19

Vledder reikte haar een kom met water. Ze nam het aan. Haar handen beefden. De rand van de kom klepperde tegen haar tanden toen ze dronk.

De Cock keek toe. Uiterlijk onbewogen. Zijn gezicht stond strak als een masker van graniet.

De jonge rechercheur nam de kom weer van haar aan. Ze keek omhoog en schonk hem een dankbare blik. Vledder glimlachte bemoedigend terug. Ze depte met haar zakdoekje de mondhoeken en schikte aan haar blouse. 'Hij was dood,' herhaalde ze. Haar stem trilde nog. 'Hij lag dood op de grond naast het bed. Er was bloed op zijn gezicht en hoofd.'

'En het kind?'

Ze keek De Cock hoofdschuddend aan. 'Hij was er niet. Kleine Richard was er niet. Hij was er wel geweest. Ik zag melk, bordjes, jam en kruimels van beschuit.'

'En toen?'

Ze maakte een hulpeloos gebaartje. 'Ik ben heel voorzichtig de trap afgeslopen en ben weggegaan. Mijn man zat buiten in de wagen op mij te wachten. Ik vertelde hem wat er was gebeurd. Hij raakte in paniek. Ze zullen jou van die moord verdenken, zei hij. Misschien hebben ze ons nummer al opgenomen. Als waanzinnigen, alsof de duivel persoonlijk achter ons aan zat, zijn we teruggereden naar Ermelo. We waren ten einde raad, wisten niet meer wat te doen. Uiteindelijk hebben we onze oude dokter laten komen.'

'Dokter Grootkamp.'

'Ja. We hebben hem alles verteld… van de brief… van Colette Maesen en die dode man in de Haarlemmerstraat. Hij adviseerde ons om rustig af te wachten. Het was de moordenaar, of wie dan ook, uiteindelijk om geld te doen. Er zou zich wel weer iemand melden.'

'En?'

Ze schudde triest het hoofd. 'We hebben niets meer gehoord.' Er kwamen weer tranen in haar ogen. 'Ik ben nu zo bang dat ze iets met hem hebben gedaan… dat we hem nooit meer terug zullen zien.' Ze legde een hand op zijn arm en keek hem smekend aan. 'Meneer De Cock, kunt u ons niet helpen? Kunt u Richard niet terugbrengen. Het is ons alles waard.'

De grijze speurder bromde. 'Ik word al door de Staat betaald.'

Ze schudde heftig het hoofd. 'Zo bedoel ik het niet. Ik wil u niet omkopen of zoiets. Maar u kent die mensen. U weet hoe ze zijn… hoe ze denken… hoe ze doen. U kunt met ze handelen.'

De Cock stond op.

'Ik handel niet,' zei hij wat nors. 'Met niemand.' Hij keek op haar neer. Zijn blik verzachtte. 'Ga rustig naar huis… naar Ermelo. Als ik iets over het kind weet, kom ik het u zeggen.'

Ze kwam van haar stoel omhoog. Om haar mond speelde een nerveuze glimlach. Een spiertje trilde in haar hals. 'Ik… eh, ik kan nu gaan?' Er lag iets van verbazing in haar stem.

De Cock tuitte zijn lippen en knikte. 'Als uw man beneden in de wagen zit te wachten,' zei hij wat cynisch, 'groet hem en zeg dat gastvrijheid een oud vaderlandse deugd is.'

Ze kleurde duidelijk, schudde de grijze speurder de hand en liep onzeker de kamer uit. De beide rechercheurs keken haar na. De jonge Vledder snoof. 'Rijke mensen denken dat ze met geld alles kunnen doen.' Hij grinnikte vreugdeloos. 'En als het dan misgaat…'

De Cock staarde naar de deur. 'Een vertwijfelde vrouw,' zei hij peinzend. Hij keek opzij naar Vledder. 'Weet je, soms zijn rijke mensen gewoon arme mensen die geld hebben.'

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder liep er heen, nam de hoorn op en luisterde. Hij hield hem omhoog. 'Voor jou.'

'Wie?'

'Robert Antoine.'

De Cock nam de hoorn over.

'Heel mooi… het klopt dus… de heer Van Molenwijck was de man die door Smalle Lowietje naar de Keizersstraat werd gedirigeerd en Tante Marie van de Haarlemmerstraat herkende mevrouw Van Molenwijck positief als de laatste bezoekster van Fred Doornekamp. Dat is dan…' Hij stokte. 'Wat?'

