17

Ze reden van Ermelo terug naar Amsterdam. De naald van de snelheidsmeter schommelde om de honderd. Vledder zat weer achter het stuur. Zijn gezicht zag bleek en er lagen rode randjes om zijn ogen. Hij keek opzij naar De Cock. 'Wat moest je bij die boer?'

De grijze speurder geeuwde. De nacht zonder slaap deed zich gelden. 'Marianne kwam daar vaak,' sprak hij nonchalant. 'Samen met Bonny.'

De jonge rechercheur schrok duidelijk. 'Met Bonny?' herhaalde hij verbaasd.

De Cock knikte gelaten. 'Vanaf begin maart.'

Vledder grinnikte vreugdeloos. 'Bonny was er dus al. Ik bedoel… het kind is dus van haar.'

'Daar lijkt het op.'

De jonge rechercheur schudde verbijsterd het hoofd. 'Maar juist Marianne heeft altijd beweerd dat het kind van Colette was. Waarom?'

De Cock drukte zich wat omhoog. 'Om ons op een dwaalspoor te brengen, denk ik. Ik had overigens al een tijdje het vermoeden dat het kind van Marianne was. Herinner je je nog hoe Marianne reageerde, toen ik haar vertelde dat Colette nooit had gebaard?'

'Ze viel flauw.'

De Cock knikte. 'Het moet een beroerd ogenblik voor haar zijn geweest. Ze zal niet hebben verwacht dat dit bij een sectie kon blijken. Vermoedelijk zal ze in het geheel niet aan een sectie hebben gedacht.'

Vledder gebaarde heftig. 'Maar waarom dit alles?' riep hij geëmotioneerd. 'Waarom die hele maskerade? Wat had het voor zin om te beweren dat Bonny een kind van Colette was?'

De Cock grijnsde. 'Colette Maesen was dood. Zij kon niets meer zeggen. En daarmee verviel voor ons de mogelijkheid om de herkomst van het kind te achterhalen. Ik vermoed dat Marianne in die geest heeft gedacht.'

Vledder schudde geërgerd het hoofd. 'Ik zie het niet,' riep hij kriegel. 'Is de herkomst van het kind dan zo belangrijk?'

De Cock kneep zijn lippen opeen tot een smalle lijn. Zijn grof gezicht was een star strak masker. 'Er zijn omwille van die herkomst al twee moorden gepleegd,' zei hij grimmig. Ze reden een tijdje zwijgend verder. Het klaverblad van Hoevelaken kwam weer in zicht.

De Cock legde zijn hand op de arm van Vledder. 'Stop hier eens… voorzichtig.'

De jonge rechercheur bracht de wagen op de vluchtstrook tot stilstand. Hij wees door de voorruit. 'Hier ergens ontmoette Marianne Colette Maesen.'

De Cock knikte traag. 'Hoever is het van hier naar Horst?'

'Een twintig kilometer.'

De grijze man staarde voor zich uit. 'Het was midden in de nacht.' zei hij peinzend. 'Van Horst naar hier zijn aan de grote weg vrijwel geen plaatsen waar je kunt staan liften.'

De jonge Vledder keek hem verward aan. 'Denk je,' vroeg hij verbaasd, 'dat Marianne die twintig kilometer heeft gelopen.'

De Cock knikte traag. 'Met een zware rugzak op haar rug en Bonny op haar arm.'

'Maar waarom?'

'Omdat ze vluchtte… in paniek… weg van de plek waar het ongeval was gebeurd.'

Vledder liet het hoofd wat zakken en wreef met zijn hand langs zijn ogen. 'Het was ook een vreselijk ongeval,' zei hij zacht. 'Ik heb de wachtmeester gesproken, die het eerst ter plaatse was. De man heeft er nog nachtmerries van. De wagen moet met grote snelheid tegen het bruggenhoofd van het viaduct zijn gereden en kort daarna in brand zijn geraakt. Het was een laaiende vuurzee met een enorme hitte. De wachtmeester kon niets doen. Hij moest verbijsterd toezien hoe de mensen in de wagen verbrandden.'

'Verschrikkelijk.'

De jonge rechercheur knikte met een ernstig gezicht.

Tas toen de brandweer uit de omtrek met modern materieel verscheen, kon men het vuur bedwingen en de verkoolde resten bergen.'

'Heb je het proces-verbaal?'

Vledder reikte naar een grote enveloppe op de achterbank. 'Een afschrift.'

'Staat Marianne van Buuren daarin als getuige vermeld?'

