‘Hier moet het zijn.’ Thóra liet haar blik over het strand gaan. ‘Ik denk eigenlijk niet dat we hier veel wijzer zullen worden.’ De stenen aan haar voeten glinsterden. Het was laag tij, maar de gladde rotsen waren nog nat. Niets in dit dramatische landschap wees erop dat hier kortgeleden een lijk was gevonden en Thóra vroeg zich af wat ze had verwacht hier aan te treffen. Geel politielint misschien?
Matthew keek op zijn horloge. ‘Behalve dat we nu weten dat we er exact vijfendertig minuten over hebben gedaan om van het hotel hiernaartoe te lopen.’
‘Maar we hebben ons niet gehaast,’ zei ze. ‘Hoeveel sneller hadden we hier kunnen zijn?’
Matthew haalde zijn schouders op. ‘Geen idee. Ik denk dat je het in vijfentwintig minuten zou kunnen doen, maar niet veel minder, of je zou moeten rennen.’
‘Dus iemand kan vanuit het hotel hiernaartoe zijn gelopen, Birna hebben vermoord en binnen een uur weer terug zijn geweest,’ peinsde Thóra hardop.
Matthew lachte. ‘Ja, maar dat geeft de moordenaar niet veel speling. Dan moet hij hier echt speciaal naartoe zijn gegaan om die vrouw te vermoorden, want dan hebben ze geen tijd gehad om elkaar te ontmoeten en ruzie te krijgen.’
‘Wat maken die vogels een vreselijk kabaal,’ zei Thóra, en ze keek naar de kliffen. ‘Die arme kuikens.’ Ze bleef een ogenblik naar de chaotische massa staan kijken en draaide zich toen weer om naar Matthew. ‘Niemand zal haar hebben horen gillen met die herrie.’
Matthew zwaaide met zijn armen. ‘Wie had haar moeten horen? Er komt hier nooit iemand.’
Thóra keek om zich heen en wilde net bevestigend knikken toen ze boven aan de helling die omlaag voerde naar het strand twee mensen aan zag komen. ‘Misschien heb je dat te vroeg geroepen,’ zei ze, in hun richting knikkend.
Ze keken hoe het stel langzaam afdaalde over de grindhelling — een jonge vrouw die iemand in een rolstoel voortduwde. Ze konden niet zien of er een man of een vrouw in zat, want het hoofd en het gezicht van de zittende persoon ging schuil onder de capuchon van zijn of haar jas. Het leek het meisje nogal wat moeite te kosten de rolstoel door de losse kleischalie op het pad te duwen.
‘Dat moeten die jongelui zijn over wie de Japanners het hadden,’ zei Thóra. ‘En die ze met Birna hebben zien praten. Zullen we een praatje met ze maken?’ Ze keek Matthew aan.
‘Waarom niet?’ zei hij. ‘Je hebt wel gekkere dingen gedaan voor dit eigenaardige onderzoek.’ Haastig voegde hij eraan toe: ‘Niet dat je mij hoort klagen. Ik heb er plezier in, ook al heb ik geen flauw idee waartoe het allemaal gaat leiden.’
Thóra gaf hem een por in zijn ribben. ‘Ben je soms opeens anarchist geworden op je oude dag? Kom mee.’
Ze liepen langzaam de helling op, in de richting van het paar. Even had Thóra het idee dat ze iets in haar oog had, want hoe ze ook haar best deed, het lukte haar maar niet om het gezicht onder de capuchon scherp te krijgen. Maar toen besefte ze opeens dat er niets mis was met haar ogen. Ze kreeg een naar gevoel in haar maag en ze moest zich inhouden om niet om te draaien en hard weg te lopen. Wat mankeerde er aan het gezicht van de persoon in de rolstoel? Hoewel ze haar best deed om zich te concentreren op het meisje, dat een lachend en blozend gezichtje had, werd haar blik onwillekeurig getrokken naar het gezicht onder de capuchon en de uitgerekte, glimmend roze huid die de gehele linkerkant ervan bedekte. Thóra kon niet rechtstreeks naar de misvormde oogkassen van de man kijken, of naar de tragische restanten van zijn neus en de gehavende, plasticachtige huid die van zijn kin tot aan zijn voorhoofd liep, voor zover zij onder zijn diepe capuchon kon kijken. Thóra hoopte van harte dat de arme man — die er jong uitzag — niet zou beseffen hoe hij eruitzag, maar diep vanbinnen wist ze eigenlijk dat dit niet mogelijk was. Ze hoopte dat het Matthew beter verging dan haar, maar ze durfde hem niet aan te kijken, bang als ze was dat haar gezichtsuitdrukking haar afgrijzen zou verraden.
