5

Vledder keek hem hoofdschuddend aan. 'Was het weer zover?' vroeg hij lachend. 'Je moet lief zijn voor de commissaris. Lief, begrijpend en onderdanig. Dat staat ook duidelijk in je ambtsinstructie.'

De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn neus en snoof. 'Omdat het een arm hippiemeisje is, waar toch geen hond naar omkijkt, moet het onderzoek maar in een paar dagen bekeken zijn.' In zijn stem trilde pure verontwaardiging. Hij schudde krachtig het hoofd en klemde zijn lippen op elkaar. 'Nee… ik zal de moordenaar van Colette Maesen vinden, al kost het me een jaar.'

De jonge Vledder keek in het hem zo vertrouwde gelaat en zag dat het ernst was. 'Ik ben het met je eens.' Hij gebaarde met zijn hoofd. 'In het verhoorkamertje zit al een tijdje een vrouw op je te wachten. Ene Hendrika Biervliet.'

'Schele Riek?'

Vledder grinnikte wat schaapachtig. 'Dat weet ik niet. Ze is inderdaad wat loenzig. Ze zei, dat Zwarte Jossie haar had gestuurd.'

De Cock stond van zijn stoel op en slenterde door de recherchekamer. Schele Riek was een al wat oudere prostituee. Hij kende haar al zolang hij in de oude binnenstad de misdaad bestreed. Twintig jaar, bedacht hij plotseling en trachtte zich voor te stellen hoe Hendrika Biervliet er twintig jaar geleden uitzag. Het lukte niet. Zijn herinnering liet hem in de steek. Hij deed de deur van het verhoorkamertje open en glimlachte. 'Dag Riek, meid,' sprak hij beminnelijk. 'Wat verschaft mij de eer van je komst?'

Ze keek naar hem op en giechelde. 'Eer… ik wou je alleen maar even zeggen, dat ze het kind ook aan mij hebben aangeboden.'

De Cock ging tegenover haar aan het tafeltje zitten. 'Hoe ging dat?'

Schele Riek verschoof iets op haar stoel. 'Nou… eh, ze kwamen naar me toe.'

'Wie?'

'Die twee meiden uit de Keizersstraat met een knul.' De Cock keek haar verwonderd aan. 'Een knul?'

'Ja. Een week geval… van een jaar of dertig. Je kent dat wel… lang haar, een groen legerjackie en een spijkerbroek met smalle pijpies.'

'Wat zeiden ze?'

'Of ik het kind wilde kopen.'

'Vroegen ze een prijs?'

Schele Riek schudde het hoofd. 'Ze hebben mij geen bedrag genoemd. Zover zijn ze ook niet gekomen. Ik heb geen stuiver interesse in kinderen van een ander. Wat moet ik ermee? Ik heb er zelf drie.'

De Cock glimlachte. 'Ze lieten je het kind zien?'

Schele Riek knikte. 'Een blond jochie van een jaar of anderhalf, twee, schat ik. Ze vroegen wat het mij waard was. Ik stond er wel even van te kijken. Het gebeurt niet alle dagen dat ze je een kind aanbieden. Ik zei: "Dat kan je toch niet maken. Je krijgt zo de kinderpolitie op je dak, of de voogdijraad." Toen zei die knul: "Bij dit kind niet. Je kan er alleen geen kinderbijslag voor aanvragen.'"

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Zei hij dat?' vroeg hij ongelovig.

Schele Riek knikte heftig. Ze bracht de toppen van haar wijs- en middelvinger tegen de bollen van haar toegeknepen ogen. 'De Cock, ik zweer het je.'


De grijze speurder slingerde haar zijn beschuldigingen in het gezicht, fel, wreed, in scherpe bewoordingen. Zijn anders zo vriendelijk plooiengezicht leek een donderwolk.

Marianne van Buuren stak beide armen afwerend naar voren. 'Het is laster,' siste ze, 'pure laster. Die wijven kletsen maar wat. We wilden Bonny niet verkopen. Dat is nooit onze bedoeling geweest.'

'Wat dan wel?'

'We wilden hem tijdelijk ergens onderbrengen.'

Vledder kwam tussenbeide. 'Jullie vroegen geld,' zei hij scherp.

Ze schudde geïrriteerd het hoofd. 'Het was een test… gewoon een test. Meer niet. We wisten dat hoeren in de regel heel goed voor hun kinderen zorgen. We wilden voor Bonny het beste. Daarom vroegen wij hoeveel het kind hen waard was. Wie van de vrouwen het meest had geboden, had Bonny zolang gekregen. Bij haar was hij het beste geborgen geweest.'

