17

‘Fijn dat u ons op zo korte termijn kon ontvangen,’ zegt Graanoogst. Hij schudt Victor Davidenko de hand en loopt langs hem heen de gang van het rijtjeshuis in.

‘Geen punt.’ Davidenko geeft ook Zijlstra een hand en sluit de deur achter zijn gasten. ‘Ik wil de moord op mijn broer net zo graag opgelost zien als u. En deze week werk ik toch niet. Dat zou ik niet kunnen.’

‘Begrijpelijk,’ reageert Graanoogst vriendelijk.

Davidenko wacht tot de twee rechercheurs hun jas hebben opgehangen en houdt de deur van de woonkamer voor hen open.

Zijlstra gaat voorop en kijkt waarderend om zich heen. De kamer is knus ingericht, met veel planten, indirecte verlichting, meubilair in warme houttinten en een open haard. Ook hier ruikt hij een duidelijke tabaksgeur, maar er zijn nergens asbakken te zien.

‘O, dit ziet er heel wat gezelliger uit dan de woning van uw broer,’ merkt hij op. ‘Waarmee ik niets ten nadele wil zeggen van uw broer, natuurlijk,’ voegt hij daar snel aan toe.

‘Nee, nee, ik begrijp wat u wilt zeggen.’ Davidenko glimlacht triest. ‘Dank u voor het compliment.’

‘Dag heren,’ zegt Irina Davidenko, die met een volgeladen dienblad uit de keuken komt. ‘Wilt u misschien een kopje thee?’

Voordat Zijlstra kan reageren, geeft Graanoogst hem met zijn elleboog een peut in zijn zij en zegt snel: ‘Nou, graag.’

De jonge vrouw zet het blad op de salontafel. Het staat vol met theekopjes, een bakje met suikerklontjes, een schaal met koekjes en chocola, en twee theepotten. ‘Er is Russische thee, maar als die u te sterk is, heb ik ook een Engelse melange.’

‘Mooi.’ Graanoogst gaat handenwrijvend op de bank zitten. ‘Doet u mij maar wat gewone Engelse thee. Dat sterke spul is aan mij niet zo besteed.’

‘Ik wil die Russische thee wel proberen,’ zegt Zijlstra, en hij gaat naast zijn collega zitten.

Zwijgend schenkt Irina thee in voor iedereen.

Davidenko wacht tot zijn vrouw ook heeft plaatsgenomen en wendt zich dan tot de twee politiemannen. ‘Zegt u maar waarmee we u kunnen helpen.’

Graanoogst knikt. ‘We zijn vanmorgen in de flat van uw broer geweest.’

‘Oké,’ zegt Davidenko kalm. ‘En nu hebt u vragen, begrijp ik.’ Zijlstra neemt voorzichtig een slokje van de Russische thee. Het bittere vocht brandt in zijn mond. Hij heeft de grootste moeite om geen vies gezicht te trekken. In plaats daarvan zet hij het kopje terug op tafel en vraagt beleefd: ‘Mag ik de suiker?’

Met een uitgestreken gezicht geeft Graanoogst het schaaltje door aan zijn collega.

‘Dat klopt,’ zegt hij vervolgens tegen Davidenko. ‘Het viel ons op dat de flat zo schoon en opgeruimd was. Zelf kan ik me nauwelijks voorstellen dat een man alleen geen rommel maakt. Dus vroegen we ons af of u en uw vrouw er misschien hadden schoongemaakt.’

Weer verschijnt de trieste glimlach om Davidenko’s mond. ‘Nee, dat zal mevrouw Doornbosch hebben gedaan. Die komt twee keer in de week. En ze heeft een eigen sleutel.’

‘Mevrouw Doornbosch is de werkster?’ vraagt Graanoogst. Voordat haar man kan antwoorden gaat Irina Davidenko verschrikt recht overeind zitten. ‘O, wat stom, Victor! We hebben haar helemaal niet gewaarschuwd!’

‘Dat is waar.’ Davidenko maakt een verontschuldigend gebaar. ‘Dat spijt ons echt. Daar hebben we helemaal niet bij stilgestaan.’

