Toen de politiewagen langzaam de oprit af reed, had Jónas het gevoel dat de agenten er alles aan hadden gedaan hun bezoek zo lang mogelijk te rekken. Hoe eerder ze waren weggegaan, hoe minder hun aanwezigheid de bezoekers zou zijn opgevallen; dat moesten ze toch hebben geweten. Hij slaakte een zucht van verlichting toen de wagen eindelijk uit het zicht verdween en hoopte van harte dat ze niet meer terug hoefden te komen. Hij wist echter ook wel dat dit vergeefse hoop was. Na een snel kijkje in haar kamer om zich ervan te vergewissen dat zij daar niet was, hadden ze Birna’s kamer verzegeld en Jónas opdracht gegeven ervoor te zorgen dat niemand er meer naar binnen zou gaan voordat hij helemaal doorzocht was. Jónas was dus nog niet van ze af.
Zijn enige hoop was dat zou blijken dat de dode vrouw Birna niet was, maar hier was de wens duidelijk de vader van de gedachte. Voordat ze vertrokken hadden de politieagenten Jónas gevraagd haar auto aan te wijzen op het parkeerterrein. Het was een donkerblauwe Audi Sport, die ze nog maar kortgeleden had gekocht en die helemaal achteraan op het parkeerterrein stond. Birna parkeerde altijd zo ver mogelijk bij andere auto’s vandaan, om het risico te beperken dat onvoorzichtige chauffeurs met het openen van hun portieren krassen zouden maken op haar grote trots. De agenten waren naar de wagen toe gelopen en een van hen had een klein plastic zakje uit zijn zak gehaald. Zonder het zakje te openen had hij ermee naar de auto gewezen en erin geknepen. De sportwagen had gepiept en de lichten waren even aan gefloept. De politiemannen hadden elkaar veelbetekenend aangekeken.
Jónas zuchtte. Het was een bijzonder ongemakkelijke situatie. Kon hij zichzelf toestaan verdriet te voelen? Hij had Birna, ondanks haar tekortkomingen, graag gemogen en als hij heel eerlijk was, had hij eigenlijk nog wel meer voor haar gevoeld, hoewel deze gevoelens niet wederzijds waren geweest. Moest hij zich nu verdrietig voelen? Dit was een enorme tegenvaller voor zijn plannen om het hotel uit te breiden. Moest hij de staf opdragen te doen alsof er niets was gebeurd? De politie had hem niet verteld wat hij moest doen. Hij moest voorzichtig zijn, want veel mensen zouden zijn reacties met een kritische blik bekijken en ze naadloos invoegen in de roddels die in omloop waren. Het was een kleine gemeenschap en zijn personeelsleden stonden niet bekend om hun discretie. Hij zuchtte nogmaals. Misschien zou de politie het afdoen als een ongeluk, maar niets in hun gedrag wees daarop.
Jónas draaide zich om en liep naar binnen. Hij haastte zich langs de receptie, om te voorkomen dat iemand hem zou aanspreken. Zijn list werkte, maar hij zag meteen aan Kata, die over de balie leunde, dat ze brandde van nieuwsgierigheid en niet kon wachten om te horen wat de politie had gezegd. Zodra Jónas binnenkwam, deed de schoonheidsspecialiste haar mond open, maar toen hij naar de grond keek en zijn pas versnelde, klapte ze hem weer dicht. Zij en Vigdís, de receptiemanager, zagen teleurgesteld hoe hij zich zonder een woord te zeggen langs hen haastte. Niet dat dit lang zou duren — uiteindelijk zou hun nieuwsgierigheid de overhand krijgen, al zouden ze hem door de gang achterna moeten rennen — maar voorlopig ging het nog goed, dacht Jónas, terwijl hij snel naar zijn kantoor liep en de deur achter zich dichttrok. Met een somber gezicht ging hij zitten. Heel misschien kon hier toch nog iets goeds uit voortkomen. Was er een mogelijkheid deze tragedie een positieve draai te geven, zodat het hotel, en Jónas zelf, er profijt van zouden hebben? Hij pakte de telefoon en draaide een nummer.