De jonge rechercheur schudde het hoofd. 'Er zijn geen getuigen. Men heeft het ongeval aan de hand van gevonden sporen gereconstrueerd. Je had gelijk. De algemene opvatting is, dat de bestuurder inderdaad afslag Horst heeft gemist. Men vond kort na de afbuiging een zwiepend remspoor.'

'Op welk tijdstip kwam de melding binnen?'

'Exact zeven minuten na middernacht.'

'Hoe?'

'Via een praatpaal aan de weg.'

De Cock schoof zijn hoedje wat naar voren en wreef zich achter in de nek. 'Was er een aanwijzing dat de bestuurder bij Horst van de grote weg wilde?'

Vledder knikte. 'Ze waren op weg naar een dokter.'

'Wie… ze?'

'De slachtoffers… een echtpaar Van Soeren uit Nijkerk met hun kind. Ze hadden zo rond de klok van half twaalf dokter Grootkamp in Ermelo gebeld, dat hun kindje ademhalingsmoeilijkheden had en hoge koorts. Ze maakten zich zorgen, ze durfden de nacht niet in. Dokter Grootkamp had hen toen aangeraden zo spoedig mogelijk met het kind naar hem toe te komen.'

'En de wagen bij het viaduct was van de familie Van Soeren?'

'Ja, een staalblauwe Mercedes met het kenteken NG-19-23.'

'En in die Mercedes zat het echtpaar Van Soeren met hun kind?'

Vledder trok een droef gezicht. 'Voor zover de stoffelijke resten geïdentificeerd konden worden.'

De Cock staarde somber voor zich uit. 'Ik begrijp het,' zei hij zacht. Hij gebaarde wat loom naar de voorruit.

'Rij om het klaverblad. We gaan terug.'

'Naar Horst?'

De Cock schudde het hoofd. 'Naar Ermelo. Ik wil die dokter Grootkamp spreken.'

Vledder bracht beide handen voor zijn gezicht. 'Ik heb slaap,' zei hij protesterend.

De Cock ademde diep. 'Ik ook.' Het klonk wat hard. 'In Ermelo bij het station is een kapper. We laten ons scheren.' Hij blikte opzij naar zijn jonge collega. 'En dat is de enige concessie waartoe ik bereid ben.'

Vledder startte en liet de motor brullen. 'Slavendrijver,' siste hij van tussen zijn tanden. De reactie van De Cock ging in het lawaai verloren.

De spreekkamer van dokter Grootkamp was gezellig ingericht, wat ouderwets, intiem, met een bank, leren fauteuils en een hoge lessenaar bij het raam. Aan de wand hing een spreuk in gouden letters: een blij hart zal ene medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen.

De Cock glimlachte. 'Spreuken zeventien, vers tweeëntwintig,' las hij hardop.

Een al wat oudere man in een slobberige witte jas stapte de kamer binnen. De Cock draaide zich om en liep op hem toe. 'Goedenmorgen dokter,' sprak hij beminnelijk. 'We zijn blij dat we u treffen. Wij wilden even met u praten, als het u schikt.'

Dokter Grootkamp liet zich op de brede leren bank zakken en gebaarde naar de fauteuils. 'Gaat u zitten.' Hij nam bedaard zijn brilletje af. 'Rechercheurs uit Amsterdam,' herhaalde hij. Zijn stem kraakte een beetje. 'Het lijkt mij dan wel zaak, dat ik de beide heren even helder bekijk.' Hij nam een schone zakdoek uit zijn zak, wasemde tegen de brillenglazen en poetste ze zorgvuldig schoon. Hij zette het brilletje wat beverig op en blikte van De Cock naar Vledder en terug. In zijn lichtgrijze ogen lag een bijna olijke twinkeling. 'Mijn brave dorpsgenoten hebben toch niets misdreven?'

De Cock schonk hem een wat moede glimlach. 'Waar mensen zijn, is misdaad. Daar hebben twintig eeuwen christendom nog niets aan veranderd.'

Dokter Grootkamp trok wat nonchalant zijn smalle schouders op. 'Wat zijn twintig eeuwen?' sprak hij geringschattend. 'Mensen die met Einstein zijn opgegroeid, moeten daar begrip voor hebben.' Hij keek naar de grijze speurder op. 'Weet u iets van de menselijke natuur?'

De Cock antwoordde niet. Hij kende de debatkunst van de calvinisten en voelde weinig voor een oeverloze discussie met de ongetwijfeld intelligente oude dokter. Hij plukte aan het puntje van zijn neus.