Ze slaagde erin te glimlachen. ‘Hallo,’ zei ze tegen het meisje.
‘Hallo,’ antwoordde het meisje met een vriendelijke glimlach. Ze had een dikke, blonde paardenstaart die heen en weer zwiepte wanneer ze sprak. Ze kwam haar vaag bekend voor, maar Thóra kon haar niet plaatsen. ‘Ik weet niet of we het gaan redden om helemaal beneden te komen,’ zei het meisje. ‘En als het ons wel lukt, gaat het nog veel moeilijker worden om straks weer naar boven te komen.’
‘Er is niet veel te zien,’ antwoordde Thóra. ‘Als je wilt kunnen Matthew en ik je wel naar beneden helpen.’ Ze wees naar Matthew zonder hem aan te kijken. ‘En weer terug naar boven natuurlijk.’
‘Tja, dat zou kunnen,’ zei het meisje, en ze boog zich over de rolstoel. ‘Wat vind jij ervan?’ vroeg ze aan de man. ‘Zullen we hun hulp aannemen of gewoon teruggaan? Blijkbaar is er niets te zien.’ De jongeman mompelde iets wat Thóra niet kon verstaan, maar het meisje leek hem te begrijpen. ‘Oké, als je dat liever wilt.’ Ze keek op naar Thóra. ‘Ik denk dat we toch maar teruggaan. Zou hij me misschien even willen helpen?’
Matthew nam de rolstoel van haar over en samen liepen ze de helling weer op.
‘Afgelopen donderdag had ik jullie hulp wel goed kunnen gebruiken,’ zei het blonde meisje grijnzend.
‘Donderdag?’ zei Thóra verschrikt. ‘Waren jullie hier dan ’s avonds?’ Waren het meisje en de jongen ergens getuige van geweest zonder het belang ervan te hebben ingezien, of hadden ze soms iets met de moord op Birna te maken? Thóra wachtte het antwoord gespannen af, maar het stelde haar teleur.
‘Nee, we zijn hier niet geweest,’ zei het meisje, nog hijgend van de inspanning. ‘We waren van plan samen naar de seance in het hotel te gaan, maar uiteindelijk ben ik alleen gegaan omdat ik de rolstoel niet over een enorme kuil kon krijgen die dwars over de oprit was gegraven. Dat was echt jammer, want er is hier in de omgeving niet veel te doen en Steini had zich erop verheugd.’ Ze rolde met haar ogen naar Thóra. ‘Achteraf heeft hij er niet veel aan gemist. Het was nogal lachwekkend en volgens mij was dat medium een bedrieger.’
Thóra vroeg maar niet of het meisje soms dacht dat er ook echte bestonden. Ze keek achterom naar de baai. ‘Wilden jullie een strandwandeling gaan maken?’ vroeg ze.
‘We wilden alleen even gaan kijken waar het lichaam is gevonden,’ antwoordde het meisje, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. ‘Wij kenden de overleden vrouw.’
Dit was een opluchting voor Thóra. Nu hoefde ze dus niet voorzichtig om het onderwerp van de moord heen te draaien. ‘Wat toevallig,’ zei ze, zo nonchalant mogelijk. ‘Wij waren hier om precies dezelfde reden. We wilden zien waar het is gebeurd.’
Het meisje keek haar sprakeloos aan. ‘Echt waar? Kenden jullie haar ook?’
Thóra schudde haar hoofd. ‘Nee, niet echt. Maar we hadden indirect wel met haar te maken. Ik ben Thóra.’
Het meisje stak haar hand uit. ‘Berta.’ Ze draaide zich om en liet haar blik over het strand dwalen. ‘Het is verschrikkelijk,’ zei ze verdrietig. ‘Ik hoorde op het nieuws dat ze was vermoord.’ Ze keek Thóra weer aan. ‘Waarom heeft iemand haar in vredesnaam willen vermoorden?’
‘Ik heb geen idee,’ zei Thóra eerlijk. ‘Misschien had het niets met haar persoonlijk te maken. Misschien was ze gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek en is ze de een of andere gestoorde tegen het lijf gelopen.’
‘Denk je?’ vroeg Berta, met een angstige blik in haar ogen. ‘Hier?’
