De Cock drukte de rug van zijn hand tegen de wang van de dode vrouw. ‘Ze is koud,’ zei hij hees. ‘Het moet al een paar uur geleden zijn gebeurd.’
‘Gewurgd?’
‘Ik vermoed het.’
Vledder boog zich over het lichaam. ‘Er is aan haar hals weinig te zien.’
De Cock ademde diep. ‘Dat hoeft ook niet,’ verzuchtte hij. ‘Ze was al een oude vrouw. Mager en tanig.’ Hij keek in het rimpelige gelaat, de dode starende ogen, de halfopengezakte mond en schudde het grijze hoofd. ‘Ze zal het ons nooit meer kunnen zeggen,’ sprak hij triest.
Vledder knikte. ‘Zou ze daarom…?’
De Cock antwoordde niet. Hij liep bij het bed vandaan en begon de kamer te onderzoeken. Het was een grote slaapkamer, ruim en hoog, met een ouderwets boudoir en twee ramen, die uitzagen op een diepe, goed onderhouden tuin achter het huis.
De Cock bleef staan en keek naar buiten. Niets bewoog. De laaghangende zon wierp schaduwen achter een ligusterheg. Een paar ranke cipressen stonden roerloos in een windstille avond. Het was een verstild beeld, alsof de tuin rouwde om de dood van de oude vrouw. Hij draaide zich langzaam om en snoof. De geur van lavendel was overal, zweefde door het vertrek, hing aan de damasten gordijnen.
Vledder kwam naar hem toe. ‘Het is… het is zo vredig,’ zei hij zacht, weifelend, ‘haast geweldloos. Er is geen spoortje van verzet, van een worsteling. Ze moet zich zonder een vorm van verweer aan haar moordenaar hebben overgegeven.’
De Cock keek langs hem heen. De woorden van de jonge rechercheur gleden langs hem heen, drongen niet tot zijn bewustzijn door. De dood van de oude vrouw had hem getroffen, verrast. Hij had het niet verwacht, zo direct, zo onmiddellijk na Juliette. Het gaf hem het vreemde, kwellend gevoel, dat het zijn schuld was, dat hij niet voldoende attent was geweest. ‘Hoe voorkom je een moord?’ vroeg hij hardop.
Vledder keek hem aan. ‘Voorkomen?’ vroeg hij verbaasd. ‘Dat is gewoon niet te doen. We kunnen moeilijk achter iedere man en vrouw een rechercheur zetten.’
De Cock klemde zijn dikke lippen op elkaar. Hij had het anders bedoeld, maar zei dat niet. Rusteloos stapte hij in de kamer op en neer. Hij voelde een onweerstaanbare behoefte zijn gekweld gemoed te luchten in een serie kernachtige vloeken, maar de indringende aanwezigheid van de dode vrouw op het bed weerhield hem.
‘Waar is het personeel,’ vroeg hij geërgerd. ‘Zo’n groot, bewerkelijk huis met een kolossale tuin… daar moet toch personeel zijn?’
Vledder haalde de schouders op. ‘Ik geloof niet dat je in huis iemand zult treffen. Je hebt het zelf gezien. Alle deuren voor en achter waren op slot.’
De Cock knikte. ‘Ze waren op slot, deugdelijk op slot.’ Het was alsof hij het voor zichzelf herhaalde. Hij keek langzaam naar Vledder op en gebaarde naar beneden. ‘In de hal, op een tafeltje, staat een telefoon. Bel de schouwarts, de technische dienst en de fotograaf. Kijk in het huis of er sporen zijn van inbraak en vraag aan het hoofdbureau om materiaal voor gipsafdrukken.’
‘Sporen van braak… gipsafdrukken?’
De Cock wapperde ongeduldig met zijn hand. ‘De dader,’ zei hij kriegel, ‘moet toch op een of andere manier zijn binnengekomen… weggegaan.’
Vledder grinnikte. ‘En als hij een sleutel had?’
Rechercheur De Cock keek zijn jonge collega enige tijd aan, strak, doordringend. ‘Je zult,’ zei hij traag, nadrukkelijk, ‘sporen van een inbraak vinden… een vernielde zijdeur… een open bovenlicht… een verbroken raam. Geloof me, je zult het vinden.’
