9

Thóra had geen enkele ervaring met de oorspronkelijke inhoud van de doos, maar ze was er heilig van overtuigd dat dergelijke apparaten, net als alle andere surrogaten, niets voorstelden in vergelijking met het echte werk. Ze kwam glimlachend overeind in bed. Haar ochtendjas lag in een hoopje op de grond en ze strekte zich loom uit om hem op te rapen. Dit soort dingen zou ze vaker moeten doen, dacht ze terwijl ze de jas omsloeg en om zich heen keek om te zien waar haar kleren lagen. Hoewel ze zoeven volstrekt ongeremd was geweest, wilde ze toch liever iets aanhebben wanneer Matthew terugkwam. Hij was even naar buiten gegaan om zijn bagage uit zijn huurauto te halen en in de kamer neer te zetten die hij had geboekt. Thóra begreep niet wat hij met een eigen kamer moest, maar ze waardeerde het respect dat hij haar toonde door er niet automatisch van uit te gaan dat hij regelrecht bij haar in bed kon duiken — al was dat precies wat hij had gedaan. Ze glimlachte opnieuw bij de gedachte aan hoe verschrikkelijk blij ze was hem te zien; blij dat hij, ondanks haar bezwaren, toch was gekomen. Het probleem was alleen dat hun relatie tot mislukken gedoemd was. Hij was een buitenlander en het was bijzonder onwaarschijnlijk dat hij in IJsland zou kunnen gedijen. Toen hij net binnen was had ze ietwat ongemakkelijk een gespreksonderwerp gezocht en hem gevraagd wat hij van de winnaar van het Eurovisie Songfestival vond. Hij had haar wezenloos aangekeken en gevraagd of ze een grapje maakte. Iemand die geen belangstelling had voor het Songfestival zou het in IJsland nog geen week uithouden. Ze kleedde zich haastig aan.

Ze was net bezig haar tweede sok aan te trekken toen Matthew terugkwam. ‘Verdomme,’ zei hij, teleurgesteld. ‘Ik was even vergeten dat jij wereldkampioen snel aankleden bent.’ Hij keek haar grijnzend aan. ‘Het voordeel is natuurlijk wel dat je je ook weer heel snel kunt uitkleden.’

‘Heel grappig,’ zei Thóra. ‘Wat vind je van het hotel?’

Matthew keek om zich heen en haalde zijn schouders op. ‘Prima. Een beetje afgelegen. Maar wat doe jij hier in vredesnaam?’ Hij voegde er snel aan toe: ‘Niet dat je mij hoort klagen, hoor.’

‘Ik werk voor de eigenaar. Hij overweegt een proces aan te spannen tegen de mensen die hem dit hebben verkocht.’

‘Aha. Hebben ze hem een poot uitgedraaid?’ vroeg Matthew. Hij liep naar het raam en trok het gordijn open om het uitzicht te bewonderen. ‘Prachtig,’ zei hij en draaide zich weer om naar Thóra.

‘Nou, het is een beetje idioot allemaal. Hij beweert dat het hier spookt en dat de vorige eigenaars dat moeten hebben geweten.’

‘Dat het hier spookt, juist ja.’ Matthews uitdrukking was dezelfde die ze op het gezicht van de rechter verwachtte te zien, als het ooit zover mocht komen. ‘Je meent het.’

‘Een onderneming als deze is heel kwetsbaar voor dat soort dingen, dus het is misschien niet helemaal zo absurd als je zou denken.’ Thóra keek hem glimlachend aan. ‘Dit is een new-agehotel. Ze richten zich op dingen als healing, helderziendheid, biologisch voedsel, kristallen, magnetische velden, aura’s en meer van die dingen. De meeste mensen die hier werken zijn helderziend of nog erger, dus ze zijn hier niet dol op geesten.’

‘Natuurlijk,’ zei Matthew, fronsend. ‘De normaalste zaak van de wereld dus.’

‘God, nee,’ haastte Thóra zich te zeggen. ‘Alleen is het niet zo heel erg ongewoon op een plek als deze, die heel lang een middelpunt is geweest voor het geloof in het bovennatuurlijke, om het zo maar eens te zeggen. Volgens de legendes wordt de gletsjer bewoond door ene Bárdur, een man die er in een depressieve bui in terecht is gekomen nadat zijn dochter op een ijsberg was afgedreven naar Groenland. Zijn geest wordt geacht de streek te bewaken en aan de gletsjer worden bovennatuurlijke krachten toegeschreven. Ik weet alleen niet of die krachten aan Bárdur toebehoren of aan de gletsjer zelf.’