Het gezicht van de grijze speurder veranderde, plooide in verwondering. 'Blijf waar je bent,' zei hij kortaf. 'We komen.' Hij slenterde naar de kapstok en greep zijn hoedje.

Vledder liep hem verward na. 'Wat is er?'

De Cock draaide zich om. 'Ze hebben Marianne gezien.'

Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg, in het schemerig intieme etablissement van Smalle Lowietje heerste beroering. Business-vrouwtjes zaten bij elkaar en spraken luid met een ondertoon van verontwaardiging. Zwarte Jossie hing breeduit aan de bar. Haar donkere ogen vonkten. 'Ze was het,' riep ze overtuigend. Ze zwaaide in de richting van de tengere caféhouder. 'Ik heb het jou direct gezegd… die gekke meid is er weer.'

Smalle Lowietje knikte instemmend. 'Schele Riek heeft haar ook gezien. Gistermiddag al… met het kind.'

De Cock kneep zijn ogen halfdicht. 'Met het kind?'

'Ze liep ermee op haar arm over de gracht.'

De Cock keek de caféhouder verwijtend aan. 'Waarom heb je mij niet direct gebeld? Je wist toch dat ik belangstelling had voor het kind.'

Smalle Lowietje trok een verongelijkt gezicht. 'Ik dacht, hij komt al, om zijn cognackie… en dan vertel ik het hem meteen.'

Zwarte Jossie trok de grijze speurder aan zijn mouw. 'Ik weet waar ze zit.'

De Cock draaide zich naar haar toe. 'Waar?'

'In een van die kraakpanden in de St. Antoniebreestraat.'

'Hoe weet je dat?' Ze glimlachte fijntjes.

'Toen ik haar vanavond zag lopen, heb ik Kleine Willy achter haar aan gestuurd. "Ga eens kijken," zei ik, "waar die meid heen gaat.'"

'Wie is Kleine Willy?'

Ze gebaarde met haar hoofd. 'Een nieuw meisje uit de buurt. Ze zit voor het raam bij Tante Greet. Ze kan je de panden wel wijzen.'

De Cock wuifde afwerend. 'Laat maar. Ik weet welke panden het zijn.' Hij wenkte Vledder en Van Dijk en stapte het café uit. Buiten bleef hij staan en gebaarde naar Robert Antoine. 'Haal van het bureau een wagen met een schijnwerper en ga daarmee naar de St. Antoniebreestraat. Het lijkt mij het beste dat je via de Dam, Damstraat, Oude- en Nieuwe Hoogstraat rijdt. Daar zet je de wagen op de hoek neer en wacht op instructies.'

Van Dijk knikte begrijpend en rende de gracht af. Vledder en De Cock liepen de Smalle Barndesteeg uit naar de Nieuwmarkt. Langs het water van de Kloveniersburgwal stapten ze naar de St. Antoniebreestraat. Het was er stil en donker. De straat werd bijna niet meer bewoond. Er waren nog een paar kantoren en oude magazijnen voor textiel. Aan de linkerzijde stonden de meeste huizen leeg, klaar voor de sloop. Verderop, bij de kruising van de Nieuwe Hoogstraat was nog wat verkeer. Het geluid daarvan drong gedempt door.

De Cock keek omhoog. De meeste ramen waren duistere gaten zonder glas. Soms flakkerde ergens hoog het kaarslicht van een eenzame hippie.

Vledder hield zijn pas wat in. 'Het is boven net een labyrint,' zei hij wijzend. 'Ik ben er kort geleden nog geweest voor de dood van een jongeman. Hij was aan een overdosis heroïne gestorven. Ik heb er toen ook wat rondgeneusd. Via zolders en daken kom je vrij gemakkelijk in andere huizen en kamers. De panden hebben allemaal verbinding met elkaar en lopen vaak diep door. Soms tot aan de Kromboomsloot.'

De Cock keek hem van terzijde aan. 'Je wilt zeggen dat Marianne aan alle kanten kan ontkomen.'

'Precies.'

De Cock knikte voor zich uit. 'Toch ben ik niet van plan,' bromde hij, 'om de mobile-eenheid op te roepen om een meisje met een kind te vangen.'