‘Geeft niks,’ zegt Graanoogst geruststellend. ‘Dat kan gebeuren. Zeker in zulke moeilijke tijden.’

‘Ik hoop maar dat ze geen… eh… sporen heeft weggehaald,’ zegt Davidenko bezorgd. ‘Vingerafdrukken en zo.’

Zijlstra glimlacht vriendelijk. ‘Maakt u zich maar geen zorgen: dat soort sporen onderzoeken we vooral op de plaats van de misdaad. Nu hebben we vooral gekeken naar aanwijzingen, die ons misschien verder kunnen helpen.’

‘En hebt u iets gevonden?’ vraagt Davidenko.

‘We hebben wel een paar dingen gezien waar we vragen over willen stellen,’ zegt Graanoogst. ‘Bijvoorbeeld over de foto’s die bij uw broer aan de muur hingen.’

‘O, de foto’s?’ Davidenko staat op en loopt naar een hoek van de kamer. Hij wijst op een sterk uitvergrote, ingelijste foto waarop de twee broers Davidenko staan, opnieuw in showkostuums, met de armen om elkaars schouders en met zwaarden in hun hoog geheven handen.

‘Ja, precies!’ Zijlstra is hem op de voet gevolgd.

‘En we wilden ook wat meer weten over die bijlen,’ zegt Graanoogst, die omhoogkijkt naar twee kruiselings opgehangen strijdbijlen aan de muur tegenover de foto. ‘Die hebben we ook op foto’s gezien. Volgens mij zijn dat net zulke bijlen als die waarmee uw broer is vermoord.’

‘Dat kan kloppen.’ Davidenko haalt voorzichtig een van de bijlen uit de houders waarmee die aan de muur bevestigd zijn en legt het ding op de eettafel. ‘Dit zijn klassieke Wit-Russische strijdbijlen. Daar hadden Tolja en ik er acht van.’

‘En ook nog zwaarden en messen, zoals op die foto’s te zien is,’ voegt Zijlstra daaraan toe.

Voorzichtig laat hij zijn vinger over het scherp geslepen snijvlak van de bijl gaan. ‘U hebt een heel arsenaal. Verzamelt u soms wapens?’

‘Niet echt,’ antwoordt Davidenko. Hij pakt de bijl op en klemt het einde van de steel onder zijn arm, waarbij hij zijn hand vlak onder het blad houdt. ‘Wij bezitten niet meer wapens dan we nodig hebben voor onze act.’

‘Onze act?’ echoot Graanoogst.

‘Ja, onze circusact. Mijn broer en ik hebben jarenlang in circussen opgetreden. Wist u dat niet?’

De twee politiemannen kijken elkaar bevreemd aan.

‘Dat heeft niemand ons verteld, nee,’ zegt Zijlstra.

‘Nou, dat hebben we jarenlang gedaan, optreden met een act.’ Bij wijze van demonstratie beweegt Davidenko het blad van de bijl met een snelle beweging naar zich toe, waarna hij het vervaarlijke wapen soepel achterwaarts over zijn schouder laat draaien en dan ter hoogte van zijn borstkas moeiteloos weer bij de steel opvangt.

‘Victor, dat zou je niet meer in huis doen!’ roept zijn vrouw boos. ‘Straks is het plafond weer kapot.’

‘Ja, sorry, Irina,’ verontschuldigt Davidenko zich. Hij kijkt de rechercheurs met nauwelijks ingehouden trots aan en hangt de bijl weer terug op zijn plek. ‘Ik kon het niet laten,’ zegt hij tegen zijn vrouw.

Dan keert hij zich weer naar de rechercheurs. ‘Maar inderdaad: mijn broer en ik zijn altijd rondgetrokken met het circus. Tot we ons een paar jaar geleden hier in Nederland hebben gevestigd.’

Zijlstra is onder de indruk van het gemak waarmee de betrekkelijk tenger gebouwde Davidenko met de zware bijl jongleerde.

‘Waar hebt u dat geleerd?’ vraagt hij. ‘Dat zag er verdomd professioneel uit.’

