‘Ik raad u aan uw agenda voor de komende paar dagen vrij te maken,’ zei Thórólfur, de rechercheur, ernstig. Hij belde vanuit Reykjavík. ‘Dat wil zeggen, als u van plan bent als raadsvrouw van uw cliënt op te treden.’
Thóra zuchtte. ‘Ik weet niet of dat gaat lukken. Ik moet vandaag terug naar Reykjavík.’
‘Tja, dat moet u natuurlijk zelf weten,’ antwoordde hij. ‘Ik wilde alleen even laten weten dat wij de komende paar dagen verklaringen komen afnemen, voornamelijk van toeristen die we later misschien niet meer kunnen bereiken. We zijn ook van plan om uitgebreid met Jónas te praten. U hebt zich opgeworpen als zijn advocaat, dus we wilden u even op de hoogte brengen. Maar u moet het natuurlijk zelf weten.’
‘O, toch wel?’ zei ze bits. Thóra had er een hekel aan zo neerbuigend te worden behandeld, maar omwille van Jónas moest ze op goede voet blijven staan met de politie, dus zei ze vriendelijker: ‘Fijn dat u mij dit even laat weten. Ik zal kijken of ik iets kan regelen.’
Ze hingen op en Thóra belde Jónas, die de telefoon van Vigdís gebruikte zolang de politie de zijne nog had. Voor Thóra had hij een oude telefoon zo groot als een baksteen opgeduikeld, waar zij haar eigen sim-kaart in had gedaan. Na wat er was gebeurd verwachtte Thóra niet dat de politie enige haast zou maken met het teruggeven van haar eigen telefoon.
Nadat de telefoon drie keer was overgegaan nam Jónas op. Zo te horen zat hij in een auto. Ze vertelde hem dat de politie hem de komende week wilde spreken, wanneer ze langskwamen om verklaringen van de hotelgasten af te nemen.
‘Willen ze míj spreken?’ Jónas klonk oprecht verbaasd.
‘Ja, natuurlijk,’ antwoordde Thóra. ‘Ben je dat sms’je vergeten? Jij bent natuurlijk een verdachte.’
‘Maar dat heb ik niet eens verstuurd. Dat heb ik je toch verteld?’ Jónas klonk bijna gekwetst.
‘Ik weet wat je mij hebt verteld. Maar dat doet niets af aan het feit dat je verdacht lijkt, en dan druk ik me zachtjes uit.’ Thóra hoorde een auto claxonneren aan zijn kant van de lijn. ‘Wil je dat ik erbij ben wanneer je je verklaring aflegt, of kun je het wel zonder mij af?’
‘Ik kan het niet alleen,’ zei Jónas angstig. ‘Ik heb geen idee hoe ik het moet aanpakken. Je moet me helpen.’ Toen leek hij een beetje op te klaren en voegde eraan toe: ‘Het zou voor mij het beste zijn als jij de moordenaar zou kunnen vinden zodat ze mij niet langer verdenken. Ik wil je er graag voor betalen.’
Thóra schoot onwillekeurig in de lach. ‘De politie vindt de moordenaar heus wel, Jónas. Maak je geen zorgen. Als je onschuldig bent, ga je vrijuit.’
‘Daar ben ik nog niet zo zeker van,’ zei Jónas weifelend. ‘Ik wil je erbij hebben wanneer ze me ondervragen.’
‘Goed,’ zei Thóra. ‘Ik zal wel het een en ander moeten regelen om hier langer te kunnen blijven. Is er een kamer vrij in het hotel?’
‘Ik weet zeker dat we kamers vrij hebben. We zijn pas in juli weer volgeboekt.’
‘Dan blijf ik hier, als ik tenminste iemand kan vinden om voor de kinderen te zorgen,’ zei Thóra. ‘Dit was hun vaders weekend om ze te hebben, maar het is nu zondag en dan komen ze weer thuis.’
‘Geen probleem, dan laat je ze toch hiernaartoe komen!’ opperde Jónas opgewekt. ‘Kinderen zijn dol op de natuur en het strand heeft ze genoeg te bieden om zich heerlijk te vermaken.’