Ze staken de rijbaan over en liepen dicht tegen de gevels verder. Voor een ondiep portiek met een trapportaal zonder deur bleven ze staan. De Cock liet het licht van zijn zaklantaarn over de traptreden glijden. Er lag wat huisvuil en brokken puin. Voorzichtig stapte hij naar binnen. 'Pas op,' riep hij omkijkend. 'De trap heeft geen leuningen meer.' Vledder volgde. Behoedzaam, steunend aan de muur, gingen ze omhoog. Op de eerste verdieping bleven ze staan en duwden een deur open. De lange ovalen van hun zaklantaarns dansten door het vertrek. Ongeveer in het midden, op een stapel verpakkingskarton, sliep een jongeman. De Cock stapte naderbij, bukte zich en schudde aan een schouder. De jongeman reageerde niet. Hij sliep zwaar ronkend verder. De rechercheur streek de lange vieze haren opzij en scheen in het witte gezicht. Daarna drukte hij de oogleden een voor een omhoog. De pupillen gaven geen reactie. Ze bleven groot, verwijd.

De Cock kwam traag overeind. 'Stoned,' zei hij somber. 'Ik denk perfertine.'

Ze verlieten het vertrek en gingen verder de trap op. Uit een open kamer op de tweede verdieping scheen een gelig licht. De beide rechercheurs stapten erop af. Op de rand van een oud vies matras zat een meisje. De Cock schatte haar op vijftien, zestien jaar. Voor haar, op de kale houten vloer, stond een brandende kaars. Daarnaast lag een pakje shag en een homp brood, waaraan duidelijk was gebeten. Pas toen de schoenen van de mannen binnen de kring van het kaarslicht stonden, keek ze op. In haar ogen lag verbazing, noch verwondering. Ze liet na een enkele blik haar hoofd weer zakken en draaide verder aan een sigaretje. De Cock tastte in zijn broekzak naar zijn lucifers en hurkte bij haar neer. Toen ze haar shaggie had afgelikt, hield hij haar een vuurtje bij. Ze negeerde zijn aanbod, boog zich voorover naar het vlammetje van de kaars. De Cock zwaaide gelaten zijn lucifer uit. 'Is hier ergens een meisje met een kind?' vroeg hij vriendelijk. Ze keek hem aan, een blik vol onbegrip. 'Have you seen,'herhaalde hij in zijn beste Engels, 'a girl with a young child?'

Er gleed een glimlach over haar bleek gezicht. 'A young child… a baby.'Ze hield haar arm met sigaret omhoog.'Upstairs.'

De Cock drukte zich traag overeind. 'Thanks,' zei hij simpel, 'thanks a lot.'

Ze lieten het meisje met haar kaars alleen en slopen naar de derde verdieping. Het was er aardedonker. Ze luisterden gespannen. Er was geen geluid. Voorzichtig duwden ze de deur open en schenen in het vertrek. Er was niemand. In de hoek links, stond een zware balk schuin tegen een kastdeur. Vledder liet het licht er over spelen. 'Zou ze weer?' hijgde hij. De Cock liep haastig toe. Zijn hart bonsde bijna hoorbaar. Hij nam de zware balk weg en trok de deur open. Met een trillende hand scheen hij naar binnen. Laag, op de bodem van de kast, in een oude kartonnen doos met vodden, lag een kind. Het zwaaide met beide armpjes in de lucht, murmelde geluidjes en knipperde tegen het licht van de zaklantaarn.

De Cock bukte zich en nam het ventje uit de doos. 'Bonny.' Zijn stem klonk vreemd, hees. 'Arm kind.' Hij drukte het kereltje tegen zich aan, hield een stoppelige wang tegen het witte gezichtje. Toen gaf hij het kind over aan Vledder. 'Breng het weg.'

De jonge rechercheur keek naar hem op. 'En jij?'

De Cock streek over het grijze haar. 'Ik wacht tot ze komt.'