‘Bovennatuurlijke krachten van een gletsjer?’ Matthews gezicht was een en al ongeloof. ‘Niet om ’t een of ander, maar volgens mij is het gewoon een berg met sneeuw erop die nooit smelt.’

‘Ha ha,’ zei Thóra. ‘Ik vertel je alleen de achtergronden, niet hoe ik er zelf over denk. Geloof in de macht van de gletsjer gaat veel verder dan IJsland — vlak voor de eeuwwisseling kwamen mensen van over de hele wereld hiernaartoe om buitenaardse wezens welkom te heten.’

‘En dat was dus geen volkomen dwaze onderneming?’

Thóra haalde haar schouders op. ‘Het is maar hoe je het bekijkt. De woordvoerder van die mensen zei dat ze wel waren gekomen, maar alleen in de geest. Niet met ruimteschepen en zo. Een soort psychische vervoersmethode.’

‘Psychisch gestoord zul je bedoelen,’ grinnikte Matthew.

Thóra lachte ook. ‘Zou kunnen. Maar het is een ongelooflijk machtige berg.’

‘En hoe past het lichaam dat ze hebben gevonden in dit plaatje?’

‘O, dat. Het lichaam heeft niets met al dat spirituele gedoe te maken. Ik denk het niet tenminste. De eigenaar is het daar niet helemaal mee eens. Volgens hem heeft de geest er op de een of andere manier mee te maken. Hij is nogal een bijzonder type.’

‘Je meent het,’ antwoordde Matthew, fronsend. ‘Is het lichaam hier in het hotel gevonden?’

Thóra vertelde Matthew in het kort waar het lichaam was gevonden en ook dat het een vrouw was die voor Jónas werkte en dat het vermoeden bestond dat ze was vermoord.

‘En is er ook een verdachte?’

‘Voor zover ik weet niet,’ antwoordde Thóra. ‘Ik vraag me zelfs af of de politie er al iets over naar buiten heeft gebracht. De zaak is nog in een beginstadium.’

‘Ik hoop voor jou dat het die Jónas niet is,’ zei Matthew.

‘Nee, hij is het in geen geval,’ zei Thóra luchtig, en ze voegde eraan toe: ‘Ik heb trouwens iets wat wellicht enig licht op de zaak kan werpen.’

‘Heb jij iets? Wat voor iets?’ vroeg Matthew, met ogen die glommen van nieuwsgierigheid.

‘Nou, ik heb de agenda van de vrouw die waarschijnlijk is vermoord. Een soort notitieboekje, eigenlijk,’ antwoordde Thóra, blozend, maar met geveinsde nonchalance.

‘Wat?’ riep Matthew uit. ‘Kende je die vrouw dan?’

‘Ik heb haar nooit ontmoet.’

‘En toch heb je haar agenda? Hoe is dat zo gekomen?’

‘Ik kwam hem toevallig tegen,’ zei ze, waarna ze er meer waarheidsgetrouw aan toevoegde: ‘Eerlijk gezegd heb ik hem gepikt. Per ongeluk.’

Matthew schudde zijn hoofd. ‘Per ongeluk, ja ja.’ Hij vouwde zijn handen in gebed en sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Lieve God, laat haar die architect niet hebben vermoord voor die agenda. Zelfs niet per ongeluk.’

Jónas stond in de foyer en zag hoe drie rechercheurs in burger voorbereidingen troffen om Birna’s auto te onderzoeken. Ze waren hiernaartoe gekomen in een speciaal busje dat ze naast de auto hadden geparkeerd. Vervolgens waren ze eruit gesprongen en zonder aan iemand in het hotel hun komst te melden, begonnen ze het kleine sportwagentje en het terrein eromheen te fotograferen. Zodra Vigdís het busje in de gaten had gekregen, had ze Jónas gebeld en hij was onmiddellijk naar de foyer gekomen.

‘Wat doen ze daar in vredesnaam?’ vroeg Vigdís.

Jónas schrok op. Hij had zo ingespannen naar de rechercheurs staan kijken dat hij Vigdís helemaal niet gezien had. Hij greep naar zijn hart en keek haar aan. ‘Jezus, ik schrik me rot.’ Toen keek hij weer naar wat er buiten gebeurde. ‘Voor zover ik kan zien, doorzoeken ze Birna’s auto. Joost mag weten waarom.’

Vigdís kneep haar ogen tot spleetjes om het beter te kunnen zien. ‘Denken ze soms dat ze in haar auto is vermoord?’

