3

Een paar seconden slechts was De Cock sprakeloos, toen bukte hij zich en tilde het kind uit de kartonnen doos. Voorzichtig nam hij het op de arm.

Vledder keek grinnikend toe. 'Een jongetje,' stamelde hij wat verward. 'Een jongetje.'

De Cock blikte hem van terzijde aan. 'Jouw biologische kennis verrast me.' sprak hij ernstig. Het kind op zijn arm begon te kraaien, luid, vrolijk.

Vledder klapte in zijn handen en lachte vrijuit. 'Hij verstaat je,' riep hij verbaasd. 'Waarachtig, hij verstaat je.'

De Cock nam het kind in beide handen en hield het een eindje van zich af. 'Hoe oud zal het zijn?'

De jonge rechercheur trok zijn schouders op. 'Twee jaar? Ik heb er eerlijk gezegd niet veel verstand van. Heeft het al tandjes?'

'Tandjes?'

Vledder gniffelde. 'Kinderen, weet je, worden nooit met een vol gebit geboren.'

De Cock nam het kereltje weer op zijn arm en wurmde met een dikke vinger in het mondje. Hij knikte traag voor zich uit. 'Ik voel ze,' sprak hij ernstig. 'Van voren. Het zijn er al heel wat.' Hij nam zijn vinger terug, bukte zich en pakte een paar lappen uit de doos. Daarna gaf hij het ventje in handen van de jonge Vledder en wikkelde het zo goed mogelijk in de lappen. 'Avondlucht is gevaarlijk,' verduidelijkte hij.

Vledder knikte bezorgd. 'Wat wil je er mee?'

De Cock keek verbaasd naar hem op. 'Meenemen.'

'Naar het bureau?'

'Wat anders? We kunnen het kind hier moeilijk in de kast laten liggen.'

'En dan?'

'Wat bedoel je?'

Vledder lachte wat zenuwachtig. 'We zijn geen crèche. Je kunt het niet op je bureau houden.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Nee,' zei hij peinzend. 'Je hebt gelijk. Dat kan niet.' Hij hield zijn hoofd wat schuin en krabde zich achter in de nek. 'Daar moeten we wat op vinden.' Hij scheen met zijn zaklantaarn door de kale kast. Daarna liet hij het licht nog eens langs de wanden en het plafond glijden. 'Leg het kind maar even terug in de doos. Als ik het van buitenaf goed heb gezien, is hier boven nog een verdieping. Daar zijn we nog niet geweest.'

Vledder zakte door een knie en zette het jochie voorzichtig neer. Op het moment, dat hij het kind losliet, begon het te krijsen. De Cock keek vanaf de hoogte toe. 'Je bezeert hem.' zei hij streng.

'Ik doe niets.'

'En hij huilt?'

Vledder kwam uit zijn gebukte houding omhoog. 'Hij wil niet meer in de kast.'

De Cock gaf zijn lantaarn aan de jonge rechercheur. 'Hier, ga jij maar even boven kijken. Ik blijf wel zolang bij hem.'

Vledder stoof weg. Al na een paar minuten was hij terug. 'Leeg… daar is niemand. Kale balken. De hele vloer is weggebroken.'

De Cock knikte begrijpend. Hij nam het jochie voorzichtig op en liet het tegen zijn schouder leunen. Langzaam verliet hij het kamertje. Bijgelicht door Vledder zakte hij langs het gammele trappetje naar beneden.

Het was stiller op straat dan een paar uur terug. Op de Nieuw-markt, bij het bronzen beeld van de Spaanse Brabander, stond een enkele taxi. De anders zo drukke Zeedijk was verlaten. Slechts uit een enkele kroeg klonk rumoer. Via de Molensteeg liepen ze naar de Achterburgwal. Op de brug naar het Oudekerksplein stond een groepje vrouwen. De Cock liep snel door, bang het middelpunt te zullen vormen van een stel vertederde hoeren. Hij kende hun sentimenten, hun bijzondere genegenheid voor jonge kinderen. Een van hen riep de grijze speurder na. De Cock herkende de stem van Zwarte Jossie en versnelde zijn pas.