'En het geld?'

Ze maakte een vermoeid gebaartje. 'Het was ons niet om geld te doen,' reageerde ze kriegel. 'Dat zei ik toch. Het was een noodoplossing. We moesten het kind kwijt. Het was niet eerlijk om het langer bij ons te houden. Wat konden wij het bieden, in dat krot? Hij kon toch niet eeuwig in die kast blijven?'

De Cock wreef over zijn brede kin. 'Ik begrijp het niet helemaal,' zei hij zacht, peinzend. 'Tijdenlang sleept Colette met het kind rond, woont er maanden mee in een oud bouwvallig kraakpand… en plotseling wil ze zich ervan ontdoen.' Hij keek het meisje doordringend aan. 'Was er iets gebeurd?'

Marianne van Buuren zuchtte. 'Colette, Colette zag geen toekomst meer… voor haarzelf… begrijpt u. In de momenten van helderheid, die ze ondanks haar verslaving wel had, besefte ze, dat ze niet lang meer voor Bonny kon zorgen. Ze wist heel goed van zichzelf, dat ze gauw zou sterven.'

De Cock spreidde zijn armen. 'Waarom bracht ze het kind niet gewoon ergens onder. Daar zijn toch officiële instellingen voor?'

Marianne van Buuren reageerde ineens fel, furieus. 'Instellingen, instellingen.' Ze snoof verachtelijk. 'Ik haat instellingen. Ik haat alles wat officieel is. Bonny in een soort weeshuis?' Ze schudde heftig het hoofd. Haar lange haren waaierden uit. 'Nooit, hoort u, nooit. Col-lec-tie-ve opvoeding.' Haar stem trilde. 'Wrakken maken ze ervan, menselijke wrakken.'

De Cock wreef zich wat verlegen achter in de nek. 'Ik ken weeskinderen die het in de maatschappij heel ver hebben gebracht.'

Ze lachte smadelijk.

'Weet u hoe? Opgejaagd door een minderwaardigheidscomplex.' Ze kwam uit haar stoel omhoog en boog zich naar voren. 'Hebt u wel eens van collectieve liefde gehoord? Wel, die bestaat niet. Ik kan van een medemens houden, van twee, drie… maar niet van hele volksstammen tegelijk. Je kan en mag een kind niet collectief opvoeden. Het krijgt te weinig liefde, aandacht.' Ze ging weer op haar stoel zitten. Haar ovaal gezichtje zag wit, weggetrokken. 'Waar is hij nu?' vroeg ze zacht, 'Bonny?'

De Cock gebaarde wat vaag. 'Bij de zusters Augustinessen in de Warmoesstraat.'

'Heeft hij het daar goed?'

De Cock knikte. 'Heel goed. Het is zelfs de vraag of hij al de liefde die hij krijgt wel kan verwerken. Soms heeft hij wel twintig moeders tegelijk.'

Ze keek hem aan, proefde zijn woorden. 'Ik hoop voor u, dat u gelijk heeft.' In haar stem lag een zweem van dreiging. Ze stond op en liep zonder verder iets te zeggen de kamer af.

De Cock riep haar terug. 'Wie was die jongeman die bij jullie was?'

'U bedoelt Fred?'

De Cock trok zijn schouders op. 'Lang haar, groen legerjack, spijkerbroek.'

'Zo ken ik er wel twintig.'

De Cock bedwong een lichte woede. 'Hij was bij jullie,' sprak hij geduldig,'toen het kind werd aangeboden.'

Ze knikte bedaard. 'Fred… Fred Doornekamp. Hij heeft rechten gestudeerd.'

'Hij… eh, hij adviseerde jullie, juridisch, bij de verkoop van het kind?'

Ze sloeg met haar vuist op het bureau. Haar blauwe ogen flikkerden. 'Het was geen verkoop.'

De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Gaf hij adviezen?'

Ze ging weer zitten en schudde haar hoofd. 'Hij was erbij. Meer niet.'

'Is Fred jouw vriend… of was hij dat van Colette?'

Ze keek op, een uitdagende blik in haar ogen. 'Ik sliep wel eens met hem… als u dat bedoelt?'

De Cock negeerde de opmerking. Hij zocht wat verstrooid in zijn zakken naar een sigaret. 'Nam Fred het koalabeertje?' De vraag kwam nonchalant, onverwacht.