'Op twaalf mei,' begon hij zakelijk, 'gebeurde er bij Horst een ernstig ongeval. Een jong echtpaar uit Nijkerk was met hun ziek kind op weg naar u. Ze kwamen jammerlijk om het leven.'

Het gezicht van dokter Grootkamp versomberde. 'Het was tragisch,' sprak hij zacht. 'Ik heb mij later wel verwijten gemaakt. Misschien had ik beter naar Nijkerk kunnen gaan, dan zij naar Ermelo. Maar ik was moe, die avond, en lag nog geen kwartier in bed.'

De Cock schudde het hoofd. 'U hoeft zich ten opzichte van ons niet te verontschuldigen. Wat ik mij alleen afvraag… waarom ging men niet met het kind naar Nijkerk, daar zijn toch ook doktoren?'

Dokter Grootkamp knikte traag. 'Inderdaad. Jonge vakbekwame artsen.' Hij gebaarde wat loom voor zich uit. 'Maar u weet hoe dat gaat. Het is vaak een kwestie van vertrouwen. Zij… mevrouw Van Soeren, is van kind af een patiënte van mij geweest. Ik heb haar zien geboren worden. Ik had… en heb nog de hele familie Van Molenwijck in behandeling.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Familie Van Molenwijck?' vroeg hij.

De oude dokter glimlachte. 'Lydia… mevrouw Van Soeren,' verduidelijkte hij, 'is van geboorte een Van Molenwijck. Ze heeft tot haar huwelijk hier gewoond… bij haar ouders aan de Emmalaan.'

'En daar wonen ze nog?'

'Wie?'

'De ouders.'

Dokter Grootkamp knikte bevestigend, 'Emmalaan 239. De villa ligt iets van de weg af.' Hij blikte naar De Cock. In zijn lichte ogen glansde de argwaan. 'Ik… eh, ik begrijp het niet,' sprak hij wat aarzelend. 'Waarom heeft de recherche plotseling belangstelling voor dat oude ongeval? Dat is destijds toch grondig onderzocht? De jonge Van Soeren was in de war. Hij vergiste zich.'

De Cock knikte kalm, gelaten. 'Van Soeren vergiste zich,' herhaalde hij toonloos. 'Hij merkte afslag Horst te laat op.'

Dokter Grootkamp likte aan zijn droge lippen. 'Inderdaad,' sprak hij gehaast. 'Zo was het. Een heel normaal ongeval.'

De Cock trok de accolades rond zijn mond in een grillige lijn. 'Toch zou ik graag eens met de heer Van Molenwijck spreken.'

De oude dokter keek verschrikt op. 'Waarom? Ik bedoel: is er iets met hem? Heeft hij iets gedaan?'

De Cock antwoordde niet direct. Hij steunde met beide handen op zijn knieën en kwam uit zijn fauteuil overeind. Hij keek op de oude dokter neer, beschouwde het zilvergrijze haar. 'Begrijpt u iets van de menselijke natuur?'

Dokter Grootkamp stond op. 'De Van Molenwijcks zijn keurige mensen,' reageerde hij ineens fel. 'Het ongeval was voor hen een hele slag. Lydia was hun enige dochter. Ze waren in een onzalig moment alles kwijt. Mevrouw Van Molenwijck is nog steeds ernstig ziek. Ze heeft het ongeval nog lang niet verwerkt.' Hij ging voor De Cock staan, een beverige hand dreigend omhoog. 'Ik verbied u naar hen toe te gaan. Dat mag u niet doen. Het is medisch niet verantwoord, dat u alles weer oprakelt.'

De Cock draaide zich zonder iets te zeggen om en liep naar de wand. Hij ging aan de spreuk in gouden letters voorbij en schoof dichter naar het raam. Achter de hoge lessenaar bleef hij staan. Hij keek op en ontmoette de blik van de oude dokter. Een moment aarzelde De Cock, toen greep hij vanachter de opstand een zwart-wit beertje en hield het omhoog. 'Dokter Grootkamp, van wie is die koala?'

Het was druk in de oude Stationsstraat van Ermelo. Vrouwen in fleurige strakke pantalons en onwennige echtgenoten in shorts en open hemden flaneerden langs de vele winkeltjes. Kinderen jengelden verveeld, schreeuwden om ijs en cola. Driftige brommers knetterden uitdagend langs dicht opeen geparkeerde auto's.

De Cock stapte een rustige zijlaan in. Het intense vakantiegevoel stond hem tegen. Het lawaai belemmerde zijn denken; drukte de moorden uit zijn bewustzijn weg. Vledder liep naast hem. Zijn gezicht stond ernstig. 'Het kan toch?' riep hij wat geprikkeld.