In het oude politiebureau, voor de balie, stonden enkele dienders met een arrestant. Ze keken wat vreemd naar De Cock en het in lappen gewikkelde kind. Toen de wachtcommandant hem in het oog kreeg, kwam hij vanachter zijn dienstboek omhoog. 'Ik ben blij, dat je er bent,' zei hij opgelucht. Hij duimde naar de wachtkamer. 'Ze wil er uit.'

De Cock knikte bedaard. 'Ze zal toch nog even geduld moeten hebben,' sprak hij gelaten.

De wachtcommandant liep op hem toe en monsterde het kind op zijn arm. 'Hoe kom je daar aan?'

De Cock keek om zich heen en zag hoe de dienders met hun arrestant nieuwsgierig dichterbij schuifelden. 'Gevonden,' zei hij simpel. Zonder verdere uitleg stoof hij de balie voorbij en ging de trap op. Vledder volgde.

In de recherchekamer schoof rechercheur De Cock een schrijfmachine opzij en legde het kind voorzichtig op een bureau. Hij nam de lappen weg en bekeek het van alle kanten. Een stevig gebouwd kereltje, stelde hij vast, met een melkblanke huid, blond haar en helblauwe ogen in een vriendelijk gezichtje. Het droeg een wit glansgaren truitje… verder niets. Lichamelijk zag het kind er patent uit, mollig, goed doorvoed.

De speurder boog zich naar het kereltje toe. De diepe vouwen van zijn breed gezicht lagen in een beminnelijke plooi. 'Waar is mammie?' vroeg hij.

Het jochie kraaide en zwaaide met een open handje. 'Mammie weg.'

De Cock glimlachte. Het kereltje vertederde hem. 'Waar is pappie?'

'Pappie weg.'

'Waar is oma?'

'Oma weg.'

'Waar is opa?'

'Opa weg.'

De jonge Vledder achter hem lachte luid. 'Alles weg,' schertste hij.' Alles weg.'

De Cock ging onverstoorbaar verder. 'Waar is broertje?' vroeg hij vriendelijk.

Het kind reageerde niet. 'Waar is zusje?'

Er gleed een glimlach langs het mondje van het kind, maar in de blauwe ogen lag onbegrip.

De Cock wachtte even, tikte speels met een vinger op een rossig wangetje. 'Waar is mammie?' begon hij opnieuw. Het ventje reageerde verward, verschrikt. 'Mammie weg.' Het klonk niet als de vorige keer. Er was nu een duidelijke ondertoon van onbehagen, angst. 'Mammie weg,' herhaalde hij. 'Mammie weg.'

Vledder schudde afkeurend het hoofd. 'Je moet ophouden. Je maakt het kind bang.'

De Cock draaide zich naar de jonge rechercheur. Zijn gezicht stond ernstig. Diepe rimpels lagen op zijn voorhoofd. 'Haal Marianne naar boven.'

Toen Vledder de kamer uit was, boog hij zich opnieuw over het kind en probeerde het nog eens. 'Waar is pappie?' vroeg hij lief.

Het kereltje trok een lip en begon zacht te huilen. 'Pappie weg… pappie weg.'

De Cock zuchtte diep. Hij nam het jochie van het bureau en zette het op de vloer. Met een vingertje in de mond keek het angstig rond. Het deed een paar onzekere pasjes en plofte toen op zijn blote billen. De Cock schoot geschrokken toe. Een moment keek het kind beduusd voor zich uit, toen begon het te brullen, luid, indringend. De Cock tilde het kind haastig op en maakte sussende tutgeluidjes. Het hielp niet. Integendeel. Het kereltje schakelde over op een groter volume.

Ineens schoot de deur van de recherchekamer open. Met een wilde blik in haar ogen stormde Marianne van Buuren toe en nam het kind van hem af. Het kereltje bedaarde onmiddellijk. 'Wat hebben ze je gedaan?' vroeg ze sussend. 'Wat hebben ze je gedaan?' Ze keek naar De Cock op, fel, beschuldigend. 'Waarom heb je hem niet in de kast in zijn doos gelaten?'

De oude man negeerde de opmerking. Hij wees met uitgestoken vinger naar het jochie op haar arm. 'Jouw kind?'

