Vledder kwam met een wiebelende kop zwarte koffi e van het komfoortje en zette die voor De Cock neer. ‘Een theatraal gebaar.’
De Cock glimlachte fi jntjes. ‘De koffi e?’
Vledder schudde het hoofd. ‘De eed aan het sterfbed.’
De Cock trok een ernstig gezicht. ‘Theatraal en beangstigend.’
Vledder knikte. ‘Als Jonathan van der Wheere bezig is zijn familie stelselmatig uit te moorden, dan wordt het zaak hem zo spoedig mogelijk te arresteren.’
De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Als Jonathan…’
Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Geloof je er niet in?’
De Cock haalde wat weifelend zijn schouders op. ‘Ik weet het niet,’ zei hij wrevelig, onzeker. ‘Ik heb het vreemde gevoel dat achter deze affaire veel meer steekt dan wij vermoeden. Ik zie er geen lijn in. Het is alles nog zo vaag.’
Vledder trok een verbaasd gezicht. ‘Vaag?’ riep hij verwonderd. ‘Hoe kom je erbij? Er is een duidelijke overeenkomst tussen beide moorden. Ga maar na. Jonathan van der Wheere zwoer aan boord van de Julia, dat hij hen één voor één zou doden. Wel, Juliette en de oude vrouw waren aan boord van de Julia. Zij kwamen beiden door wurging om het leven en bij beide moorden was de dader even zorgvuldig.’
De Cock keek van zijn koffi e op. ‘Zorgvuldig?’
‘Er werd in de hele slaapkamer geen enkele vingerafdruk gevonden. Geen fragmentje. Zelfs niet van de vermoorde. Alles was zeer minutieus schoongemaakt. Van alle potjes op de toilettafel, ik schat een dertig, waren de vingerafdrukken verwijderd.’
‘En aan het raam… het kabinetje beneden?’
Vledder grijnsde. ‘Elke lade, elk stijltje was schoongeveegd.’
De Cock reageerde niet direct. Hij staarde peinzend voor zich uit, zijn hoofd rustend in zijn handen, de ellebogen steunend op zijn bureau. Zijn grof, breed gezicht stond zorgelijk en de rimpels in zijn voorhoofd waren verdiept. Het was alsof hij voor het eerst besefte hoe gevaarlijk zijn tegenstander was. Hoe meedogenloos.
‘Ik weet niet precies wat er is,’ zei hij na een poosje, ‘maar het benauwt mij een beetje. Beide moorden hebben zo’n emotieloze sfeer. Bijna onmenselijk. Het lijkt wel het handwerk van een professionele killer.’ Hij keek naar Vledder, die zijn aantekeningen uitwerkte.
‘Zei de schouwarts nog iets?’
De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Dokter Den Koninghe was vaag en laconiek als altijd.’
‘Heb je hem de ampullen laten zien?’
‘Ja.’
‘En wat zei hij ervan?’
‘Gewone ampullen insuline. Niets bijzonders. Hij zei ook hetzelfde wat jij zei… mevrouw Van der Wheere was geen diabetica.’
De Cock glimlachte. ‘Hij zal ook hetzelfde hebben gezien als ik… mevrouw Van der Wheere had geen punctieplekjes aan armen of benen. Begrijp je, geen plekjes van een injectienaald.’ Hij nam een slok koffie. ‘Heb je nog naar personeel geïnformeerd?’
Vledder knikte. ‘Er is vijf dagen in de week een werkster. En dan is er nog een oude man, die de tuin bijhoudt.’
‘Heb je ze gesproken?’
Vledder spreidde beide armen. ‘De werkster was met vakantie in Majorca en de tuinman had een dag vrijaf. Van buren hoorde ik dat hij op bezoek was bij zijn dochter in Purmerend. Met medewerking van de politie daar heb ik even door de telefoon met hem kunnen praten. Toen ik hem vertelde dat de oude dame dood was, begon hij te huilen. Hij vroeg of mevrouw Van Paddenburgh dan niet was geweest.’
‘Wie is mevrouw Van Paddenburgh?’
Vledder gebaarde wat ongeduldig voor zich uit. ‘Zover ben ik nog niet. Ik heb haar nog niet gesproken. Volgens de tuinman was zij een vriendin van de oude mevrouw Van der Wheere. Ze kwam vaak ’s middags op bezoek. Dan dronken de beide dames thee, keuvelden wat en speelden een spelletje patience.’ De jonge rechercheur stond geagiteerd van zijn stoel op en smeet zijn ballpoint op het bureau. ‘Wat kan het ons schelen,’ riep hij geëmotioneerd, ‘of een paar keuvelende oude vrouwen ’s middags patience spelen. Dat leidt tot niets. Daar komen we geen steek verder mee. Verdomme, De Cock, we moeten wat doen. En snel. Dit is waarachtig de tweede moord.’
‘Je telt al aardig,’ zei De Cock laconiek.
Vledder zwaaide met beide armen. Blosjes van opwinding stegen naar zijn wangen. ‘Hoe lang moeten we dat laten gaan,’ riep hij wild. ‘Moeten we wachten tot ook André Berenburgh en broer Jerome zijn vermoord?’