Jónas schudde zijn hoofd. ‘Dat kan ik me niet voorstellen. Die auto is al dagen niet van zijn plek geweest. Ik weet zeker dat ik ze dat heb verteld.’

‘Dat maakt toch niets uit?’ zei Vigdís. ‘Ik bedoel, ze kan toch wel in haar auto zijn vermoord, daar op het parkeerterrein.’

Jónas draaide zich bliksemsnel naar haar om. ‘Dat slaat toch verdomme nergens op. Om te beginnen weten we nog niet eens óf ze wel is vermoord, dus laat staan wáár.’

Vigdís haalde haar schouders op. ‘Wie zou er nu in vredesnaam hier bij het strand kunnen verdrinken? Het is er maar zó diep.’ Ze hield haar duim en wijsvinger een centimeter uit elkaar. ‘Ze moet wel zijn vermoord.’

Jónas wilde net tegen Vigdís zeggen dat ze niet zo moest doordraven, toen hij een van de rechercheurs een mobieltje uit zijn zak zag halen. Op de plek waar zij stonden konden ze in de verte de beltoon horen. De rechercheur nam op en ze zagen hoe hij stond te praten. Opeens keek hij op, in de richting van de foyer. Zijn blik vestigde zich op Jónas, die een akelig gevoel in zijn maag kreeg. De agent beëindigde het gesprek zonder zijn blik van de hotelier af te wenden en liep naar de ingang.

‘Wauw,’ fluisterde Vigdís tegen Jónas. ‘Zag je dat? Ik weet zeker dat hij met jou komt praten.’

Thóra haastte zich naar Jónas’ kantoor. Hij had haar gebeld en gevraagd of ze even wilde komen, met als enige verklaring dat de politie hem beschuldigde van dingen waar hij niets van wist. Ze had het eigenaardige gevoel dat Matthews opmerkingen over Jónas een waarschuwing waren geweest en heel even ging het door haar heen dat de gletsjer wellicht toch vreemde krachten bezat.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, toen ze na te hebben aangeklopt de deur open had gedaan. Jónas zat achter zijn bureau met een vuurrood gezicht iemand aan te kijken. De andere man zat met zijn rug naar haar toe. Hij keek om toen ze opgewekt zei: ‘Alles in orde hier?’

‘Nee, alles is helemaal niet in orde,’ gromde de hoteleigenaar, terwijl hij opstond om een derde stoel bij het bureau te trekken.

De politieman was van middelbare leeftijd en erg lang. Hij kwam een centimeter of vijf omhoog van zijn stoel en stak Thóra zijn hand toe. Zo kon ze voldoende van hem zien om vast te stellen dat hij ook nog eens uitzonderlijk breed en gespierd was. ‘Dag, ik ben Thórólfur Kjartansson, rechercheur.’

‘Dag. Thóra Gudmundsdóttir, advocaat.’ Ze schudden elkaar de hand. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze, terwijl ze naar Jónas keek.

‘Ze schijnen te denken dat ik op de een of andere manier betrokken ben bij de dood van die vrouw,’ snauwde Jónas. Hij gebaarde naar de man tegenover hem en zei: ‘Hij gaat mijn computer en printer meenemen en hij zegt dat hij een bevelschrift heeft om mijn mobiele telefoon in beslag te nemen.’ In zijn woede zat Jónas opeens om woorden verlegen en beperkte zich verder tot het werpen van dodelijke blikken naar Thórólfur.

‘Ik begrijp het,’ zei Thóra. ‘Mag ik dat bevelschrift even zien? Ik ben Jónas’ advocaat en hij heeft mij om juridisch advies gevraagd.’

Zwijgend overhandigde Thórólfur haar een computeruitdraai. Ze las hem vluchtig door en zag dat het een door de West-IJslandse Arrondissementsrechtbank uitgevaardigde machtiging was om Jónas Júlíussons mobiele telefoon in beslag te nemen, waarvoor als reden werd opgegeven dat het in het belang was van het onderzoek naar de moord op Birna Halldórsdóttir. Thóra’s hart sloeg een slag over. Hier stond het zwart-op-wit.

‘Mag ik vragen waar die telefoon voor nodig is?’ vroeg zij kalm.

‘Wij denken dat de telefoon mogelijk informatie bevat die voor ons op dit moment van belang is,’ antwoordde Thórólfur, al even onverstoorbaar.