‘Dat mag ook wel, na al die jaren van oefening.’ Ditmaal is Davidenko’s glimlach een en al trots. ‘Als ik even geoefend heb, kan ik zulke dingen met twee bijlen tegelijk. Dat verleer je niet, als je maar jong genoeg begint. En u had Tolja moeten zien: die was nog veel beter dan ik.’

‘Ik heb de jongens vaak met die bijlen en messen bezig gezien. Jullie waren alle twee erg goed,’ zegt Irina, achter hen. ‘Maar samen waren jullie nog beter. Ik heb nog nooit twee circus… eh… artiesten gezien die zo goed met elkaar… eh… hoe zeg je dat, Victor?’

‘Die zo goed op elkaar waren ingespeeld,’ helpt Davidenko zijn vrouw. ‘Dank je, Irina.’

‘Bij welk circus werkte u?’ vraagt Graanoogst.

‘We hebben met zes circussen gereisd,’ vertelt Davidenko. ‘Eerst in Belarus met een jeugdcircus, nadat we het vak hadden geleerd van mijn vader en mijn oom, die ook een circusverleden hadden. Later in Rusland en Belarus met circus Jevgeni Jevgorod. En toen het IJzeren Gordijn gevallen was, met verschillende Oostenrijkse en Zwitserse circussen hier in het Westen.’

Zijlstra bekijkt de man nu met heel andere ogen. ‘Dus u hebt veel van de wereld gezien?’

‘We zijn nooit buiten Europa geweest. We hebben wel jarenlang gereisd, ja, maar niet als toerist. Bij het circus moet je hard werken, er is elke dag veel te doen. En we moesten natuurlijk elke dag trainen, want we werkten met gevaarlijke wapens. Dan zagen we eigenlijk niet veel van de landen waar we zijn geweest, buiten het circusterrein.’

‘En waarom bent u gestopt?’ wil Graanoogst weten.

Davidenko loopt terug naar zijn stoel. ‘Ach, we hadden nog jaren door kunnen gaan. Maar op een gegeven moment ben je dat reizen zat, snapt u dat? We hadden hier in Nederland al een paar keer opgetreden, en toen we er weer waren, met Circus Monk, zei Tolja na een van die avonden dat hij er niet zo’n zin meer in had. Dat hij een burgerbestaan wilde. De volgende dag zijn we gestopt. Zomaar. U had de directeur van het circus moeten zien: hij was woest!’

‘Maar dat weerhield u niet,’ begrijpt Graanoogst.

‘Nee.’ Davidenko staart even uit het raam naar de wolkenlucht. ‘Als een van ons gewond was geraakt, had hij ook zonder ons verder gemoeten. Dus ook al was ons contract nog niet uitgediend, wij bleven hier.’ Hij trekt een gezicht alsof de rest vanzelf spreekt. ‘Toen hebben we Nederlands geleerd en een baan gezocht.’

‘Zomaar.’ Zijlstra kijkt hem vragend aan.

‘Nou ja, niet zomaar,’ geeft Davidenko toe. ‘Het was hard werken. Maar dat waren we gewend. En we wilden gewoon beter zijn dan alle andere immigranten. Dus studeerden we elke dag, net zo lang tot we de taal goed spraken. En toen zijn we werk gaan zoeken.’ Hij buigt naar voren en plant zijn ellebogen op zijn knieën. ‘U moet begrijpen, meneer Zijlstra, dat mijn broer en ik er van jongs af aan op getraind hebben om uit te blinken in wat we deden. Zeker in Belarus en Rusland, waar zwaarddansen een oud onderdeel van de cultuur is, moet je erg goed zijn om voor andere mensen te mogen optreden. En dus zorgden wij dat we dat werden.’

Zijlstra knikt. ‘Diezelfde inzet heeft ervoor gezorgd dat u ook heel snel Nederlander bent geworden.’

‘Precies!’ Davidenko spreidt zijn handen triomfantelijk. ‘Die beruchte inburgeringcursus van jullie, waar je leert wat een beurtbalkje is op de lopende band van de supermarkt en dat je niet bij Albert Heijn, maar bij de Aldi boodschappen moet doen. We hebben echt hard gestudeerd en alle gespreksgroepen gevolgd die er waren. Dat hebben we allemaal gedaan. En daarna hebben we net zo lang gesolliciteerd tot we allebei een goeie baan hadden.’

