18

'Ik niet… ik niet… ik niet.' Van Molenwijck gilde, schreeuwde, zwaaide met beide armen. Hij raakte duidelijk buiten zinnen. De hond sprong om hem heen, blafte en jankte tegelijk.

De Cock wist met de situatie niet goed raad. Hij sprak Van Molenwijck toe, trachtte hem te kalmeren. Het lukte niet. De man raakte steeds meer van streek. Een moment overwoog hij hem bij de schouders te vatten en door elkaar te schudden, maar angst voor de agressie van de hond hield hem tegen.

'Ik niet… ik niet… ik niet.' De man bleef schreeuwen. Zijn ogen schoten wild heen en weer. Van het zandpad rende een vrouw op hem toe, angstig, met wapperende haren. Ze klemde zich aan de man vast.

Vrijwel op hetzelfde moment remde een zwarte Cadillac. De brede banden knarsten aan de rand van het asfalt. De oude dokter stapte uit. In het voorbijgaan keek hij de grijze speurder vernietigend aan. 'Ik heb u toch gezegd weg te blijven,' siste hij.

De Cock antwoordde niet. Gelaten keek hij toe hoe de oude dokter de man en mevrouw Van Molenwijck wegleidde. De hond sprong blaffend voor hen uit, de villa tegemoet. Achter uit de wagen stapte een man in een onberispelijk blauw kostuum. Een diplomatentas onder de linkerarm geklemd. Hij liep op De Cock toe, arrogant, het hoofd hoog in de nek.

'Dokter Grootkamp heeft mij gewaarschuwd. Ik ben meester Van Kralingen.'

'En?'

De man slikte. 'Ik… ik behartig de belangen van de heer Van Molenwijck.'

De Cock keek langs de keurige vouw in de pantalon en het stijf gesloten colbert omhoog naar een gezicht dat hem niet aanstond.

'U bent zijn slaaf?'

Het gelaat van de man kleurde rood.

'Uw optreden gaat alle perken te buiten. Ik zal mij over uw gedrag bij uw superieuren beklagen.' De Cock knikte traag.

'Moet u doen,' zei hij lijzig. 'Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa; dit voor het geval u het verkeerd mocht spellen.'

De Cock staarde stil en somber door de voorruit van de Volkswagen. Het landschap schoof in flarden aan hem voorbij. Hij overdacht de gesprekken die hij de laatste uren in Ermelo had gevoerd… boer Hemminga… zijn vrouw… de oude dokter… de angstige Van Molenwijck… de arrogante advocaat. Over een eventuele klacht maakte hij zich geen zorgen. Er waren nieuwe gezichtspunten, aanwijzingen, en die achtte hij belangrijker, dan de zoveelste reprimande van zijn oude commissaris. Hij wreef nadenkend over zijn brede kin. Toch had hij het duistere gevoel, dat hij nog ver van de oplossing was verwijderd. Hij drukte zich wat omhoog. Een koude rilling gleed langs zijn rug. Hij voelde zich moe en hongerig. Heimelijk blikte hij opzij naar Vledder aan het stuur, monsterde de grauwe trekken in het witte gezicht.

'We gaan in Amsterdam naar een restaurant,' sprak hij vriendelijk, opgewekt. 'Naar Kembang Java op het Damrak en laten ons uitgebreid Indisch verwennen. Daarna gaan we een paar uur naar bed.'

Vledder geeuwde. 'Een paar uur? Ik heb het gevoel, dat ik dagen kan slapen.'

De Cock trok een ernstig gezicht. 'We kunnen ons niet veel slaap veroorloven. Hoe sneller we de zaak tot een oplossing brengen, hoe beter het is. Als Van Molenwijck zijn hele juridische verdediging heeft gemobiliseerd, maken we weinig kans meer. Hij is een vermogend man met grote invloed in vele kringen.'

'Ben je ervan overtuigd, dat hij Colette Maesen heeft vermoord?'

De Cock trok zijn schouders op.

'Hij is in ieder geval de man die met een foto van een blond kereltje bij Smalle Lowietje kwam en door de caféhouder naar het kraakpand aan de Keizersstraat werd gestuurd om Colette Maesen te ontmoeten. De beschrijving klopt… wat deftig, ongeveer vijfenveertig jaar en grijs aan de slapen. We zullen het voor alle zekerheid vanavond nog verifiëren.'