‘Er wordt verschillende informatie opgeslagen in mobiele telefoons,’ zei Thóra. Ze probeerde zoveel mogelijk tijd te rekken terwijl ze zich probeerde te herinneren wat voor soort mobieltje Jónas had. Bepaalde informatie kon via de telefoonmaatschappij worden verkregen, dus ze waren er niet op uit om erachter te komen wie Jónas had gebeld. Ze moesten het op zijn agenda of op foto’s gemunt hebben, als hij die functies in zijn telefoon had. Wat het bevelschrift ongewoon maakte was dat de politie alleen belangstelling had voor de telefoon. Ze drongen niet aan op het doorzoeken van het gehele gebouw, tenzij een dergelijk verzoek hen reeds was geweigerd. ‘Hier staat wel dat jullie de telefoon mogen meenemen, maar er wordt niet over de sim-kaart gesproken. Mag hij die houden?’ vroeg Thóra, met de flauwe hoop dat datgene wat zij wilden hebben op de kaart stond en niet in het geheugen van het toestel zelf.

Thórólfur griste het bevelschrift uit Thóra’s handen. ‘Het gaat om het mobiele telefoonnummer…’ Zijn ogen gleden over het papier en toen hij had gevonden wat hij zocht liet hij het triomfantelijk aan Thóra zien, en wees met zijn vinger op het nummer ‘… 667 6767. Kijk maar, dat is Jónas Júlíussons nummer. Er staat zelfs dat hij de geregistreerde gebruiker ervan is. Als u mij de telefoon zonder de sim-kaart geeft, geeft u me niet wat het bevelschrift verlangt.’ Tevreden leunde hij achterover in zijn stoel en richtte zich tot Jónas. ‘U moet mij die telefoon geven.’

Thóra keek naar Jónas. ‘Doe je dat liever niet?’

Jónas brieste van verontwaardiging. ‘Wat dacht je dan? Wat moet ik zonder mijn telefoon beginnen? Oké, de ontvangst hier stelt niet veel voor, maar dat kan me niet schelen. Het is mijn telefoon.’

‘Ik adviseer u uw cliënt te adviseren mij te overhandigen wat het bevelschrift verlangt. Het zou uitermate onverstandig zijn dat niet te doen.’ Thórólfur kon zijn ergernis over het uitstel niet bedwingen.

‘Ik heb Birna niet vermoord!’ Jónas sloeg met zijn vuist op het bureau. ‘Hoe kunnen jullie denken dat ik dat zou hebben gedaan?’

‘Dat beweert ook niemand. En ik al helemaal niet,’ antwoordde Thórólfur, rustiger dan eerst. ‘Uw gedrag roept echter wel bepaalde vragen op.’

‘Wat wilt u daarmee zeggen?’ bulderde Jónas. Hij sloeg opnieuw op het bureau, ditmaal zo hard dat een pennenstandaard en andere losse voorwerpen erop stonden te trillen. ‘Ik heb niets met die moord te maken en ik sta erop een leugendetectortest af te mogen leggen om dat te bewijzen, maar mijn telefoon krijgen jullie niet.’

Thóra boog zich naar Jónas toe en pakte zachtjes zijn hand. ‘Jónas, in IJsland worden geen leugendetectors gebruikt. Ze zijn hier niet toelaatbaar als bewijs. Ik adviseer je die telefoon af te geven. Zeker als je niets verkeerds hebt gedaan.’

‘Daar komt niets van in,’ zei Jónas vastberaden. En om zijn vastbeslotenheid te benadrukken sloeg hij zijn armen over elkaar en leunde naar achteren. Toen kwam hij weer naar voren en fluisterde in Thóra’s oor: ‘Ze mogen die telefoon onder geen beding meenemen. Geloof me, dat zou een bijzonder slecht idee zijn.’ Hij schoof weer naar achteren en glimlachte naar de politieman.

‘Goed, ik begrijp het. Geef mij je telefoon.’ Ze keek hem strak aan. ‘Vertrouw me nu maar.’

Jónas keek haar argwanend aan. ‘Nee. Dan geef jij hem aan de politie.’

‘Jónas. Ik zeg toch dat je me moet vertrouwen?’ Thóra hield haar hand voor hem op.

Jónas bleef haar weifelend aankijken. Na een ogenblik te hebben nagedacht haalde hij zijn telefoon uit de zak van de jas die over zijn stoel hing. Hij gaf hem aan Thóra, maar liet hem niet los. ‘Ik meen het, je mag hem de telefoon niet geven.’