‘Nee,’ zei Thóra. ‘Ik betwijfel het. Maar het lijkt me altijd nog waarschijnlijker dan dat een geest het heeft gedaan.’
‘Een geest!’ riep Berta uit, terwijl alle kleur wegtrok uit haar gezicht. ‘Van de vissers misschien? Dit is hetzelfde strand waar zij zijn aangespoeld.’ Ze huiverde. ‘Ik heb dit altijd een beetje een akelige plek gevonden.’
Thóra keek het meisje verbijsterd aan. Ze had eigenlijk verwacht dat ze in de lach zou schieten toen ze over geesten begon. Blijkbaar vond men in deze contreien de ‘ondoden’ niet iets om lacherig over te doen. ‘Geloof jij in geesten?’ vroeg ze voorzichtig.
‘O, ja,’ antwoordde Berta hartstochtelijk. ‘Het spookt hier. Absoluut. Na zonsondergang ben ik echt bang.’
Thóra wist niet wat ze moest zeggen, maar knoopte wel in haar oren dat Berta dus een potentiële getuige was als het ooit tot een compensatieclaim voor het ‘spoken’ zou komen. Ze schoten aardig op naar de top van de heuvel en Thóra besloot de geesten even te laten voor wat ze waren en meteen maar ter zake te komen. ‘Waar kende je Birna van?’
‘Zij was de architect van het hotel. De grond was vroeger van mijn moeder en ik hielp haar een beetje.’ Ze keek voor zich, waar Matthew nog steeds ingespannen bezig was de rolstoel naar boven te duwen. ‘Ze was erg aardig.’
Thóra drong niet aan, maar ging ervan uit dat de blik betekende dat Birna aardig was geweest voor de jongen in de rolstoel. Opeens drong het tot haar door waarom het meisje haar zo bekend voorkwam: ze leek sprekend op Elín, haar moeder, die Thóra had ontmoet bij het opmaken van de verkoopakte. Het zou misschien niet eerlijk zijn haar voor de rechter tegen haar eigen familie te laten getuigen en Thóra hoopte dat het zover niet zou komen, al was het handig dat ze van haar bestaan op de hoogte was. ‘Op welke manier hielp je Birna?’
‘Ze was erg geïnteresseerd in de geschiedenis van deze streek, maar mijn moeder en mijn oom Börkur hadden geen zin om daar met haar over te praten. Ik heb haar verteld wat ik wist en ben voor haar op zoek gegaan naar oude plattegronden en tekeningen. Niet dat ik die heb gevonden, maar ik heb wel wat foto’s voor haar opgediept. Daar was ze erg blij mee.’
‘Weet je nog wat erop stond?’ vroeg Thóra. Ze begreep het niet. In de kelder lagen een heleboel foto’s, meer dan genoeg voor Birna. Misschien leken die allemaal te veel op elkaar — steeds weer diezelfde muur, zij het met andere personen.
‘Ja, het waren voornamelijk foto’s van de oude boerderij en van mijn overgrootvader en overgrootmoeder. Er stonden ook nog andere mensen op, maar die kende ik niet.’ Het meisje zweeg en keek Thóra bezorgd aan. ‘Denk je dat ik die foto’s nog terug krijg? Mama en oom Börkur weten niet dat ik ze aan haar heb uitgeleend.’
‘Vast wel,’ zei Thóra. ‘Als ik jou was zou ik het gewoon aan de politie vragen. Die zullen hier morgen wel zijn. Woon je in de buurt?’
‘Nee, niet echt. Wij hebben een huis in Stykkishólmur dat ik kan gebruiken. Ik probeer zo vaak mogelijk te komen.’ Ze keek Thóra strak aan en fluisterde: ‘Vanwege Steini. Hij wil niet in Reykjavík wonen.’
Thóra knikte. ‘Zijn jullie familie van elkaar?’ vroeg ze. Zij en het meisje waren wat achteropgeraakt, maar niet zo ver dat Thóra haar durfde te vragen wat de jongeman was overkomen. Ze wilde niet dat hij haar zou horen vragen wat er met zijn gezicht was gebeurd.
‘Ja, hij is een neef van vaderskant.’
Een eindje vóór hen bleef Matthew staan en draaide zich buiten adem om. Ze hadden de top van de heuvel bereikt. Thóra begon snel weer over de moord. ‘Heb jij enig idee wie Birna kan hebben vermoord? Had ze een relatie met iemand, of had ze hier vijanden gemaakt?’