Marianne van Buuren verstijfde. Ze staarde de oude speurder aan. In haar blauwe ogen lag angst. Ze schudde haar hoofd, aanhoudend, met kleine korte bewegingen. 'Fred niet,' hijgde ze. 'Fred deed het niet. Hij heeft Colette niet vermoord.'


De Cock zette zijn breed gezicht in een sombere plooi. Haast schuchter stak hij de oude man en vrouw de hand toe. 'Gecondoleerd,' zei hij zacht, 'met het verlies van uw dochter. U begrijpt dat het ook voor ons bijzonder pijnlijk is haar u zo te moeten laten zien.' Hij maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Ik had u dit leed graag bespaard.'

De vrouw likte aan haar lippen. 'Het verbaast mij eigenlijk niets,' zei ze wat pinnig. 'Ik heb het altijd al gezegd… ze zal nog eens slecht aan haar eind komen.' Ze gebaarde naar de man naast haar. 'Henk deed er nooit wat aan. Hij zei altijd, een goed kind regeert zichzelf.' Ze stak haar kin op en schudde haar hoofd. 'Colette kon niet regeren.'

De Cock schoof twee stoelen bij en liet de oudjes zitten. 'U bedoelt,' reageerde hij vriendelijk,'dat Colette wel een goed kind was, maar geen baas over haarzelf.'

Er gleed een droeve glimlach over het gelaat van de vrouw. 'Precies meneer,' zei ze instemmend. 'Dat is het. Ze konden van Colette maken wat ze wilden. Het kwam er nu maar precies op aan in wat voor handen ze viel.' Ze gebaarde weer opzij. 'Ze had wat dat betreft precies het karakter van mijn man.'

De Cock knikte haar glimlachend toe. 'Hij… eh, hij viel in goede handen…'

De opmerking vleide haar zichtbaar. 'Ik heb het in het begin met hem ook heel erg moeilijk gehad. Zijn moeder was een doerak, die…'

De oude man bewoog op zijn stoel. 'Dat mag je van moeder niet zeggen. Het oude mens…'

De Cock onderbrak vriendelijk. 'Wanneer hebt u Colette voor het laatst gezien?'

'Goed twee jaar geleden.'

'Waar?'

'Hier in Amsterdam. Ze woonde toen in een klein straatje hier niet ver vandaan.'

'Alleen?'

De oude vrouw boog zich naar hem toe. 'U bedoelt?'

'In dat straatje, woonde ze daar alleen?'

Ze schudde het hoofd. 'Met zo'n brokkie kunstschilder, ene Klaas Karsemeijer. Ik heb nog wel ergens een fotootje van hem.' Ze zocht in haar leren tasje op haar schoot en nam daaruit een klein verkreukeld kiekje. 'Dat is hem, Klaas.'

De Cock nam het kiekje over. Het toonde een man met een volle baard en een schilderspalet in de hand.

'Is Bonny van hem?' De Cock las onbegrip in de ogen van de vrouw. 'Het kind van Colette,' verduidelijkte hij, 'was dat van die schilder?'

De vrouw staarde hem verbaasd aan. 'Een kind… heeft Colette een kind?'

De Cock knikte. 'Wist u dat niet?'

De mond van de vrouw gleed half open. 'Dat heb ik nooit geweten,' stamelde ze onthutst. 'Een kind… wat voor een kind?'

De Cock gebaarde. 'Een jongetje… anderhalf, twee jaar. Hij wordt Bonny genoemd.'

Ze frunnikte nerveus aan het tasje in haar schoot. 'Ik heb nooit geweten dat ze zwanger was.'

De Cock boog zich opnieuw naar haar toe. 'Hebt u in die twee jaar dat u haar niet zag, geen enkel contact met haar gehad?' vroeg hij verwonderd.

De oude vrouw trok wat onwillig haar schouders op. 'Ze schreef wel eens.'

'Vaak?'

'Drie maanden geleden kregen we nog een brief van haar.' De Cock keek haar schuins, onderzoekend aan. 'En over het kind schreef ze niet?'

Ze schudde langzaam het hoofd. 'Met geen woord.'


Vledder schoof zijn mouw wat terug en keek op zijn horloge. 'Het wordt langzaam tijd. Ik ga naar de sectie. Heb je nog bijzondere wensen?'

De Cock wreef nadenkend over zijn kin. 'Vraag aan dokter Rusteloos of hij ons zo spoedig mogelijk een volledige classificatie van haar bloedgroep wil sturen.' De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. 'Bloedgroep, waarom?'