Hij zat in het donker op de vloer met zijn brede rug tegen de kastdeur en wachtte. Naast hem lag de zware balk en daarop, binnen handbereik, zijn zaklantaarn. Hij had de jonge Van Dijk gezegd driemaal te toeteren als er iemand het pand binnenging. Tot nu had hij niets gehoord. Hij voelde links aan zijn borst en bemerkte dat hij zijn schouderholster met pistool niet had omgedaan. Het verontrustte hem niet, hoewel hij wist dat de vrouw, op wie hij wachtte, twee moorden had gepleegd. Hij vroeg zich af, waarom het zo lang had geduurd? Waarom hij haar niet onmiddellijk had doorzien? Had hij ergens in het lange onderzoek een fout gemaakt? Of was hij te mild geweest… te mild jegens de jonge vrouw die hem van het eerste moment af had bekoord?

Midden in zijn overpeinzingen schrok hij op. Buiten toeterde iemand driemaal. Hij pakte zijn zaklantaarn van de balk en kwam moeizaam overeind. Voorzichtig sloop hij naar het portaal en luisterde. Er kwam iemand naar boven. Een lichte tred, een zacht geritsel, het schuifelen van voeten. Alles nauwelijks waarneembaar. Hij ging terug naar het vertrek. Naast de deuropening bleef hij staan en drukte zich tegen de muur. Gespannen wachtte hij op haar komst.

Ineens was ze er. Een lichte zucht schoof aan hem voorbij. Zijn ogen priemden door het duister van het vertrek. Hij wist dat ze daar stond, hoorde de cadans van haar ademhaling. De voetstappen gleden naar links, naar de kastdeur. Zonder te zien wist hij dat haar handen tastten naar een balk, die niet meer op zijn plaats stond. Hij hoorde hoe haar ademhaling versnelde en begreep haar angst. Hij deed een stap opzij en posteerde zich in de deuropening. Daarna deed hij zijn zaklantaarn aan en scheen in de richting van het geluid. Ze stond daar, zoals hij dat had verwacht.. gebogen, graaiend in een lege kast. Hij liet het licht van de lantaarn over zijn eigen gezicht spelen. 'Ik ben De Cock… Marianne… ik kom je halen. Je weet waarvoor.'

Ze kwam uit haar gebukte houding omhoog en liep langzaam op hem toe. Ze hield haar hoofd iets gebogen, zodat het lange zwarte haar voor haar gezicht viel. Plotseling, in een wilde krachtsexplosie, sprong ze op hem toe en sloeg de zaklantaarn uit zijn hand. Het ding bleef branden, rolde door het vertrek. De Cock greep haar vast. Ze vocht, wild, fel, verbeten, als een zwerfkat in het nauw. De Cock hield haar op een afstand, verplaatste zijn greep voor een beter houvast. Ze boog zich voorover en beet in de muis van zijn hand. Met een kreet van pijn liet hij los.

Ze vluchtte van hem weg, het portaal op, naar de trap. De Cock bukte naar zijn zaklantaarn en ging haar na. Hij hoorde haar gejaagde stappen op de trap. Ineens was er een gil, een klap… en stilte.

Verstijfd bleef hij staan en kneep zijn ogen dicht. In een flits begreep hij wat er was gebeurd. Leunend tegen de muur ging hij de trappen af.

Hij vond haar helemaal beneden, op de granieten vloer van het portaal. Ze lag met haar rok omhoog, de ogen gesloten, het lange haar als een zwarte waaier om het witte gezicht. De Cock knielde bij haar neer. Zijn vingertoppen gleden tastend langs haar hals, zochten naar het pulseren van het hart. Hij zag hoe haar lippen bewogen. Hij leunde over haar heen, hield zijn oor bij haar mond. 'Bonny,' fluisterde ze,'mijn Bonny.'

Een golf van medelijden overspoelde hem. Het kwam van zijn borst omhoog. Er stak iets in zijn keel, een groot onverteerbaar brok. Zijn ogen brandden, vulden zich met tranen. Hij slikte, probeerde die prop kwijt te raken, de tranen terug te drukken. Het lukte niet. Ze drupten op haar wang, gleden langs haar bleke lippen. Plotseling bemerkte hij dat er iemand achter hem stond.

Hij keek omhoog en ontmoette het gezicht van Robert Antoine. Hij wierp nog een blik op Marianne, trok met een devoot gebaar de veelkleurige rok over haar knieën en stond op.

'Waarschuw de Geneeskundige Dienst.' Zijn stem klonk wat beverig. Hij draaide zich om, waggelde weg, het portaal uit, de donkere straat in.

Загрузка...