De Cock antwoordde niet direct. Hij boog het hoofd en wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar.
‘Goed,’ zei hij loom, ‘ga naar beneden naar de telex en geef een bericht aan allen. Opsporing, aanhouding en voorgeleiding verzocht van Jonathan van der Wheere.’
‘Wegens moord?’
De Cock zuchtte. ‘Moord… meermalen gepleegd.’
De Cock boog vormelijk, het hoedje in de hand. ‘Mevrouw Van Paddenburgh?’
‘Ja?’
‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij gebaarde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn van de recherche.’
‘Recherche?’
‘Inderdaad. Wij zijn verbonden aan het politiebureau aan de Warmoesstraat. Wij wilden u graag een paar vragen stellen. Mogen we even binnenkomen?’
Mevrouw Van Paddenburgh knikte. ‘Gaat uw gang,’ zei ze wat schuchter. Ze deed de voordeur verder open en ging de beide rechercheurs voor naar een gezellig ingerichte woonkamer. ‘Neemt u plaats.’ Ze wees naar een paar diepe fauteuils. ‘Zegt u het maar. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
De Cock weifelde even. ‘U kent de oude mevrouw Van der Wheere?’
‘Ja… die ken ik.’
‘U was vanmiddag bij haar op bezoek?’
‘Vanmiddag niet.’
De Cock kuchte. ‘Het is toch wel gebruikelijk dat u haar ’s middags bezoekt?’
Mevrouw Van Paddenburgh keek van De Cock naar Vledder en terug. In haar bruine ogen lag onrust. ‘Hoezo?’ vroeg ze, ‘is er iets?’
De Cock knikte ernstig. ‘We hebben,’ zei hij somber, ‘de oude dame dood in haar bed aangetroffen.’
Mevrouw Van Paddenburgh bracht verschrikt een hand naar haar mond. ‘Hartverlamming?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Vermoord.’
Ze keek De Cock met grote ogen aan. ‘Ver… vermoord?’ stotterde ze. ‘Maar dat is… dat is ontzettend. Zij ook al? U weet het toch van haar dochter? Wanneer is het dan gebeurd?’
‘In de loop van de middag.’
‘Dat moet dan na twee uur zijn geweest.’
‘Na twee uur?’
‘Ja, dat moet. Toen heb ik nog met haar gesproken. Ze belde mij omstreeks die tijd op en zei dat het haar geweldig speet, maar dat ze mij vanmiddag niet kon ontvangen. Ze kreeg bezoek.’
‘Wat… bezoek?’
Mevrouw Van Paddenburgh knikte. ‘Dat zei ze. Ze was nogal in de war. Ze vroeg of ik het in de krant had gelezen van Juliette. En dat ze in verband daarmee vanavond een afspraak had met heren van de recherche en dat ze…’
De Cock wuifde het weg. ‘Wat zei ze over het bezoek in de middag?’
Ze schudde weifelend het hoofd. ‘Niets. Daar hebben we het heel niet over gehad. Het heeft ook niet zo lang geduurd. Het gesprek was zo afgelopen. Ze had heel weinig tijd. Ze moest nog iets uitzoeken, zei ze.’
‘Wat?’
‘Dat weet ik niet.’
De Cock boog zich naar haar toe. ‘U gold als een vriendin van haar,’ zei hij vriendelijk. ‘Heeft ze u in de loop van de tijd wel eens iets gezegd, iets vertrouwelijks, iets dat voor ons onderzoek van belang kan zijn?’
Op het vriendelijke gezicht van mevrouw Van Paddenburgh kwam een smartelijke trek. ‘We spraken niet zo veel. Ik bedoel, zoals vrouwen dat onder elkaar gewoonlijk doen. Onze gesprekken hadden in de regel een wat zakelijk karakter.’
‘U was toch niet bij haar in dienst?’ Mevrouw Van Paddenburgh lachte bedeesd. Het idee scheen haar te amuseren. ‘Nee… gelukkig niet.’
De Cock keek haar schuins aan. ‘Gelukkig… zei u?’
Mevrouw Van Paddenburgh had haar gezicht weer in een ernstige plooi. ‘Ze was voor haar ondergeschikten niet altijd even gemakkelijk.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Kwam ze wel eens hier? Ik bedoel… bezocht ze u wel eens?’
‘Een enkele keer. Het liefst bleef ze in haar eigen huis.’
‘Bent u suikerziek?’
Mevrouw Van Paddenburgh keek verward naar hem op. ‘Hoe weet u dat?’
De Cock glimlachte. ‘Ik wist het niet,’ zei hij beminnelijk.
‘Ik raadde er gewoon naar.’ Hij wuifde het onderwerp weg. ‘Vertel me van de oude dame.’
Mevrouw Van Paddenburgh zuchtte. ‘Er is zoveel over haar te vertellen. Mevrouw Van der Wheere was een dynamische vrouw, ondanks haar leeftijd, met een koel, scherp analyserend verstand. Eigenschappen, waarom ik haar bewonderde. Ik ben bij haar vergeleken maar een doetje. Mijn man zei wel eens…’
De Cock hield de stroom van woorden tegen. ‘Zei ze wel eens iets over haar kinderen?’