Vledder keek hem verwonderd aan. 'Vanavond?'

'Ja.'

'Hoe?'

De Cock glimlachte fijntjes. 'De heer Van Molenwijck is nog een tijdje staatssecretaris geweest. Ik meen van Economische Zaken. Er zullen in de archieven van diverse kranten en tijdschriften beslist nog wel foto's van hem zijn. Misschien wel samen met zijn vrouw.'

De jonge rechercheur glunderde. 'We tonen de foto van de heer Van Molenwijck aan onze vriend Smalle Lowietje en aan Ouwe Kareltje. En…'

De Cock knikte, onderbrak hem. 'En de foto van mevrouw Van Molenwijck aan Tante Marie.'

'De kamerverhuurster van de Haarlemmerstraat?'

'Precies.'

Vledder keek zijn oudere collega met grote ogen aan.

'Zou zij…' vroeg hij verschrikt, 'zou zij de vrouw zijn, die Fred Doornekamp het laatst bezocht?'

De Cock wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. 'Het zou mij niets verbazen,' sprak hij gelaten. 'Het ligt in de lijn.'

Vledder wipte achter het stuur. Er kwam weer wat kleur op zijn wangen. 'Dan heeft ze hem vermoord,' riep hij verbijsterd. Hij draaide zich met een ruk naar De Cock. 'Dan heeft zij Fred Doornekamp vermoord.' Hij slikte, streek met de rug van zijn hand langs zijn droge lippen. 'Dan… dan heeft ze ook het kind.'

De Cock spreidde de foto's voor zich uit. Zijn vriend en journalist Bram Brakel had ze hem snel bezorgd. De heer

Van Molenwijck in vele poses. Er waren ook opnamen van zijn vrouw, genomen bij het in gebruik nemen van een of andere nieuwe vestiging. Ze lachte innemend naar de fotograaf en knipte een lint door.

De grijze speurder keek over de foto's heen naar Robert Antoine. De jonge rechercheur droeg ditmaal statig blauw met een vlag van een stropdas in parelgrijs. Een combinatie, die het conservatieve gemoed van De Cock wel kon waarderen.

'Hoe was de sectie?'

Van Dijk trok zijn schouders op. 'Niets bijzonders,' zei hij wat verveeld. 'Fred Doornekamp werd inderdaad met dat stuk gaspijp vermoord. Volgens dokter Rusteloos bestond daarover geen enkele twijfel.'

'Is het lijk vrijgegeven?'

Robert Antoine knikte. 'Het verlof tot begraven ligt in de lade van je bureau. Ik heb vanmiddag samen met vader Doornekamp de begrafenis geregeld.'

'Nog gesproken over vrouwenaffaires?'

De jonge rechercheur schoof de foto's wat opzij en ging op de rand van het bureau van De Cock zitten. 'Er was,' begon hij wat geheimzinnig, 'onder vele anderen ook ene Marianne de Peuter.'

De Cock trok zijn neus omhoog. 'Een Marianne de… wat?' Robert Antoine lachte.

'De Peuter… een niet zo fraai klinkende naam. Dat vond Marianne ook… daarom liet ze zich door iedereen Van Buuren noemen.'

Vledder kneep zijn lippen op elkaar en snoof. 'Allicht dat ik haar in geen enkel bevolkingsregister kon vinden.'

De Cock keek naar Van Dijk op. 'Verder,' gebood hij wat ongeduldig.

Robert Antoine pakte zijn notitieboekje. 'Marianne de Peuter,' las hij, 'werd in Eindhoven geboren en was al op haar negende jaar een volle wees. Vader en moeder stierven vrij kort na elkaar. Er volgde een martelgang van het ene tehuis naar het andere tot ze op haar vijftiende als pleegkind bij de familie Doornekamp werd opgenomen.'

De Cock streek met zijn hand over het grijze haar en knikte. 'Zo kende ze dus Fred.'

De jonge rechercheur grinnikte. 'En hoe. Ze heeft jarenlang een verhouding met hem gehad. Toen vader en moeder Doornekamp er uiteindelijk achter kwamen, stuurden ze het meisje weg.'

'Wanneer was dat?'

'Ruim tweeënhalf jaar geleden.'