Marianne antwoordde niet. Ze wiegde het kereltje in een zoete cadans.

'Is het kind van jou?' drong De Cock aan. Ze schudde heftig het hoofd. 'Van Colette.'

'Was Colette getrouwd?'

'Nee.'

'Wie is de vader?'

Ze stak haar kin omhoog. In haar blauwe ogen lag een uitdagende blik. 'Is dat belangrijk?'

De Cock haalde wat nonchalant zijn schouders op. 'Kinderen hebben een vader,' sprak hij gelaten.

Ze stapte op hem toe. 'Bonny niet, Bonny heeft alleen een verwekker.'

De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit. 'Goed, goed,' zei hij berustend. 'Wie is dan de verwekker?'

Ze schudde haar hoofd en grijnsde verachtelijk. 'U… u kunt alleen maar steriel denken, is het niet?' Ze streek met de rug van haar vrije hand langs haar neus en snoof. 'Rechercheur.' Het klonk smalend. 'Wettig beschermer van de burgerlijke moraal.' Ze pauzeerde even, ademde diep. 'Wat weet u ervan? Kunt u zich voorstellen dat een meisje met een man meegaat alleen… alleen omdat ze wat warmte wil?'

De grijze speurder keek haar aan. 'Dat,' zei hij kalm, 'kan ik mij voorstellen.'

Ze streek over het hoofdje van het kind. 'Colette wilde wat warmte.'

De Cock knikte begrijpend. Hij pakte een stoel en zette die voor haar neer. 'En toen kwam Bonny?'

Ze ging met het kind zitten en trok wat onverschillig haar schouders op. 'Hij kwam, ja.'

'Waar?' Ze keek naar hem op, verward, onzeker. 'Waar?' herhaalde ze vragend.

De Cock knikte. 'Waar werd Bonny geboren?'

Ze aarzelde even en streek met haar tong langs haar droge lippen. 'Dat… eh, dat weet ik niet. Colette heeft het mij nooit verteld.'

De Cock hield zijn hoofd wat schuin en keek haar onderzoekend aan. 'Waarom bleef Colette niet bij haar ouders?'

Marianne reageerde ineens fel. Ze snoof opnieuw. 'Ouders.' Het klonk als een vloek. Al haar verachting lag in dat ene woord. 'Als een kind toevallig goed terechtkomt, slaan ze zich hooghartig op de borst. Maar als hun zogenaamde opvoeding faalt, jagen ze hun mislukte producten het huis uit.'

De Cock wreef over zijn breed gezicht. Hij voelde weinig voor een debat over de pedagogische kwaliteiten van sommige ouderparen. Het meisje leek hem geen objectieve gesprekspartner. 'Colette,' stelde hij voorzichtig, 'kreeg dus een kind en verliet Utrecht.'

Marianne maakte een moedeloos gebaartje. 'Zo, zo zal het wel geweest zijn.'

'Had Colette het kind bij zich, toen je haar op de weg bij Hoevelaken ontmoette?' Marianne knikte.

'Ze droeg Bonny in een zak op haar rug.'

'Sindsdien zijn jullie bij elkaar gebleven?'

'Ja. Min of meer toevallig. We kregen een lift naar Amsterdam en trokken samen in dat kraakpand aan de Keizersstraat. We hoorden van jongens bij het monument, dat daar nog een kamer was.'

'Waar leefden jullie van?'

Ze verschoof iets op haar stoel en grinnikte vreugdeloos. 'Stelen, gewoon stelen. In winkels, warenhuizen en supermarkten.'

'Zijn jullie nooit gepakt?'

Er gleed een moede glimlach over haar gezicht. 'Een keer. In de Bijenkorf. We hadden gelukkig nog niet veel. Toen hebben ze ons laten gaan.'

'En leverde het genoeg op?'

'Wat?'

'De diefstallen?'

'Niet altijd. We namen ook 's avonds wel eens een mannetje mee.'

'Tegen betaling?'

Ze liet het hoofd iets zakken. Het lange haar viel als een gordijn om het hoofdje van het kind. 'Alleen als de nood erg hoog was.'

'Wie zorgde voor Bonny?'