Thóra glimlachte bij zichzelf. Gylfi was vast wel bereid wat op het strand rond te scharrelen, zolang hij maar een computer en een internetaansluiting had. ‘Ik hoop niet dat dat nodig zal zijn,’ zei ze. ‘Ik laat het je nog wel weten.’ Ze namen afscheid en Thóra kreunde terwijl ze zich omdraaide naar Matthew.
‘Wat?’ vroeg hij, nieuwsgierig. ‘Je klinkt niet bepaald blij.’
‘Nee, dat ben ik ook niet,’ fronste Thóra, terwijl ze wat met haar zware mobiele telefoon speelde. ‘Jónas heeft me gevraagd aanwezig te zijn bij zijn politieverhoor.’
Matthew grijnsde breed. ‘Dat is toch geweldig? Ik heb geen haast om te vertrekken.’
Thóra glimlachte zwakjes. ‘Natuurlijk. Het zou ook geweldig zijn, als ik niet aan de kinderen hoefde te denken. Die zijn nu bij hun vader en het was de bedoeling dat ik ze later vandaag zou oppikken.’
‘Aha,’ zei hij begrijpend, hoewel hij zich duidelijk niet in haar situatie kon inleven. ‘Kun je dan niet bellen en vragen of ze daar nog wat langer kunnen blijven?’
‘Ja, ik heb geen andere keus,’ mopperde Thóra. Ze vond het vreselijk om Hannes om een gunst te moeten vragen, want ze wist hoe hij haar zich eerst in bochten zou laten wringen alvorens akkoord te gaan — vooral omdat zijzelf ook geen mogelijkheid voorbij liet gaan hetzelfde bij hem te doen.
Na het nodige bekvechten aan de telefoon kwamen Thóra en Hannes overeen dat de kinderen nog één nachtje bij hem zouden blijven, maar niet langer. Hannes moest naar de sportschool en er waren nog andere dingen die hij had moeten uitstellen omdat hij tijd aan zijn kinderen had moeten besteden. Thóra vertelde hem liefjes dat ze het begreep en eigenlijk al vond dat hij de laatste tijd nogal was aangekomen. Toen hing ze op en hoopte vurig dat hij een spier of zo zou scheuren op de loopband. En ze gaf toe aan de aanvechting haar tong naar het toestel uit te steken voordat ze het neerlegde.
‘Mooi om te zien hoe volwassen je omgaat met je scheiding,’ zei Matthew. ‘Niet iedere man heeft zo’n begripvolle ex.’
Thóra trok ook naar hem een lelijk gezicht. ‘Spreek je soms uit ervaring?’ vroeg ze, en ze voegde eraan toe: ‘De kinderen kunnen maar één nachtje langer bij hem blijven, dus als ik niet iets anders kan regelen moet ik naar huis.’
‘Ik ben niet gescheiden. Ik heb alleen problemen met het vinden van de juiste vrouw,’ zei Matthew. ‘Hoewel het de laatste tijd wel wat beter lijkt te gaan.’ Bij het zien van Thóra’s afkeurende blik klapte hij in zijn handen en begon over iets anders. ‘Nou, laten we de weinige tijd die we hebben dan maar zo goed mogelijk gebruiken. Wat mij betreft hebben we voldoende gewandeld. Waar zou jij nu eens zin in hebben?’
‘Eén ding is zeker: hoe meer ik te weten kom, des te beter ik Jónas kan helpen tijdens het verhoor,’ zei Thóra, en ze dacht even na. ‘We moeten nog meer gasten te spreken zien te krijgen, of anders Eiríkur de auralezer zoeken, bij wie al die spookverhalen vandaan komen. Jónas zei dat hij gisteren terug werd verwacht.’
Matthew keek beteuterd. ‘Dat was eigenlijk niet wat ik bedoelde, en ik had er ook geen andere gasten of een auralezer bij willen uitnodigen.’
Thóra bloosde, maar deed net of ze hem niet begreep. ‘Kom op, dan gaan we. Zoals je al zei, ik moet de tijd die ik nog heb zo goed mogelijk gebruiken.’
