2

Op politiebureau De Pijp, aan de Ferdinand Bolstraat, is Leo Esterik de wachtcommandant van het weekend. Hij loopt naar de recherchekamer met de melding die hij zojuist heeft binnengekregen.

Oscar Graanoogst en Hendrick Zijlstra zitten aan hun eerste kop koffie van de dag.

‘Deze is voor jullie, jongens,’ zegt Esterik terwijl hij het papier voor zich uit steekt. ‘Bericht van een trambestuurder. Er kon wel eens een lijk liggen in een winkel aan het Cornelis Troostplein. Belarus staat er op de ruit, het is naast een dönerzaak.’ ‘Smakelijk,’ zegt Graanoogst, en hij trekt zijn bretels zo op dat ze zijn zware buik beter omspannen. ‘Niks beters om een waterige zondagmorgen mee te beginnen.’

Zijlstra ruimt meteen hun koffiespullen weg en zet zijn honkbalpetje op. ‘Zal ik rijden?’

‘Dat hele eind?’ vraagt Graanoogst sarcastisch. ‘Ach, waarom ook niet?’

Nog geen drie minuten later stappen ze op het Cornelis Troostplein uit hun politiewagen.

‘De melding is gedaan door een paar passagiers van een tram,’ leest Graanoogst op van het formulier dat Esterik hen heeft meegegeven. Hij kijkt om zich heen. ‘Maar die zijn natuurlijk nergens meer te zien.’ Hij wijst naar de haringkar. ‘Goeie visboer, trouwens.’

Zijlstra stapt uit en loopt snel om de auto heen.

Met grote stappen langs de troep op het pleintje staat hij voor de ruit met Belarus erop. Onderzoekend kijkt hij naar binnen.

Hij drukt zijn voorhoofd tegen de ruit en schermt met zijn hand het licht af.

‘Het klopt, Oscar, daar ligt iemand. Kijk eens…’

Graanoogst komt aarzelend naast hem staan.

Als twee schooljongens voor een snoepwinkel turen de rechercheurs door de ruit.

‘Ziet er niet lekker uit, Hendrick. Allemachtig. Wat is er met zijn kop gebeurd?’

‘Dat bedoel ik.’

‘Het lijkt wel of ze hem met een bijl hebben gekliefd.’

‘Dat is dan m’n eerste plattelandsmoord sinds jaren.’

Zijlstra houdt zijn handen naast zijn ogen strak tegen de ruit om het beter te zien.

‘Het is geen gewone bijl,’ zegt hij nadenkend. ‘Dat ding ziet er anders uit, heel antiek. Als een soort vechtbijl.’

‘Een ninjabijl, zo’n ultramodern ding uit de vechtsportwereld?’ vraagt Graanoogst zich hardop af terwijl hij zijn gezicht en zijn handen nog steviger tegen de ruit drukt.

‘Nou je het zegt. Bijna als iets uit een film.’

Even staan ze zo met z’n tweeën te kijken.

Graanoogst doet een stap naar achteren en zegt: ‘Doe jij het of doe ik het?’

‘De meute oproepen?’ vraagt Zijlstra, die hem met een scheef hoofd aankijkt. ‘Doe ik wel.’

‘Dan begin ik vast met het buurtonderzoek,’ kondigt Graanoogst aan. ‘Misschien weet een van de buren hoe we met de eigenaars van dit pand in contact kunnen komen. Of misschien zijn ze dat zelf.’


Zijlstra vangt de twee mannen van de technische recherche op voor de winkel. Graanoogst komt naar hen toe lopen met een oudere dame in een roze ochtendjas en op pantoffels in zijn kielzog.

‘Hendrick, dit is mevrouw Verhoeven,’ zegt Graanoogst, met een presenterende armbeweging. ‘Zij woont hier een paar deuren vandaan. Helaas heeft ze geen sleutel, maar ze kan ons wel verder helpen met informatie over de eigenaars.’

‘Dat klopt,’ bevestigt de vrouw. Ze is niet onder de indruk van de vier politiemensen en rustig haalt ze een briefje uit de zak van haar ochtendjas. ‘Ik pak wel eens wat post voor die mensen aan, omdat ik vaak thuis ben. En toen hebben ze me hun adres gegeven. Aardige mensen, hoor, daar niet van.’

Ze zet een bril op die aan een touwtje om haar nek hangt en leest voor. ‘Het gaat om de familie Davidenko. Ze wonen in Noord.’

Zijlstra neemt het briefje van haar over en noteert de gegevens. ‘Davidenko, dat klinkt Oost-Europees, Russisch.’

De vrouw kijkt spottend van Zijlstra naar Graanoogst.

‘Ja, hèhè, ze beginnen natuurlijk niet zomaar een winkel die Belarus heet en Wit-Russische specialiteiten gaat verkopen. Slimme jongens, hoor, bij de politie!’

Misprijzend laat ze haar blik over de twee zwijgende technisch rechercheurs glijden, voor ze zich omdraait en weg sloft. Bij haar voordeur aangekomen zegt ze over haar schouder: ‘Als je klaar bent met dat briefje, gooi je het maar door m’n brievenbus. Ik ga naar binnen, zo lekker is het hier nou ook weer niet.’ En ze trekt de deur achter zich dicht.

Graanoogst schiet in de lach als hij het verbaasde gezicht van Zijlstra ziet.

‘Ja, jongen, hoelang woon jij nou al in Amsterdam? Dat soort dingen kun je verwachten.’

De technisch rechercheurs grinniken.

Zijlstra haalt zijn mobiel tevoorschijn en toetst het nummer in dat hij zojuist heeft gekregen. Al luisterend loopt hij naar de woning van mevrouw Verhoeven.

Als hij verbinding heeft, stopt hij zijn opschrijfboekje in zijn binnenzak. Hij gooit het papiertje door de bus van de deur waarachter de vrouw zojuist is verdwenen.

‘Ja?’ klinkt het aan de andere kant van de lijn.

‘Met Zijlstra, politie Amsterdam, bureau Ferdinand Bol. Ik ben op zoek naar meneer of mevrouw Davidenko.’

‘Daar spreekt u mee, ik ben Victor Davidenko.’

‘Aha, dag meneer Davidenko. U bent de eigenaar van een winkelpand aan het Cornelis Troostplein?’ Zijlstra draait zich om en kijkt naar de winkelruit. ‘Belarus, klopt dat?’

‘Ja, inderdaad. Maar we zijn nog niet open.’

‘Dat kan ik zien, want ik sta er nu voor. En het lijkt erop dat er daarbinnen iemand ligt, waarschijnlijk is die persoon dood.’

‘Wat zegt u?’ De man klinkt geschrokken. Hij heeft een zwaar Slavisch accent, maar hij spreekt elk woord heel precies uit.

‘We zijn bang dat er een dode man in uw winkel ligt. Dus zou ik u willen vragen of u zo snel mogelijk hierheen kunt komen om ons toegang te verschaffen tot het pand. Anders ben ik bang dat we de boel moeten openbreken.’

‘Ik begrijp het, ik begrijp het.’ Even is het stil. ‘Ik kom er nú aan.’

‘Prima, dan zien we u zo.’

Zijlstra klapt zijn mobiel dicht en richt zich tot de twee mannen van de technische recherche.

‘Nog even wachten, jongens, de eigenaar komt eraan. Hij woont in Noord, dus dat kan een kwartiertje duren.’

‘Net te kort om op het bureau nog even een bakkie te doen,’ voegt Graanoogst daar met een quasi van spijt vertrokken gezicht aan toe.

Загрузка...