De Cock antwoordde niet direct. Hij streek over het stugge grijze haar. 'Dat leg ik je later nog wel eens uit,' sprak hij wat afwezig. 'Vraag ook naar het wapen. Misschien, dat dokter Rusteloos er, uitgaande van de wond, nog iets van kan zeggen. En kijk naar de punctieplekjes.'

'Punctieplekjes?'

De Cock knikte gelaten. 'Waar spoot Colette Maesen zich in. Zover ik heb kunnen zien waren haar armen volkomen gaaf.'

Vledder maakte aantekeningen. 'Bloedgroep, wapen, punctieplekjes. Verder nog wat?'

De Cock slenterde naar de kapstok en greep zijn hoedje.

'Doe de dokter de groeten.'

Vledder keek naar hem op. 'Wat ga jij doen?'

De Cock zette zijn oude hoedje schuin achter op het hoofd.

'Ik ga naar de Keizersstraat.'

'Wat doen?'

De grijze speurder glimlachte. 'Volgens oude handboeken komt de moordenaar wel eens terug.'

De Cock liep op zijn gemak de lange Niezel uit. Het was warm, wat bedompt. Hij verschoof iets aan zijn hoedje en bedacht, dat hij het beter aan de kapstok had kunnen laten. Op de brug bij de Achterburgwal weifelde hij even. Een honderd meter verder, op de hoek van de Barndesteeg, lokte het schemerig intieme lokaal van zijn vriend Smalle Lowietje, waar hij steevast zijn cognacje dronk. Met veel innerlijke strijd duwde hij de verleiding weg, overwoog dat de dag nog lang was en de oplossing van de moord op Colette weinig vorderde.

Hij had gehoopt de zaak in een rustige routinesfeer af te doen, naar de moordenaar te drijven, langzaam, in een tempo dat hem vertrouwd was. Het vinden van het kind had de routine verstoord, ontwikkelingen gebracht waarvan hij de draagwijdte nog niet kon overzien. Hij dacht aan Marianne van Buuren. Het meisje verwarde hem. Hij bepeinsde hoe het kwam… waarom ze hem fascineerde? Er was iets vreemds in haar gedrag, iets dat hem aantrok en afstootte. Via de Koningsstraat en de Kromboomsloot bereikte hij de Keizersstraat. In zijn zo typische slenterpas waggelde hij naar het kraakpand en vroeg zich af of Frans Kreuger nog bruikbare vingertjes had gevonden.

Plotseling bleef hij staan. Achter het raam op de eerste verdieping bewoog een schim. Met bijna katachtige bewegingen sloop De Cock naar de overkant van de straat. De deur van het oude kraakpand stond open. Voorzichtig, treetje voor treetje, duwde De Cock zijn negentig kilo het gammele trappetje op.

Boven, op het smalle portaaltje, hield hij stil. Zijn komst, het kraken op de trap, had geen reacties gewekt. Hij luisterde gespannen. Achter de deur klonk een zacht scheurend geluid. Het herhaalde zich enkele malen. Een paar minuten bleef De Cock staan. Toen het ritme van zijn ademhaling weer op peil was, zette hij zijn voet tegen het onderpaneel en trapte krachtig toe. De deur van het kamertje sloeg open, bonsde krakend tegen een muur.

Bij het raam, halfgebogen, stond een man. Hij kwam met een ruk overeind en draaide zich om. Het lange blonde haar zwaaide langs zijn gezicht.

In een enkele blik overzag De Cock de situatie… plukken witte kapok uit een opengekerfd matras, smalle pijpen van een spijkerbroek, een legerjack, een dolkmes in een slanke hand.

Nonchalant, een ontwapenende glimlach om de lippen, liep De Cock op de man toe. De achteloosheid was een pose, bedriegelijk, elke vezel van zijn spieren was gespannen. Hij las angst en verbijstering op het bleke gezicht voor hem. Koel, waakzaam, berekende De Cock zijn kansen, schatte de kracht van zijn tegenstander. Hij had een hekel aan geweld, paste het nooit toe, maar het dolkmes in die rechterhand vormde een bedreiging. Plots, in een snelle beweging had hij de arm in een knellende greep. Met een kreet van pijn liet de man het dolkmes vallen. De grijze speurder schopte het buiten zijn bereik. Zijn glimlach verbreedde.

'Mijn naam is De Cock,' zei hij wat verontschuldigend, 'met ceeooceekaa.' Hij blikte de man vriendelijk toe. 'Fred Doornekamp, is het niet?'

Загрузка...