Vledder keek terug, verward, niet-begrijpend. ‘Oké,’ zei hij na een poosje. ‘Ik zal kijken en bellen. Kan ik verder nog iets voor je doen?’
De Cock streek met zijn hand door het grijze haar. ‘Broer Jerome woont in Abcoude. Zijn nummer zal wel in de klapper naast de telefoon staan. Vraag of hij onmiddellijk wil komen.’ ‘Moet ik hem zeggen…?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Als hij bijzonderheden vraagt, dan zeg je kortaf dat er voor nadere uitleg geen tijd is. Maar zorg wel dat hij komt, begrijp je?’
Vledder knikte vaag. Hij liep de kamer uit, weifelend, omkijkend. De jonge rechercheur voelde zich verward, onzeker. Zijn oude leermeester was op belangrijke momenten vaak een vreemde, bijna raadselachtige fi guur, een man die hij niet meer kon volgen, van wie hij het doen en laten niet meer begreep. Het verwarrende was dat hij uit ervaring wist dat alles wat de oude speurder deed, zin had, paste in het patroon van het onderzoek.
Hij liep peinzend de trap af naar de hal. Het was er vrij donker. Het schaarse licht kwam van twee smalle glas-in-loodramen naast de deur. De oude parketvloer kraakte onder zijn zolen.
Na een reeks telefoongesprekken onderzocht hij koel, systematisch de vertrekken gelijkvloers, de zitkamer, de rookkamer, de studeerkamer, de keuken. Scherp observerend gleed zijn blik langs de wanden, de vloer, het meubilair. Er was aanvankelijk niets dat zijn speciale aandacht trok. Vrijwel overal hing de geur van lavendel.
In een van de zijvleugels van het huis ontdekte hij een kleine werkkamer met tegen de wand een antiek kabinetje. Het was niet gesloten. Op het groene vilt lagen papieren rommelig opeen. Enkele laden stonden op de vloer. Kennelijk had iemand in haast iets gezocht.
Ineens zag hij dat in een raam van het vertrek de ruit ontbrak. Het viel bijna niet op. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat het glas vrijwel geheel was weggenomen. Alleen staken hier en daar nog splintertjes in de sponningen. De opening was, ruw geschat, vijftig bij tachtig centimeter, groot genoeg om zelfs een wat zwaargebouwde man doortocht te verlenen. Voorzichtig, zonder te steunen, stak de jonge rechercheur zijn hoofd door het raam. Buiten op het grind lagen glasscherven.
Hij liep naar de hal. ‘Je hebt gelijk,’ riep hij onder aan de trap. ‘Er zijn sporen van braak.’
Er kwam geen antwoord. Vledder stormde de trap op. Hij vond De Cock in de slaapkamer van de dode vrouw. Hij zat op een soort poef aan de toilettafel. De inhoud van het medicijnkastje lag wat rommelig voor hem uitgestald. Zwijgend wees hij naar een reeks ampullen.
Vledder bekeek ze aandachtig. ‘Insuline.’
De Cock knikte. ‘En de oude mevrouw Van der Wheere was geen diabetica.’
‘Wat was ze niet?’
‘Diabetica,’ herhaalde De Cock geduldig. ‘Ze leed niet aan suikerziekte.’
In de sombere studeerkamer van villa Jolanda leunde De Cock met zijn rug tegen een wand met boeken. Schuin boven hem, in het slaapvertrek van de oude dame, werkten de dactyloscopen en de fotograaf onder het toeziend oog van Vledder hun macaber program af. Schuin voor hem in een zwartleren fauteuil zat Jerome. Het leek De Cock of hij de man voor de eerste keer zag. Bij hun vorige ontmoeting, in de kamer van de commissaris, had de moeder gedomineerd. Zij had alle aandacht op zich gevestigd. Nu pas ontdekte De Cock de brede kin, de scherpe lijnen rond de mond, de wijde neusvleugels, de waakzame blik in de hardblauwe ogen.
‘U heeft mij nogal abrupt met de dood van moeder geconfronteerd.’ De stem van Jerome klonk verwijtend, bitter. ‘Als dit een vorm van tactiek is, dan moet ik u zeggen dat het mijn bewondering niet heeft. Ik had toch wel verwacht dat u mij enigszins had voorbereid.’
De Cock keek hem strak aan. ‘Het spijt me,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Ik vermoedde niet dat het u nog zou schokken.’