'Wat?'

'Dat dokter Grootkamp voor zijn jeugdige patiëntjes een koalabeertje in zijn spreekkamer heeft?'

De Cock tuitte zijn lippen. 'Het kan,' zei hij simpel.

De jonge rechercheur gebaarde heftig. 'Het behoeft toch niet perse Bonny's koalabeertje te zijn? Er zijn duizenden van die beertjes. Bovendien klopt het niet. Dokter Grootkamp lijkt in niets op het signalement dat Smalle Lowietje ons van de man heeft gegeven. De dokter is veel ouder. Ik schat hem zeker op vijfenzestig, zeventig jaar.'

De Cock bromde. 'Het kost me te veel tijd om aan al de patiënten te gaan vragen hoe lang de dokter al een beertje in zijn spreekkamer heeft.'

Vledder glimlachte. 'Hij maakte op mij een sympathieke indruk. In het plaatsje waar ik vandaan kom, hadden we net zo'n dokter.'

De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn neus en snoof. 'Hij wilde niet dat wij naar de familie Van der Molenwijck gingen,' reageerde hij wat humeurig. 'En als je mij vraagt, hangt hij nu aan de telefoon en bereidt hen voor op onze komst.'

Vledder lachte vrijuit. 'Wat wil je? Het is zijn goed recht. Hij beschermt zijn patiënten.'

De Cock klemde zijn lippen op elkaar. 'De oude man moet mijn onderzoek niet belemmeren,' zei hij scherp. 'Dan krijgt hij last met me.'

Vledder keek hem van terzijde verbaasd aan. 'Je bent onredelijk. Ik kan mij de houding van dokter Grootkamp best voorstellen. Het openscheuren van oude wonden is nooit bevorderlijk voor de genezing.'

De Cock bleef staan, draaide zich naar zijn jonge collega. Zijn anders zo goedmoedig uiterlijk leek een donderwolk kort voor de ontlading. 'Er zijn in Amsterdam twee mensen omgekomen,' beet hij hem toe. 'Herinner je je? Jonge mensen.' Hij schudde wild het hoofd. 'Ze reden niet tegen een viaduct. Het was geen ongeval. Ze werden koelbloedig vermoord.'

De Emmalaan was een lange statige laan met brede kastanjes en rijzige beuken. De villa's lagen ver van de weg, soms ruim, open, omzoomd door fraaie gazons, soms intiem verscholen in het groen.

Op de hoek van een smal dwarspad bleef De Cock staan. Twee lage, halfronde muurtjes met lantaarns van zwaar smeedwerk markeerden de toegang tot nummer 239. De grijze speurder nam een roodbonte zakdoek uit zijn broekzak, schoof zijn oude hoedje wat naar achteren en wiste het zweet van zijn voorhoofd. 'Hier moet het dan zijn,' sprak hij loom.

Vledder gebaarde naar het brede zandpad, dat slingerend naar een kapitale villa voerde. 'Hebben we een last tot binnentreden?' vroeg hij schertsend.

De Cock borg zijn zakdoek weg en lachte. 'Zolang ons de toegang niet wordt geweigerd…' Hij maakte zijn zin niet af en staarde voor zich uit. Van het zandpad kwam een stevig gebouwde man. Hij droeg een knickerbocker en een colbert van ruige tweed. Naast hem, aan een riem, liep een grote zwarte hond. De Cock keek de man scherp, onderzoekend aan, monsterde het blozende gezicht, het zwarte, al wat grijzende haar, en deed een stap naar voren. 'Heer Van Molenwijck?'

De man reageerde zichtbaar verstoord. 'Ja?' sprak hij kribbig.

De Cock lichtte beleefd zijn hoedje en toonde zijn beminnelijkste glimlach. 'Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.' Hij gebaarde schuin achter zich. 'Mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam.'

'Rechercheurs?'

De Cock knikte overtuigend. 'Wij zijn naar Ermelo gekomen om met u te praten over een tragisch auto-ongeval, dat nu ruim drie maanden geleden bij de afslag Horst plaatsvond.'

De heer Van Molenwijck keek de grijze man secondenlang peilend aan. 'Ik… eh, ik begrijp niet,' begon hij weifelend, 'wat daar nog over te zeggen valt. De politie hier in Ermelo heeft het terdege onderzocht.'

De Cock knikte peinzend voor zich uit. 'Dat zei de oude dokter ook al.'

'De oude dokter?'