'En Bonny?'

Van Dijk maakte een triest gebaartje. 'Vader Doornekamp wist niet dat er een kind was.' Hij sprong van het bureau, pakte een stoel en ging naast zijn oude collega zitten. 'En weet je… er staat ook nergens een kind van haar ingeschreven.'

'Nergens?'

De jonge rechercheur schudde resoluut het hoofd. 'Ik heb alles afgebeld. Officieel is Marianne de Peuter geen moeder. Maar dat behoeft niet te betekenen dat ze geen kind heeft. Ik heb gesproken met een ambtenaar van het geboorteregister. Hij zei mij, dat er gevallen bekend waren, dat de geboorte van een kind niet was aangegeven. Vooral rondtrekkende woonwagenbewoners willen het nog wel eens vergeten. Het komt meestal aan het licht als er kinderbijslag wordt aangevraagd.'

De Cock kneep zijn ogen halfdicht. 'Schele Riek,' zei hij peinzend. 'Fred Doornekamp wist het.' Hij blikte naar Vledder. 'Weet je nog wat Fred Doornekamp tegen haar zei, toen Schele Riek opmerkte, dat ze geen last wilde hebben met de kinderpolitie of de voogdijraad? Hij zei letterlijk: bij dit kind niet. Je kan er alleen geen kinderbijslag voor aanvragen.'

Vledder hijgde. 'Zou dan Fred Doornekamp de vader zijn… de verwekker van Bonny?'

De Cock schoof zijn onderlip vooruit. Zijn gezicht stond strak. 'Ik begin langzaam te begrijpen,' sprak hij ernstig, 'waarom Fred Doornekamp werd vermoord.' Hij kwam traag overeind en schoof de foto's bij elkaar in een enveloppe. 'Kom we gaan naar Smalle Lowietje.'

Robert Antoine keek hem vragend aan. 'Ik ook?'

De Cock knikte.

'Het wordt tijd, dat je hem leert kennen.'

Ze liepen met z'n drieën weg. Op het bureau van De Cock ratelde de telefoon. Vledder stapte terug, nam de hoorn op en luisterde. Na een paar seconden sloot hij zijn hand om het spreekeinde. 'Beneden voor de balie staat mevrouw Van Molenwijck,' zei hij zacht, bijna fluisterend. 'Ze vraagt naar De Cock.'

De grijze speurder aarzelde een moment, toen stopte hij de enveloppe met foto's in de handen van Van Dijk. 'Ga alleen,' sprak hij gehaast. 'Als je een positieve herkenning hebt, bel je me onmiddellijk.' Hij draaide zich half om naar Vledder. 'Laat haar komen.'

De Cock steunde beide ellebogen op zijn bureau. Over zijn gevouwen handen keek hij haar scherp observerend aan. Hij schatte haar op voor in de veertig. Een knappe vrouw, realiseerde hij zich, knapper dan het beeld dat hij van haar in zijn herinnering had: angstig, verkrampt, rennend met wapperende haren. Ze had lichtgroene, haast fosforescerende ogen, kunstig gevat in een rustige make-up. Haar mond was breed, zinnelijk, met een nerveuze wat weifelachtige glimlach. Ze sloeg haar slanke benen over elkaar en klemde haar handen om een tasje op haar schoot. De Cock wreef over zijn brede kin.

'Heeft uw echtgenoot u gestuurd?' vroeg hij halfspottend, 'of was het die zo keurig geklede meester Van Kralingen?'

Ze keek hem strak aan, negeerde zijn spot. 'Ik ben geen vrouw die zich laat sturen.'

De Cock zwaaide met zijn hand in haar richting. 'U komt dus uit eigener beweging.'

Ze knikte traag, ernstig. 'En uit vrije wil. Ik had dit dagen eerder moeten doen. Vanmiddag is mij dat duidelijk geworden.'

'Na mijn bezoek aan Ermelo?'

Ze schonk hem een matte glimlach. 'Ik heb u vanmiddag bij ons huis nauwelijks opgemerkt. Ik heb alleen gezien hoe mijn man reageerde. Hij is tegen dergelijke spanningen niet opgewassen.'

'Hij zal zich toch voor de moord op Colette Maesen moeten verantwoorden.'