Het meisje schudde haar hoofd. ‘Ik geloof niet dat ze vijanden had. Ze heeft het er in elk geval nooit over gehad. En we hebben elkaar best vaak gezien — ik ben bezig oude spullen van de familie uit te zoeken op de oude boerderij in Kreppa en zij kwam daar ook vaak. Het was leuk om met haar te kletsen. Ik weet niet of het belangrijk is, maar ze zei wel dat ze een vriend had.’
‘Een vriend?’ vroeg Thóra gretig. ‘Weet je iets over hem?’
Berta dacht lang na voordat ze antwoordde. ‘Nou, ik weet eigenlijk niet of ik je dit wel mag vertellen. Hij is getrouwd, en daarom hielden ze het geheim. Ze heeft het mij in vertrouwen verteld, want ze wilde er waarschijnlijk toch graag met iemand over praten. En ik wil Birna’s vertrouwen niet beschamen, ook al is ze dood.’
Thóra dacht dat Birna wel heel eenzaam moest zijn geweest om haar geheimen aan zo’n jong meisje toe te vertrouwen. Berta kon niet veel ouder zijn dan twintig. ‘Ik denk dat je het ons toch beter kunt vertellen. Het lijkt misschien gek, maar het zijn meestal liefdesverhoudingen die tot dit soort situaties leiden. En je wilt toch niet dat degene die het heeft gedaan er ongestraft mee wegkomt?’
Berta schudde heftig haar hoofd. ‘God, nee.’ Ze stond nu samen met Thóra bij Matthew en Steini en wist duidelijk niet wat ze moest doen.
‘Zullen we gaan?’ zei opeens een hese stem vanonder de capuchon. ‘Ik wil weg.’
Berta pakte de handvatten van de rolstoel. ‘Oké, Steini,’ zei ze en ze bedankte Matthew voor zijn hulp. Toen wendde ze zich tot Thóra. ‘Misschien zien we elkaar nog wel een keer. Heb je hier een vakantiehuisje?’
‘Nee, wij zitten in het hotel,’ zei Thóra, en ze baalde ervan dat ze de naam van die getrouwde vriend nog steeds niet wist. Ze keek hoe het meisje naar hen zwaaide en langzaam de rolstoel begon te duwen.
Berta had nog maar een paar stappen gezet toen ze zich opeens omdraaide. ‘Hij heet Bergur. Hij is boer en woont op Tunga.’ Toen vervolgde ze zonder verder nog een woord te zeggen haar weg.
Thóra en Matthew zagen het meisje moeizaam verder ploeteren over het hobbelige pad. Toen ze buiten gehoorsafstand waren, keek Matthew Thóra aan. ‘Wat is er in vredesnaam met die arme jongen gebeurd?’
Vigdís leunde over de balie en keek rond. Niemand. Ze keek op de klok en besloot dat er voorlopig vast nog geen gasten terug zouden komen. Ondanks hun verschillende nationaliteiten en interesses, vervielen de meesten al snel in een vast patroon — tussen acht en negen opstaan en na het ontbijt een wandeling maken. In de regel kwamen ze dan pas ’s middags terug. Ze wist dat Jónas zich hier zorgen over maakte, omdat het oorspronkelijk zijn plan was geweest dat gasten meer tijd — en geld — binnen de muren van het hotel zouden besteden. De masseuses, alternatieve genezers, de sekstherapeute, de auralezer en al die andere deskundigen waren er ook al niet blij mee, want zij kregen betaald voor de behandelingen die zij uitvoerden. Alleen ’s avonds en in de weekends hadden ze het drukker en de meesten hadden zich gedwongen gezien speciale aanbiedingen te verzinnen om toch nog iets te verdienen. Jónas verwachtte dat ze meer te doen zouden krijgen zodra tegen het invallen van de winter de IJslanders zouden komen opdagen. Dan kon hij speciale weekendarrangementen gaan aanbieden. Maar de zomer was nog maar net begonnen, en het was nu al duidelijk dat een deel van de staf zou moeten afhaken als de vraag naar hun diensten niet zou toenemen.
Vigdís maalde er niet om of die charlatans voldoende werk in het vooruitzicht hadden; de huidige situatie kwam haar prima uit. Ze stierf van nieuwsgierigheid. Nadat de politie haar en Jónas had laten beloven dat er niemand in Birna’s kamer zou komen, was zij bevangen geraakt door een overweldigende aandrang niet te gehoorzamen. Jónas had even snel naar binnen gegluurd toen hij de deur had geopend voor de rechercheurs, maar zei dat er niet veel te zien viel. Toch wilde Vigdís dat met eigen ogen zien. Misschien lag er wel bloed — of iets anders, iets nog ergers — dat Jónas vanuit de deuropening niet had kunnen zien, of misschien had hij iets gezien waarover hij niet kon of wilde praten.