Mevrouw Van Paddenburgh verzonk in gepeins. ‘Ze beklaagde zich er wel eens over dat haar kinderen zo weinig naar haar aardden. Alleen Jerome lijkt op mij, zei ze dan.’
‘En Jonathan?’
Mevrouw Van Paddenburgh glimlachte. ‘Jonathan en Juliette… ze werden door haar altijd in één adem genoemd …duivelse creaturen, waarin de wellustige genen van de Van der Wheeres hun expansie hebben gevonden.’ Ze glimlachte opnieuw, verontschuldigend. ‘Ik citeer haar nu letterlijk.’
De Cock lachte. ‘Was het zo erg?’
Mevrouw Van Paddenburgh kneep haar beide ogen dicht en knikte. ‘Met de liefdesaffaires van die twee zou men boekdelen kunnen vullen.’
Vledder kwam tussenbeide. ‘Was ze hardhorend?’ vroeg hij plotseling.
‘Wie?’
‘Mevrouw Van der Wheere.’
‘Integendeel, de oude dame was juist bijzonder scherp van gehoor. Ik heb mij daar vaak over verwonderd. Dan zei ze plotseling midden in het gesprek ouwe Jacob gaat om het huis. Ze zag hem dan niet, maar hoorde de voetstappen van de oude tuinman in het grind.’
De Cock nam het verhoor weer over. ‘De oude Henri… ik bedoel de oude heer Van der Wheere… was hij gezond?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Had hij last van zijn maag? Leed hij aan een of andere ziekte?’ Mevrouw Van Paddenburgh trok haar smalle schouders op. ‘Nee, niet dat ik weet. Soms had hij een aanval van galstenen. Hij moest daaraan geopereerd worden, maar dat wilde hij niet. Als het heel erg was, kreeg hij een injectie.’
‘En dat hielp?’
‘Ja, dat neem ik aan. Hij was vrijwel altijd aan het werk. De aanvallen duurden nooit lang.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Kent u Janus?’
Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘U bedoelt Janus van Drunnen.’
‘Die bedoel ik.’
‘Ik heb hem wel eens ontmoet.’
‘En?’
‘Wat ik van hem vond?’
‘Precies.’
Mevrouw Van Paddenburgh antwoordde niet direct. Haar blik dwaalde weg. ‘Hij is uiterlijk heel vriendelijk, voorkomend, zelfs charmant, maar…’ ze stokte, zocht naar woorden. ‘Hij heeft twee gezichten.’
Ze reden terug. Vledder aan het stuur. De Cock chauffeerde niet graag. Hij zat wat onderuitgezakt, zoals altijd. Zijn onderlip en hoedje naar voren geschoven. Het groene controlelampje van de mobilofoon wierp een spookachtig licht op zijn markant gezicht.
‘Heb je Interpol ingeschakeld?’
‘Parijs. Je weet nooit of hij zijn basis in Frankrijk heeft. Bij voorbeeld aan de Rivièra.’
‘Ik denk het niet. Als Jonathan werkelijk de man is voor wie wij hem houden, dan zit hij in Nederland. Misschien zelfs wel in Amsterdam.’
‘Waarom?’
‘Om te kunnen toeslaan moet hij de gedragingen van zijn slachtoffers nauwlettend volgen. Zijn werk is nog niet af.’
Een tijdje reden ze zwijgend verder. ‘Als Jonathan geen sleutel had,’ zei Vledder plotseling, ‘waarom belde hij dan niet gewoon aan?’
De Cock keek schuin omhoog. ‘Je bedoelt die inbraak in het zijkamertje?’
Vledder knikte. ‘Ik kom daar niet uit,’ zei hij wrevelig. ‘Ik ben er al vanaf vanmiddag mee bezig.’
‘Wat zit je dwars?’
Vledder draaide zich iets naar hem toe. ‘Mevrouw Van der Wheere verwachtte bezoek. Ze was dus wakker. We vonden haar ook geheel gekleed. Het inslaan van de ruit in het zijkamertje moet vrij veel lawaai hebben gemaakt.’ Hij klapte met zijn hand op het stuur. ‘Ik heb zelf geconstateerd dat de telefoon in het huis goed functioneerde. Waarom belde ze de politie niet? Ze moet alle tijd hebben gehad. Ze was alleen. Wanneer iemand toch via een raam je huis binnendringt, dan is het toch zaak om alarm te slaan?’
‘Misschien heeft ze het niet gehoord.’
Vledder grinnikte. ‘Mevrouw Van Paddenburgh zei dat haar gehoor bijzonder scherp was.’
‘Misschien heeft ze het niet gehoord,’ herhaalde De Cock gelaten.
‘Ze-was-niet-hardhorend,’ riep Vledder geprikkeld.
De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Voor je vanavond in bed stapt,’ zei hij vriendelijk, ‘denk daar dan eens over na.’