De ogen van Jerome vernauwden zich. ‘Een dwaze veronderstelling. Vindt u zelf niet? Zij is mijn moeder.’
De Cock knikte vaag. ‘Een opmerkelijke vrouw. Bewonderenswaardig. U had haar dood dus niet verwacht?’
Jerome maakte een wild gebaar. ‘Waar zinspeelt u op,’ riep hij kriegel. ‘Natuurlijk had ik haar dood niet verwacht. Niet zo plotseling, bedoel ik. Moeder mankeerde niets. Ze was een krasse vrouw. Nog volkomen helder van geest.’
De Cock zuchtte diep. ‘Dat zal het zijn geweest,’ zei hij peinzend. ‘Ik begrijp u niet.’
De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd. ‘Haar helderheid van geest,’ legde hij uit. ‘Ik had de stellige indruk dat zij precies wist wie Juliette had vermoord… en waarom.’
Jerome produceerde een dwaas lachje. ‘Dan had ze het vanmorgen toch gezegd. Aan u, aan mij of aan de commissaris.’
De Cock wreef met zijn hand over zijn breed gezicht. ‘Uw moeder,’ sprak hij traag, ‘was een verstandige vrouw. Ik denk dat ze geen loze beschuldigingen heeft willen uiten. Dat ze zekerheid wilde. En dat aan die zekerheid nog iets ontbrak.’
Jerome keek op. ‘Ontbrak?’ In zijn stem klonk verbazing.
De Cock knikte. ‘Een facetje, een aanwijzing, althans iets dat zij als bewijs naar voren had willen brengen.’
‘U bedoelt een ontbrekende schakel, die zij voor vanavond acht uur dacht te vinden.’
De Cock plooide zijn lippen tot een grijns. ‘Heel goed,’ sprak hij oprecht bewonderend. ‘En de moordenaar was er zo van overtuigd dat zij die schakel zou vinden, dat hij het risico niet nam haar tot acht uur in leven te laten.’
Hij kwam van de boekenwand vandaan en liet zich tegenover Jerome in een fauteuil zakken. Hij keek naar de man voor zich. Zijn scherpe blik registreerde iedere nuance, elke verandering van expressie. ‘U wist,’ sprak hij beschuldigend, ‘dat uw moeder om acht uur vanavond een afspraak met ons had.’
Jerome keek onbewogen terug. ‘Ik wist het,’ antwoordde hij gelaten. ‘Ik was er immers bij, toen zij die afspraak met u maakte. Het lijkt mij zinloos dat te ontkennen.’ Hij pauzeerde even, bracht beide handen naar voren, de vingertoppen rustend tegen elkaar. ‘Ik zal u eens wat zeggen, rechercheur. Er is niemand die de dood van mijn moeder zozeer betreurt, als ik. Ze was mijn steun, mijn raadsvrouwe, zoals ze altijd de steun en raadsvrouwe van mijn vader is geweest. Gelooft u mij, de C.I.H. is groot geworden door haar. Zij was vaders stimulans. Het brein achter zijn grote daden. Toen de oude man stierf, veranderde er in feite niets. Ik volgde hem op… nam zijn marionettenrol in de onderneming over. Dat klinkt misschien wat cynisch, maar zo is het niet bedoeld. Moeder had nu eenmaal een feilloos instinct voor zaken doen. Zij kon elke movement, elke schommeling in de markt haarscherp analyseren. Het zou dwaas zijn geweest haar adviezen in de wind te slaan.’
‘Had ze vijanden?’
Er gleed een schaduw over het gezicht van Jerome. ‘In de boezem van de C.I.H. was de rol van moeder genoegzaam bekend. Er zijn spotprentjes van haar in omloop, waarin ze werd voorgesteld als een leeuwentemster, die het de oude Henri alleen maar toestond zo nu en dan te brullen. Ik wil maar zeggen… niet allen droegen haar een goed hart toe. Ze heeft carrières gebroken, mannen in hun opmars naar de top gestuit. Ik ken ze, die haar naam met afschuw uitspreken.’ Hij glimlachte, een moede, matte glimlach. ‘U moet beseffen dat zij middels vader alles dirigeerde, beschikte over het lot van de liftboy tot de manager.’