Eiríkur staarde naar de tarotkaarten die hij had neergelegd. Pentakels Koning — goed. De Dood — slecht. Hij streek met zijn vinger langs de rand van de kaart waarop de Dood stond afgebeeld en dacht na. Hij had twee keer achter elkaar precies dezelfde kaarten neergelegd, en hij mocht dan geen tarotdeskundige zijn, maar hij wist wel dat de kans daarop uitermate klein was. Wat wilden de kaarten hem duidelijk maken? Hij vroeg zich af of hij er misschien iemand bij moest halen die meer over de tarot wist, maar kwam tot de slotsom dat dat te veel moeite was. Dan zou hij het knusse personeelsverblijf moeten verlaten om naar het hotel te gaan en daar had hij echt geen zin in. Er was geen vaste telefoonverbinding en hij wist hoe slecht de mobiele ontvangst hier was. Bovendien gebruikte Eiríkur nooit een mobiele telefoon. Als auralezer wist hij dat de golven die die dingen uitstraalden op z’n zachtst gezegd een slechte invloed hadden. Hij liep liever naar de dichtstbijzijnde vaste telefoon dan in een mobieltje te gaan zitten kletsen in de wetenschap dat zijn aura met elk woord dat hij zei zwakker werd. Nee, hij kon dit vast zelf wel uitleggen. Hij legde zijn voorhoofd op zijn handpalm en staarde geconcentreerd naar de kaarten. Pentakels Koning. De Dood.
Eiríkur schoot overeind. Kon het zo zijn dat de Dood geen betrekking had op zijn eigen dood, of op die van iemand die hem na stond, maar gewoon op de dood van de architect? Hij knikte bij zichzelf. Natuurlijk. Het voorspelde dat haar dood een grote impact zou hebben op zijn leven. Daarom verscheen deze kaart telkens weer. Maar hoe zat het dan met de Pentakels Koning? Eiríkur wist wel iets van de tarot en meende zich te herinneren dat de Pentakels Koning naar geld verwees. Hoe paste dat in elkaar? Kon het zijn dat hij rijk zou worden door haar dood? Hij had haar gewaarschuwd. Haar aura was zo zwart geweest als een donderwolk, en dat voorspelde nooit veel goeds. Kon hij deze voorspelling wellicht gebruiken om reclame te maken voor zijn diensten? Verrekte jammer dat zij de enige was geweest aan wie hij het van tevoren had verteld. Nu was hij de enige die het verhaal kon vertellen en iedereen zou denken dat hij het uit zijn duim zoog.
Met een zacht gegrom trachtte Eiríkur zijn verlangen naar een sigaret te onderdrukken. Jónas keurde het af als zijn personeel rookte en Eiríkur had er een hekel aan om het stiekem te moeten doen, als een tiener. Hij was te oud om op zijn hurken achter een muurtje te moeten zitten, in de hoop dat niemand hem zou zien. Zielig gewoon. Misschien was het terecht om de voedingsdeskundige en de personal trainer te verbieden om te roken, maar welke gast zou er in vredesnaam iets op tegen hebben dat een auralezer af en toe een sigaret opstak? Niemand, natuurlijk. Eiríkur schrok op — zijn overpeinzingen over roken hadden een andere gedachte bij hem doen opkomen. Wat had Vigdís ook weer gezegd? Het lichaam was op een vrijdag gevonden en Birna was al niet meer gezien sinds donderdagavond; de avond dat hij even uit de seance was weggeglipt om stiekem een sigaretje te roken. Opeens begreep hij wat hij op dat moment niet had beseft — wat die persoon van plan was geweest. Natuurlijk, hij had de moordenaar gezien. En dan zeggen ze nog wel dat er niets goeds kan voortkomen uit roken, dacht hij tevreden bij zichzelf.
Eiríkur verzamelde de kaarten en glimlachte. Nu snapte hij hoe de Pentakels Koning in verband stond met de moord, die werd verbeeld door de Dood. Het geld was voor hem, want om rijk te worden moest je soms je handen vuil durven maken. Over het bedrag moest worden onderhandeld — geheimhouding was immers goud waard? Maar hij was een eerlijk mens en keek niet zo nauw. Hij moest alleen wel even naar het hotel om gebruik te maken van de telefoon en hij had ook nog een appeltje te schillen met zijn werkgever, Jónas. Het zou een feest zijn om met hem te kunnen praten zonder mooi weer te hoeven spelen om zijn baantje te behouden. Nu hij financiële onafhankelijkheid in het vooruitzicht had, hoefde hij eindelijk niet meer bij de baas te slijmen.