Ze schudde bedaard het hoofd. 'Mijn man heeft dat meisje niet vermoord. Ik besef dat de schijn tegen hem is, maar hij heeft het niet gedaan. Hij zou het niet eens kunnen.' Ze zweeg en ademde diep. 'Het is feitelijk alles mijn schuld. Ik ben nogal zelfstandig… laat niet graag iets aan anderen over… zeker niet in een zaak als deze.' Ze keek naar hem op. Haar ogen weerspiegelden angst. 'Ik heb deze moorden niet voorzien, meneer De Cock. En ik begrijp nog niet waarom ze gepleegd zijn.'

De Cock keek haar secondelang aan en boog zich toen naar haar toe. 'Wanneer kreeg u de brief?'

Ze reageerde verschrikt. 'U weet van de brief?'

De Cock wreef langs zijn gezicht. 'Ik… eh, ik nam aan,' sprak hij aarzelend, 'dat er een brief was.'

Ze liet haar hoofd iets zakken.

'Lydia was ons enig kind. Toen kleine Richard werd geboren, waren we daar erg blij mee. Vooral mijn man. Hij was stapel op dat joch. We hadden zelf graag een zoon willen hebben, maar verder dan…' Ze stokte even, friemelde aan de zoom van haar rok. 'U kunt zich voorstellen wat dat ongeval betekende. Het leven had voor ons in een slag alle zin verloren. Er was een gat in onze ziel geslagen… een lege plek. De eerste tijd was verschrikkelijk.' Ze slikte en drukte opkomende tranen weg. 'Toen… na drie maanden, kwam die brief. Je wilt er niet aan geloven, begrijpt u. Je zegt tegen jezelf… het is niet waar… het kan niet. Maar de brief was zo echt… zo overtuigend.'

'U heeft de brief?'

Ze maakte met bevende handen haar tasje open en nam daaruit een grote enveloppe. 'Ik had u hem een week eerder moeten brengen,' zei ze zacht. 'Maar politie is vaak zo ver uit je gedachten.'

De Cock bekeek de enveloppe aan beide kanten, nam de brief eruit en las hardop.

'Geachte familie Van Molenwijck. U kent mij niet. Mijn naam is Colette Maesen. Ruim twee jaar geleden kreeg ik een kindje, een jongetje. Ik noemde hem Bonny, zomaar, omdat ik Bonny een leuke naam vond. Ik ben niet zo rijk en beschermd opgevoed als uw dochter, toch hield ik zeker zoveel van mijn Bonny als zij van haar kindje zal hebben gehouden.

Ze noemen mij een hippie en ik gebruik verdovende middelen. Daarom pas ik misschien niet zo goed in deze maatschappij. Ik heb heel wat rondgezworven. Ik ben ook heel vaak weggejaagd.

In het begin van dit jaar brak ik in Ermelo een zomerhuisje open en ging daar met Bonny wonen. Het waren de gelukkigste maanden van mijn leven. In mei werd Bonny ziek. Ik durfde niet met hem naar een dokter te gaan, omdat ik bang was, dat men mij het kind zou afnemen. Ik verpleegde hem zo goed mogelijk, maar op een vroege morgen stierf hij. Ik heb lang overwogen wat te doen. Ik had het kind zelf gekregen en ik besloot het zelf te begraven. Ik nam van een erf van een boer een schop en tegen middernacht liep ik met de schop op mijn schouder en Bonny op mijn arm naar het strandje bij Horst. Nog voor ik bij het viaduct kwam, hoorde ik op de grote weg het gieren van remmen, gevolgd door een verschrikkelijke klap. Ik ging kijken. Een wagen was in volle vaart tegen het viaduct gereden. Voorin zaten een man en een vrouw. Ze waren dood. Ik zag dat onmiddellijk. Maar op de achterbank, in een kinderstoeltje, zat een kindje, blond, en net zo groot als mijn Bonny. Het mankeerde niets. Het huilde alleen.

U zult mij, om hetgeen ik toen gedaan heb, wel vervloeken. Toch voel ik geen spijt. Ik heb het kindje uit zijn stoeltje gehaald en heb mijn Bonny daarin gezet. Ik pakte ook wat kleertjes en een beertje.