De Cock glimlachte. 'Dokter Grootkamp… wij waren al bij hem. Een beminnelijk man… erg begaan met het lot van zijn patiënten. Hij vertelde ons dat uw dochter bij het ongeval was betrokken.'

Het gezicht van Van Molenwijck werd hard. Het blozende verdween. 'En mijn schoonzoon,' sprak hij bits. 'En mijn kleinkind. Ze vonden alledrie tegelijk de dood. U begrijpt dat het mij pijnlijk valt om…' Hij stokte, schudde resoluut het hoofd. 'Ik weiger er ook verder iets over te zeggen.' Hij trok wild aan de riem, draaide zich om en liep weg. De Cock ging hem na. De hond aan de riem gromde, richtte zijn kop op en trok zijn bovenlip omhoog. Het weerhield de rechercheur niet. Hij stapte naast Van Molenwijck voort.

'Ik neem met uw weigering geen genoegen,' zei hij scherp. 'Als u mij niets wilt zeggen, ga ik naar uw vrouw. Misschien is zij mededeelzamer.'

Van Molenwijck bleef met een ruk staan en draaide zich naar hem toe. Zijn bruine ogen flikkerden kwaadaardig. 'U laat haar met rust… hoort u.' Hij sprak fel, hard, met een ondertoon van dreiging. 'U laat mijn vrouw er buiten.'

'Kan dat nog?'

Van Molenwijck keek hem aan. Verbaasd. Achterdochtig. 'Ik… eh, ik begrijp u niet,' reageerde hij onzeker.

De Cock maakte een vaag gebaartje. 'Kan ze er nog buiten blijven? In hoeverre is ze erbij betrokken? Hoe diep steekt ze in deze affaire?'

Van Molenwijck lachte vreugdeloos. 'Affaire… affaire. Wat voor een affaire?' Hij zweeg even, veranderde van toon. 'Beste man,' sprak hij geduldig, 'als u over dat ongeval goed geïnformeerd wilt zijn, waarom gaat u niet naar de politie en vraagt om inzage van het dossier. Daar zult u ongetwijfeld alles in vinden.'

De Amsterdamse speurder glimlachte fijntjes. 'Alles… Heer Van Molenwijck? Ook dat u een paar dagen geleden naar Amsterdam trok om een kind op te halen?'

De mond van de man zakte open. De riem van de hond gleed uit zijn hand. 'Ik… eh…' Hij schudde zijn hoofd, traag, zonder overtuiging. 'Ik was niet in Amsterdam.'

De Cock grijnsde breed. Hij keek Van Molenwijck aan, het hoofd een beetje schuin. 'Moet ik mijn vriend en caféhouder Smalle Lowietje in Amsterdam uit zijn bloeiend etablissement halen om u te herkennen?' In zijn stem zweefde een zoet sarcasme. 'Of moet ik een beroep doen op Ouwe Kareltje, die nog dankbaar het moment gedenkt dat u hem een bankbiljet van vijfentwintig gulden gaf?'

Van Molenwijck kneep zijn lippen op elkaar. Zijn wat vlezig gezicht zag bleek. Zijn smalle neusvleugels trilden. 'Men moet zich vergissen. Ik… eh, ik weet niet waarover u het heeft.'

Het was een zwak verweer.

De Cock gebaarde naar het zandpad tussen de halfronde muurtjes. 'Laten we teruggaan naar uw huis,' sprak hij vriendelijk, overtuigend. 'We kunnen toch als verstandige mensen met elkaar praten.'

Van Molenwijck schudde koppig het hoofd. 'Ik heb u niets te zeggen.'

De Cock keek naar de man op. Zijn scherpe blik tastte het gelaat af. In de lichtbruine ogen las hij angst, onzekerheid. De mondhoeken trilden. Toch was het gezicht hem niet onsympathiek. Van de ronde wangen en de wat dikke lippen straalde een goedmoedigheid, een jovialiteit, die niet paste bij het misdrijf dat hij hem toedacht.

De grijze speurder ademde diep. 'Heer Van Molenwijck,' begon hij geduldig, 'het heeft geen zin te ontkennen dat u in

Amsterdam was. Ik weet dat en ik kan dat met bewijzen staven. Ik weet ook dat u benaderd bent over een kind… een lief blond kereltje, van wie men u een foto stuurde. Ik meen ook te begrijpen waarom u op die benadering reageerde.' Hij zweeg even voor het effect.

'Maar wat ik niet begrijp… Heer Van Molenwijck… waarom vermoordde u Colette Maesen?'

Загрузка...