Hij legde de kaarten terug in het doosje, stond op en liep naar de deur. Er was geen tijd te verliezen; hij moest onmiddellijk met de onderhandelingen beginnen. Hij had zoveel haast dat hij voor de verandering eens niet bleef staan om zichzelf te bewonderen in de kleine spiegel naast de kapstok bij de deur. Had hij dat wel gedaan, dan zou hij hebben gezien dat zijn aura zwaar en donker was. Bijna zwart.
Thóra zuchtte. ‘Dus iedereen is weg?’
Vigdís keek haar onbewogen aan. ‘Nou, zo zou ik het niet willen noemen, maar de meeste mensen bezoeken bezienswaardigheden of ondernemen andere activiteiten tijdens hun verblijf. We krijgen hier maar weinig gasten die inchecken en vervolgens in hun kamers blijven zitten wachten om jou te ontmoeten.’
Matthew, die geen woord had verstaan van wat ze zei, keek Vigdís vriendelijk aan. ‘Mooie dag,’ zei hij in het Engels.
‘Heel mooi,’ beaamde Vigdís. ‘Misschien is dat wel de reden waarom er zo weinig mensen binnen zitten.’ Ze wendde zich weer tot Thóra. ‘Ik wil niet onbeleefd zijn, maar ik kan je gewoon niet helpen. Tegen etenstijd druppelen de meeste mensen wel weer binnen. Nieuwe gasten komen natuurlijk vroeger om in te checken, maar volgens mij is er vandaag nog niemand aangekomen.’
‘Verdomme,’ zei Thóra. ‘En er zijn ook geen personeelsleden vrij met wie ik even snel een babbeltje kan maken?’
Vigdís schudde haar hoofd. ‘Er is niet veel personeel aanwezig en iedereen heeft het heel erg druk. Na het avondeten krijgen ze het weer wat rustiger.’ Ze wierp hen een argwanende blik toe. ‘Wat is eigenlijk de bedoeling?’
‘Niets bijzonders,’ zei Thóra. ‘We wilden alleen iets meer te weten komen over Birna — wat ze deed, met wie ze zoal omging. Misschien beschikt iemand over informatie die een verklaring kan geven voor haar dood.’
‘De moord op haar, zul je bedoelen,’ wees Vigdís haar terecht. ‘Als je echt helemaal op een dood spoor zit, kun je altijd nog naar de kerk gaan. Ik weet dat Birna daar wel eens naartoe ging, want dan kwam ze bij mij de sleutel halen.’
‘Kerk?’ vroeg Thóra. ‘Welke kerk?’
‘Een klein kerkje, niet ver hier vandaan. Het hoort in feite niet bij het hotel, maar wij hebben wel de sleutels. Er komen wel eens bussen met toeristen om het te bekijken. Buitenlanders vinden het heel pittoresk.’ Vigdís reikte onder de balie en overhandigde hen een oude sleutel. ‘Bij het omdraaien moet je een beetje tegen de deur duwen.’
Matthew pakte de sleutel aan en Vigdís vertelde hoe ze er konden komen. ‘Het kerkje dateert dan wel uit 1864, maar wordt nog steeds gebruikt door de bewoners van de boerderijen uit de omgeving, dus zorg dat je geen rommel maakt.’ Vigdís geeuwde. ‘Ik weet nog dat Birna ontzettend opgewonden deed over het kerkhof. Ik geloof dat ze op zoek was naar een grafzerk.’
Hij had de hele kamer overhoopgehaald. Hij had alles opengetrokken en uit elkaar gehaald maar niets gevonden. Wat had dat stomme wijf ermee gedaan? Hij zuchtte geërgerd, maar lette er wel op dat hij het heel zachtjes deed. Vond hij het nou maar, dan kwam er eindelijk een eind aan dit hele vervelende verhaal. Hij legde een oor tegen de deur en luisterde. Op de gang leek alles rustig. Hij draaide zich weer om naar de kamer. Moest hij nog verder zoeken, of accepteren dat het hier niet was? Verder zoeken leek geen zin te hebben. Hij liep naar de deur die toegang gaf tot de tuin en gluurde voorzichtig tussen de gordijnen door. Niemand te zien. Hij opende zachtjes de deur en sloop naar buiten, de frisse lucht in. Toen duwde hij de deur weer dicht en liep weg, terwijl hij intussen zijn handschoenen uittrok en in zijn zak stopte. Waar was het in vredesnaam?