Het begon bij de wagen steeds sterker naar benzine te ruiken. Ik denk dat de tank leegliep. Omdat ik niet wilde dat mijn bedrog — het verwisselen van de kinderen — zou worden bemerkt, stak ik de benzine in brand met de kaars, die ik voor de begrafenis van Bonny had meegenomen. De wagen vatte onmiddellijk vlam. Van een afstandje ben ik blijven kijken. Toen de eerste mensen kwamen, ben ik weggegaan.'

De Cock zweeg en legde de brief neer. Er viel een beklemmende stilte. Aan het plafond zoemde een defecte tl-balk. De grijze speurder keek op en ontmoette de verbijsterde blik van Vledder. Daarna keek hij opzij naar de vrouw. 'Ik begrijp,' zei hij zacht, 'dat u op de brief bent ingegaan. Het is inderdaad overtuigend.'

Mevrouw Van Molenwijck reageerde ineens fel. Ze stond wild van haar stoel op en klapte met de vlakke hand op de brief op het bureau. 'Het is waar… elk woord. Ze hebben ons kind. Mijn man heeft het gezien.'

'Wanneer?'

Ze gebaarde heftig. 'Die dag. In dat kraakpand in de Keizersstraat.' Ze ging weer zitten. Rustiger. 'Als u de brief verder leest, vindt u instructies en een bedreiging om niemand verder in de affaire te mengen. Ik ken de tekst nog uit mijn hoofd: Ik ben eens op weg gegaan om een kind te begraven. Het zal mij niet zwaar vallen het weer te doen.' Ze schudde haar hoofd. 'Hoe vaak heb ik die woorden voor mijzelf herhaald?'

'Uw man ging op de instructies in?'

Ze knikte voor zich uit. 'Met een foto, die wij nog van kleine Richard hadden, ging hij naar dat cafeetje aan de gracht. De caféhouder stuurde hem door naar een oud huis in de Keizersstraat. Daar ontmoette mijn man een jonge vrouw, die zei dat zij de Colette Maesen was die de brief had geschreven.'

'Verder was er niemand?'

'Nee.'

'Hoe zag ze eruit?'

'Klein, blond, mager.'

De Cock knikte begrijpend. 'Gaat u verder.'

Mevrouw Van Molenwijck likte aan haar lippen. 'Voor alles wilden we zekerheid. Dat hadden mijn man en ik voordien afgesproken. We wilden de absolute zekerheid, dat kleine Richard leefde. Als we die zekerheid hadden, waren we bereid alles te doen om het kind weer in ons bezit te krijgen.'

'Desnoods een moord?'

Ze keek naar De Cock op. De kin iets omhoog. 'Desnoods een moord.'

De grijze speurder wuifde in haar richting. 'Colette Maesen liet het kind aan uw man zien?'

Ze knikte. 'Ze haalde het uit een kast. Mijn man was onmiddellijk overtuigd. Hij herkende kleine Richard direct. Het blonde haar… de kleertjes. Er was geen twijfel mogelijk. Mijn man wilde het onmiddellijk meenemen, maar dat stond Colette niet toe. Mijn man raakte wat vertwijfeld. Geef het kind, zei hij. Het geld krijg je. Op erewoord. Geloof me, ik kom het je zelf brengen.'

'Hoeveel vroeg ze?'

'Een half miljoen… in contanten.'

'Dat wist u?'

Mevrouw Van Molenwijck schudde het hoofd.

'In de brief werd niet over een bedrag gesproken. Maar we begrepen uiteraard dat het Colette Maesen om losgeld te doen was. Zoveel geld had mijn man natuurlijk niet bij zich.

Dat was ook niet de bedoeling. Het was aanvankelijk zuiver informatief.'

'U wilde eerst zekerheid.'

'Precies. Mijn man had maar een paar duizend gulden bij zich. Die heeft hij haar nog aangeboden.'

'Colette was niet te vermurwen?'

Mevrouw Van Molenwijck staarde voor zich uit. 'Nee,' zei ze zacht. 'Het lukte niet. Hij mocht alleen het koalabeertje meenemen om mij thuis te overtuigen.'

'En?'

Ze boog het hoofd. Haar lichtgroene ogen vulden zich met tranen. Ze drupten op haar handen en op het tasje in haar schoot. 'Het was Richards beertje. Hij had er een oortje afgetrokken. Dat had ik er zelf aangenaaid.'