‘Een bijzondere vrouw,’ reageerde De Cock bewonderend.
Jerome knikte. ‘Een bijzondere vrouw,’ herhaalde hij peinzend.
‘U bent de oudste zoon?’
‘Nee… niet ik. Jonathan… Jonathan is de oudste.’
‘Werd hij ook in de zaak opgenomen?’
Het gezicht van Jerome versomberde. ‘Het was de wens van vader dat Jonathan hem opvolgde.’
De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Moeder was ertegen?’
Jerome knikte traag. ‘Hoewel Jonathan als oudste zoon de meeste rechten had, vond ze hem niet geschikt. Jonathan was in haar ogen te onwillig, te wispelturig.’
De Cock keek hem strak aan. ‘Geen marionet.’
Jerome reageerde onmiddellijk. Hij keek fel op. Zijn hardblauwe ogen fl ikkerden boosaardig. Een moment leek het alsof hij zijn zelfbeheersing zou verliezen, maar hij herstelde zich snel. ‘Moeder had weinig contact met Jonathan,’ sprak hij, uiterlijk weer volkomen rustig. ‘Ze begrepen elkaar niet… of wilden elkaar niet begrijpen. Ze waren nog geen paar minuten bij elkaar of ze hadden al verschil van mening. Er was altijd een soort vijandschap.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Wist Jonathan dat uw vader hem als opvolger had bestempeld?’
Jerome knikte heftig. ‘Als kind al. Daarover bestond geen twijfel. Vader was in vele opzichten een excentriek man. Het zal u zijn opgevallen dat hij een.grote voorliefde had voor de letter J. Deze villa noemde hij Jolanda, zijn jacht de Julia en zijn kinderen Jonathan, Jerome en Juliette. Vader was erg op zijn oudste zoon gesteld. Jonathan betekent ‘Jahweh geeft’. Vader beschouwde het feit dat zijn eerste kind een zoon was, als een goddelijk teken. Jonathans opvolging in de onderneming was ook het enige punt waarop de oude man nooit heeft willen capituleren.’
De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Maar de leiding kwam bij u?’
Jerome streek met zijn hand langs zijn voorhoofd. ‘Inderdaad. Ik werd hoofd van de Chemische Industrie Holland. Feitelijk een onbegrijpelijke zaak. Ook voor mij.’
‘Hoezo?’
‘Toen vader op de Julia onverwachts stierf, bleek dat er geen enkel stuk was waarin zijn opvolging stond geregeld. Er was zelfs geen geldig testament. Vrijwel het hele aandelenpakket van de onderneming kwam daardoor in handen van moeder.’
De Cock keek naar hem op. ‘En moeder negeerde de wensen van de oude Henri en benoemde u tot hoofd van de onderneming.’
Jerome zuchtte diep. ‘Zo was het. Inderdaad. Het is een pijnlijke zaak het u allemaal te vertellen. Toen Jonathan na de dood van vader op de Julia hoorde dat ik de leiding van de onderneming kreeg, was hij in alle staten. Hij schold moeder uit voor oude heks en beschuldigde mij en haar van falsifi caties, van het verduisteren van documenten. Het was een verschrikkelijk tafereel. Dat kan ik u zeggen. Jonathan geraakte gewoon buiten zinnen. Hij schuimbekte van woede. Juliette en ik hielden hem slechts met moeite in bedwang. Later kalmeerde hij wat en nam weer normaal aan de gesprekken deel. Er was heel wat te regelen. Vader was nog maar enkele uren dood. Zijn plotseling overlijden bracht nogal wat problemen met zich mee. Dat was ook de reden dat moeder de kwestie van de opvolging onmiddellijk aan de orde had gesteld.’ Jerome pauzeerde even, schudde het hoofd. ‘We hebben nog een poosje in de veronderstelling geleefd dat Jonathan zich bij de situatie had neergelegd, maar toen wij, voor wij die nacht van boord gingen, nog even aan het sterfbed van vader stonden, legde hij plotseling zijn hand op de borst van de oude man en bezwoer plechtig dat hij ons…’ Jerome stokte. Zijn mond, zakte halfopen. Het bloed trok uit zijn gezicht.
De Cock schoof naar hem toe: ‘Wat bezwoer hij?’
Jerome slikte. ‘Dat hij ons zou doden… één voor één.’