Vigdís stond op en nam de loper mee. Nadat ze had gecontroleerd of de gang leeg was, liep ze naar de deur van Birna’s kamer en stak zonder een ogenblik te aarzelen de loper in het slot. Snel duwde ze de deur open, glipte naar binnen en deed hem weer achter zich dicht. Op het moment dat ze het slot hoorde dichtklikken besefte ze dat ze een grote stommiteit had begaan. Het was één grote puinhoop. Bloed lag er niet, maar de kamer lag wel bezaaid met kleren en verscheurd papier. Vigdís begreep dat ze de politie zou moeten vertellen dat iemand in de kamer had ingebroken, maar wat moest ze dan zeggen dat ze zelf in de kamer had gedaan? Afstoffen? Misschien kon ze liegen en zeggen dat ze een geluid had gehoord, maar dat zou alleen maar verwarring scheppen — dan dachten ze misschien dat het net was gebeurd. Met een kreunende zucht tastte Vigdís achter zich naar de deurknop. Terwijl ze weer naar buiten glipte, probeerde ze wanhopig een geloofwaardig excuus te verzinnen voor het feit dat ze binnen was geweest.
‘Is dit een grap? Wie was er verantwoordelijk voor de plaats van het misdrijf?’ Thórólfur keek zijn ondergeschikte woedend aan. Hij gebaarde naar een berg metalen bakken met daarin de voorwerpen die in de buurt van het lichaam op Snaefellsnes waren gevonden. ‘Schelpen en dode krabben!’ Hij deed heel even zijn ogen dicht en wreef over zijn slaap. Hij voelde een hevige hoofdpijn opkomen.
‘Eh, dat was Gudmundur. Hij is nieuw,’ mompelde Lárus.
‘Dit ziet eruit als de verzameling van een tienjarige die met de hele klas aan het strandjutten is geweest. Wat dacht die Gudmundur dat er van hem werd verwacht? Dacht hij soms dat hij met een stofzuiger dat hele klotestrand moest schoonvegen? Volgens mij mag ik nog blij zijn dat ik geen bak vol zand van hem heb gekregen.’ Hij liep om het bureau heen en bekeek de bakken.
‘Kiezels,’ mompelde Lárus, die zijn reactie onmiddellijk betreurde toen Thórólfur zich bliksemsnel omdraaide en hem aankeek. ‘Het… het is een kiezelstrand, geen zandstrand.’
‘Kiezels, zand, wat maakt het uit?’ beet Thórólfur hem toe. ‘Die Gudmundur van jou schijnt geen flauw benul te hebben van waar hij mee bezig is. Ten eerste heeft hij zo te zien een enorme oppervlakte uitgekamd en ten tweede lijkt het erop dat hij alles heeft meegenomen wat niet muurvast zat.’ Thórólfur stak een potlood in een oud, gedeukt bierblikje en tilde het op. ‘Zoals dit hier,’ zei hij, zwaaiend met het blikje. ‘Iedereen met een greintje gezond verstand kan zien dat dit al maanden buiten heeft gelegen. En dit…’ Hij liep naar de volgende bak en hief zijn handen in de lucht. ‘Een dooie meerval!’ Hij wendde zich tot Lárus. ‘Heb je de foto’s van het lijk gezien? Hoe denk je dat een dode meerval in verband kan staan met de dood van die vrouw? Denkt die Gudmundur soms dat ze is uitgegleden over een dooie vis en met haar hoofd op een rots terecht is gekomen? Denk jij er misschien ook zo over?’
Lárus zei niets en schudde alleen maar zijn hoofd. Thórólfur stond nu te schreeuwen, wat nooit een goed teken was. Hij schuifelde van de ene voet op de andere en deed zijn mond open om iets te zeggen, maar voordat hem iets intelligents te binnen wilde schieten, zei zijn baas, op iets rustiger toon: ‘Wat is dit? Een of ander seksspeeltje?’ Lárus liep ernaartoe om het beter te kunnen zien. Hij had gelijk. Onder de wijd openstaande bek van de meerval kwam een gehavend plastic voorwerp tevoorschijn dat veel weg had van een dildo.