Marianne van Buuren bracht haar hoofd weer omhoog en toonde het ovale gezicht met de blauwe ogen. 'Ik… ik zorgde voor Bonny. Vooral de laatste weken, toen Colette steeds meer verslaafd raakte aan de heroïne.' Er gleed een traan op haar wang. Ze zette het kind op de rand van het bureau en wreef met de rug van haar hand langs haar ogen. 'Het geeft toch niet. Ze was toch gestorven, Colette… morgen, overmorgen, volgende week. Ze ging hard achteruit. Je kon het zien. De dood had haar al getekend. Zijn schaduw lag op haar gezicht.'

De Cock beluisterde de toon, de manier waarop zij sprak en zocht naar oprechtheid. Het viel hem moeilijk het verdriet van het meisje te analyseren. Haar reacties waren vreemd, anders. 'Iemand sloeg haar de hersens in,' zei hij scherper dan zijn bedoeling was.

Ze staarde langs hem heen in het niets. 'Het was twee dagen geleden,' zei ze zacht. Ze weifelde even, dacht na. 'Drie, denk ik, ja, drie. Ik kwam thuis. Ik had wat brood en worst… en een doos van die koeken voor Bonny. Colette lag op de matras, scheef tegen de muur. Er was bloed op haar gezicht, op haar hoofd. Ik zette de boodschappen neer en liep op haar toe. Colette… zei ik… Colette. Ze had haar ogen wel open, maar ze keek niet meer. Er was geen licht, geen leven. Ik begreep toen, dat ze dood was. Ik raakte helemaal in de war. Ik ben naast haar op de matras gaan zitten, heb haar hand vastgehouden en heb gebeden… het Onze Vader, wat ik er nog van kende.'

Ze zweeg even. Haar blauwe ogen vulden zich opnieuw met tranen. 'Hoe lang ik zo naast haar heb gezeten, weet ik niet meer. Toen het donker werd, heb ik haar neergelegd. Ik sloot haar ogen, veegde het bloed uit haar gezicht en vouwde haar handen.'

'En toen?'

Ze keek op. Haar blik kwam uit het niets terug. 'Ik heb Bonny een paar koeken gegeven.' Ze streek het kereltje over het blonde haar. 'Hij was zo lief. Hij begreep het, echt, hij begreep wat er met Colette was gebeurd. Ik heb hem in zijn doos gelegd. Pas toen hij sliep, heb ik mijn tamboerijntje gepakt en ben de straat op gegaan.'

'Om… eh, om te dansen.'

Ze knikte traag. 'Om te dansen. Begrijpt u… dat moest ik. Het was voor mij de enige manier… om terug te komen, tot mijzelf.

Ik weet niet meer wat ik die nacht heb gedaan. Ik denk, dat ik alleen maar heb gelopen en gedanst. Toen het weer licht werd ben ik teruggegaan om Bonny te verzorgen. Colette lag heel vredig op de matras te slapen. Ze was mooi, vond ik, mooier dan ik haar ooit had gekend. Ik heb de hele verdere dag bij haar gezeten, op een kussentje op de vloer. Pas toen de avond viel, ging ik weg. De dag daarop was ik er weer.'

'Er kwam niemand anders?'

'Nee.'

'Waarom ging je niet naar de politie?'

'Ik was nog niet klaar.'

'Waarmee?'

'Met haar dood. Ik had het nog niet verwerkt. Het begrip bleef weg. Het wilde niet tot mij doordringen. Na twee dagen besefte ik, dat het wel heel lang kon duren. Daarom wil ik voor haar een graf.'

De grijze speurder wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. Het was een duidelijk gebaar van vermoeidheid. 'Heb je enig idee,' vroeg hij loom, 'waarom ze werd vermoord?'

Ze blikte naar hem op. 'Vraag het haar moordenaar.'

De Cock keek haar verbijsterd aan, peilde de uitdrukking op haar gezicht. Er was iets in haar stem dat hem waarschuwde, dat hem dwong waakzaam te zijn. 'Jij kent hem?' vroeg hij verbaasd.

Ze knikte nauwelijks merkbaar. 'De man die de koala meenam.'

'Koala?'

'Bonny's beertje.'

Загрузка...