Thóra knikte. ‘Ik weet het. Je kunt hem nu wel loslaten.’ Ze slaakte een zucht toen hij zijn greep eindelijk liet verslappen. Tot haar opluchting stelde ze vast dat het geen telefoon met camera was.

‘Geef die telefoon aan mij,’ zei Thórólfur, terwijl hij het vel papier voor haar neus hield om te benadrukken dat hij in zijn recht stond.

‘Een ogenblikje,’ zei Thóra en ze legde haar eigen mobiele telefoon op tafel. Ze maakte de achterkant open en haalde de sim-kaart eruit. Toen deed ze hetzelfde met Jónas’ telefoon en verwisselde vervolgens de kaarten. ‘Alstublieft. Eén mobiele telefoon, nummer 667 6767, geregistreerd op naam van de gebruiker Jónas Júlíusson.’ Ze overhandigde het mobieltje aan de politieman. ‘Volledig conform het bevelschrift, als ik de formulering goed heb begrepen.’ Ze keek Thórólfur glimlachend aan.

‘Briljant, briljant!’ riep Jónas enthousiast toen ze samen Thóra’s kamer binnenstormden. Ze waren daar rechtstreeks met de telefoon naartoe gegaan nadat Thórólfur was gaan bellen om te vragen of Jónas nu werkelijk geacht werd aan de voorwaarden van het bevelschrift te hebben voldaan. Er was inmiddels al een nieuw en preciezer geformuleerd bevel in de maak, dus Thóra had niet zo heel erg lang de tijd om erachter te komen wat het precies was wat de politie van Jónas niet te zien mocht krijgen.

‘Matthew — Jónas. Jónas — Matthew.’ Een korte introductie moest nu maar even voldoende zijn, want de tijd drong. Matthew knikte alleen maar. Hoewel hij er zichtbaar van schrok dat zij zo plotseling kwamen binnenvallen, stelde hij geen vragen. Ze wendde zich tot Jónas. ‘Waarom heb je die man in vredesnaam niet gewoon je telefoon gegeven?’

‘Omdat er nummers in staan die hij absoluut niet mag zien. En sms’jes.’ Jónas dempte zijn stem. ‘Ik rook wel eens een jointje. Er zijn twee kerels bij wie ik het spul koop en hun nummers staan in mijn telefoon. En waarschijnlijk ook sms’jes die ik wel eens heb gestuurd wanneer zij hun telefoon niet opnemen. Als je die leest, weet je meteen waar het om gaat.’

Thóra knikte, verbijsterd over zoveel stommiteit, hoewel ze het wel een overtuigende indicatie vond van zijn onschuld inzake de moord op Birna. Afgaande op de manier waarop hij drugs kocht, zou hij waarschijnlijk een briefje op het lijk hebben achtergelaten met zijn naam erop.

Ze gaf hem de telefoon. ‘Ik mag je niet adviseren iets onwettigs te doen, maar hier heb je de telefoon. Ik wil je eraan herinneren dat de tijd dringt. Mijn pin-code is 4036.’

Jónas zette het mobieltje aan en voerde de code in. Hij ging regelrecht naar zijn adressenlijst en wiste twee namen, terwijl Thóra angstvallig haar best deed hier niet naar te kijken. Toen ging hij naar het berichtenmenu en wiste een aantal ontvangen berichtjes. Terwijl hij door de verzonden boodschappen scrolde, zei hij opeens: ‘Wat?’ en hij hield het toestel een eindje bij zich vandaan om het schermpje beter te kunnen zien. ‘Wat gaan we verdomme nou krijgen?’

Thóra leunde naar voren en stak haar hand uit naar de telefoon. ‘Wat? Wat heb je gevonden?’

Jónas liet haar het mobieltje uit zijn hand pakken. ‘Dat klopt niet.’ Kennelijk was hij ergens heel erg van geschrokken.

Thóra las het kopje van de bovenste boodschap, die het meest recent moest zijn. ‘Kom @ grot…’ stond er als eerste regel, dus opende zij het bericht. Ze kreunde zachtjes toen ze de gehele tekst las. ‘Kom @ grot @ 9 vanavond om ons idee te bespreken. Jónas.’ De boodschap was afgelopen donderdag om vijfentwintig minuten over zeven verzonden, de avond voordat het lichaam was gevonden.

‘Zeg alsjeblieft dat dit niet Birna’s nummer is,’ zei Thóra ongerust, terwijl ze Jónas het toestel teruggaf.

Hij keek naar het mobieltje en toen weer naar Thóra en knikte langzaam.

Загрузка...