekijkt het kaartje aan beide kanten. Sjoekovs voornaam is Oleg, ziet hij.

‘Nee, dit was het voorlopig,’ zegt Graanoogst terwijl hij opstaat.

‘Maar dan zouden we nog wel met die Hans van den Berg willen praten,’ voegt Zijlstra daaraan toe.

‘Van den Brink,’ verbetert Sjoekov. ‘Dat is geen probleem. Ik loop even met u mee.’

Загрузка...