De Cock liet haar een tijdje begaan. 'Wat was de afspraak?' vroeg hij na een poosje.

Ze nam een roze zakdoekje uit haar tasje en droogde haar tranen. 'Mijn man vroeg drie dagen de tijd om het geld bij elkaar te brengen. Colette vond het goed. De afspraak was, dat mijn man drie dagen later om ongeveer dezelfde tijd bij het kraakpand terug zou komen.'

'Met het geld.'

Ze beet op haar onderlip.

'Ik heb mijn man de bitterste verwijten gemaakt. Ik zei hem dat hij verkeerd had gehandeld, dat hij niet zomaar had moeten weggaan, dat hij onze Richard gewoon van die meid had moeten afpakken. Maar mijn man is te veel gentleman. Zoiets zou hij nooit hebben gekund. Daarom is het ook absurd om te denken dat hij haar heeft vermoord.'

De Cock negeerde de opmerking. 'Drie dagen later ging u mee… persoonlijk… en de hond.' Ze keek even naar hem op.

'Inderdaad. We namen Maxi mee… om ons te beschermen… mij… mijn man… en dat vele geld.'

De Cock knikte. 'En toen u in de Keizersstraat aan dat kraakpand kwam, was er niemand.' Ze schudde haar hoofd.

'Leeg… geen mens. Mijn man was radeloos. Hij had bijna dag en nacht gewerkt om het geld bij elkaar te krijgen. En dan mijn voortdurende verwijten… hij moet door een hel zijn gegaan.' Ze rolde haar roze zakdoekje tot een balletje bijeen. 'Ik heb in de buurt voorzichtig navraag gedaan en hoorde toen dat in dat pand een meisje was vermoord.'

'Dat wist u niet?'

'Absoluut niet. We hadden die drie dagen in een soort roes geleefd… geen krant ingekeken. Na ons bezoek aan de Keizersstraat hebben we in de hal van het Centraal Station een stel kranten gekocht. In onze wagen hebben we die nagekeken en toen vonden we het bericht dat in een onbewoonbaar pand aan de Keizersstraat een jonge vrouw vermoord was gevonden. We begrepen onmiddellijk dat het Colette Maesen was. Het kon vrijwel niemand anders zijn. Alles klopte… de plaats… de leeftijd… CM… de initialen van het slachtoffer. Alleen… over het kind geen woord. We begrepen er niets van. Totaal verslagen reden we naar Ermelo terug.' Ze zweeg, uitverteld, klemde haar lippen op elkaar en sloot haar handen weer om het tasje.

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. 'Maar daarmee,' zei hij bijna achteloos, 'was de dag nog niet ten einde.'

Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Wat bedoelt u?' De Cock glimlachte beminnelijk.

'Diezelfde avond nog kreeg u een telefoontje… zo tegen een uur of tien. Een mannenstem zei u, dat hij kleine Richard in zijn bezit had en dat u verder met hem over het losgeld kon handelen. Er kwam weer een vleugje hoop in uw hart. Maar u wilde zekerheid. Opnieuw. U vroeg de man honderduit… over het kind… over het ongeval… ook of de man wist wanneer het had plaatsgevonden. De man verliet de telefoon een paar seconden, kwam terug en zei 12 mei 1973. U was overtuigd en maakte een afspraak. De volgende morgen ging u naar Amsterdam, naar de Haarlemmerstraat. Uw man had het de vorige maal verprutst. Ditmaal zou U het doen. U was vastbesloten… hoe dan ook… het kind in uw bezit te krijgen. De man, met wie u ging onderhandelen was een moordenaar. Daarvan was u overtuigd. Hij was de man, die Colette Maesen omwille van het kind… omwille van het losgeld had vermoord. U zou geen enkel risico nemen. Toen de kamerverhuurster u had gezegd waar u moest zijn, ging u de trap op. U luisterde, voelde voorzichtig aan de kruk en bemerkte dat de deur niet op slot was. U ging naar binnen. Met een bonzend hart. De man lag op het bed… naast hem het kind. U sloop dichterbij… biddend tot God, dat hij niet wakker zou worden. En toen… met een forse klap,sloeg u toe…'

'Nee… nee.' Ze gilde, sloeg haar handen voor het gezicht. 'Hij was dood… hij was al dood.'

Загрузка...