Graanoogst kijkt sceptisch. ‘Dat is nogal een grote stap, vanuit het circus naar een verzekeringsmaatschappij en naar een importfirma. Hoe hebt u dat voor elkaar gekregen?’

‘Meneer Graanoogst!’ Davidenko gaat op het puntje van zijn stoel zitten. ‘Tolja en ik hebben allebei onze school afgemaakt, hoor! En we zijn cursussen blijven doen, tijdens al die jaren bij het circus. We hebben talen geleerd, administratie, handel. Ik heb zelfs een…’ Hij zoekt even naar het woord. ‘Winkeldiploma? Heet dat zo?’

‘Middenstandsdiploma,’ verbetert Graanoogst hem. ‘Dat is inderdaad indrukwekkend. En het past niet echt bij het beeld dat ik van circusmensen heb.’

Davidenko kijkt lachend naar zijn vrouw. ‘O, maar niet alle circusmensen zijn zo! Geloof me, er zitten echt grote talenten bij. En ik heb daar mensen ontmoet zoals je ze nergens anders tegenkomt. Maar je ziet inderdaad niet vaak dat ze in hun vrije uren studeren.’

‘Zoals u en uw broer dat duidelijk wel hebben gedaan,’ zegt Graanoogst peinzend. ‘Dat verklaart veel, moet ik zeggen.’

‘Heb ik daarmee uw vragen beantwoord?’ vraagt Davidenko, terwijl hij weer achteruit gaat zitten.

De twee rechercheurs kijken elkaar aan.

‘Nee, dat was het wel. We hebben nu een veel beter beeld van u en uw broer.’ Graanoogst staat op. ‘Dank u wel.’

‘Drinkt u uw thee niet op?’ vraagt Irina Davidenko aan Zijlstra.

‘Bedankt,’ zegt Zijlstra, die nu snel van de bank omhoog komt. ‘Het was heerlijk, maar we moeten echt gaan.’

‘Je kunt wel even je thee opdrinken.’ Graanoogst knikt hem vaderlijk toe. ‘Zo’n haast hebben we ook weer niet.’

‘Nee, nee.’ Zijlstra is al bij de deur. ‘We moeten weg, anders zijn we te laat bij onze volgende afspraak, op het bureau. Dank u voor de gastvrijheid.’

‘En ook voor de demonstratie,’ voegt Graanoogst daaraan toe.


Als ze in de auto zitten en hun hand opsteken naar de Davidenko’s, die bij de voordeur staan, geeft Graanoogst gas en vraagt langs zijn neus weg: ‘Hebben we een volgende afspraak op het bureau, dan?’

‘Ach, hou toch op, jij,’ reageert Zijlstra geïrriteerd.

‘Hm, jouw humeur is een stuk minder zonnig dan vanochtend,’ merkt Graanoogst op.

Zijlstra pakt zijn mobieltje, klapt dat uit en laat zijn duimen in hoog tempo over het toetsenbord gaan.

Na een tijdje vraagt Graanoogst: ‘Moet je weer mooie dames sms’en?’

‘Sms’en? Ik ga even het net op.’

‘O?’ Graanoogst kijkt opzij, terwijl hij de auto de oprit van de rondweg op stuurt. ‘En waarom moet jij nu zo nodig internetten?’

‘Even m’n Facebook bijwerken,’ antwoordt Zijlstra, en er verschijnt weer een grijns op zijn gezicht. ‘Dan weten de mooie dames hoe het er met me voor staat.’

‘Facebook?’ vraagt Graanoogst verbaasd. ‘Wat is dat nou weer?’

‘Een soort online dagboek, waarmee ik allerlei mensen vertel wat ik zoal doe. Ontzettend handig. En het werkt prima, want de meeste meiden die ik ken vinden het prachtig.’

‘Dus iedereen kan dan zien wat jij opschrijft? Dat is niks voor mij.’

Zijlstra schiet in de lach. ‘Nee, dat vermoedde ik al.’ Meteen gaat hij geconcentreerd verder, turend naar het kleine scherm van zijn mobiel.

Загрузка...