Thóra zat besluiteloos op de rand van haar bed. Birna’s agenda lag op haar schoot. Ze had nog niet besloten wat ze ermee zou doen, of ze hem stiekem terug zou leggen in Birna’s kamer of dat ze zou proberen hem ergens anders achter te laten zonder argwaan te wekken. Moest ze het boekje meteen zien te lozen of kon ze beter wachten tot ze het had gelezen? Haar wangen gloeiden bij de gedachte dat Birna misschien nog wel leefde. Hoe had ze het kunnen doen? Vond ze haar cliënten met brievenbusobsessies en al die andere mierenneukers zo saai dat ze spannender zaken uit het niets probeerde te toveren? Ze was hier naartoe gekomen om een halfgare hoteleigenaar ervan te weerhouden een zinloos proces aan te spannen, niet om verwikkeld te raken in een politieonderzoek dat haar niet aanging. De telefoon ging en zij nam op, blij met de afleiding.
‘Zou je even bij me binnen kunnen wippen?’ zei Jónas cryptisch. ‘Er heeft zich iets onverwachts voorgedaan dat verband zou kunnen houden met die geesten.’
‘Wat dan?’ vroeg Thóra, nieuwsgierig.
‘Dat vertel ik je wel wanneer je hier bent, maar ik denk dat Birna, de architect, dood is en dat…’
‘Ik ben over tien minuten bij je,’ viel Thóra hem in de rede, en ze verbrak de verbinding.
Kijk eens aan. Ze keek van de telefoon naar de agenda. In zekere zin was het een opluchting: ze had de agenda in elk geval niet van een levend iemand gestolen. Ze opende het boekje met haar mouw en sloeg met de zijkant van haar duim de bladzijden om. Het was in elk geval een ongewone agenda. In plaats van enkele aantekeningen te bevatten, was elke bladzijde volgeschreven met een klein, compact handschrift, bijna als een soort dagboek. Verder zag ze een heleboel schetsen van huizen, gebouwen en ontwerpdetails. Sommige schetsen leken ruwe krabbels die regelrecht aan Birna’s fantasie waren ontsproten, andere zagen er meer uit als echte projecten. Aan één pagina per dag had Birna blijkbaar niet genoeg gehad, want de pagina’s stonden tot ver in september — pas over drie maanden — al helemaal vol.
Thóra bekeek de laatste notities, in de hoop iets tegen te komen in de trant van ‘Op het strand X tegengekomen, moet voorzichtig zijn’, maar helaas. Op de laatste twee bladzijden stond: ‘Bergur jarig — niet vergeten. Geld overmaken voor april’ en een grote hoeveelheid namen van bedrijven die Thóra niet kende. Naast elke naam stond een telefoonnummer met afmetingen in millimeters gevolgd door prijzen in krónur. Aan het eind van elke regel stond een reeks verschillende afkortingen die haar niets zeiden: ‘B., W., R., G., S.,’ enzovoort. Boven aan de pagina had Birna ‘Materiaalbedekking’ geschreven, met een streep eronder. Kennelijk had ze informatie verzameld over verschillende soorten materiaalbedekking. Een kruisje voor de regel gaf een van de laagste prijzen aan. Aangezien de bedekking niet in verband kon worden gebracht met de dood van de vrouw, bladerde een nogal teleurgestelde Thóra terug naar de voorgaande pagina’s. Hier vond ze, voor zover zij dat kon beoordelen, een plattegrond van het terrein rond het hotel en de locatie van het nieuwe gebouw. De belangrijkste maten en afstanden stonden erbij geschreven en een sierlijke pijl wees naar het noorden. Rond de tekening stonden opmerkingen van Birna, voornamelijk betreffende de helling van het land en de lichtval, maar er was één opmerking die Thóra’s aandacht trok: ‘Wat is er mis met deze plek??? Oude tekeningen???’ Thóra begreep er niets van.
Hoewel ze de agenda het liefst van voor naar achter had willen doornemen, moest ze nu naar Jónas. Hij wist dat ze niets beters te doen had, dus het zou niet meevallen hem uit te leggen waarom ze te laat was. Toch bladerde ze net zo lang terug tot ze een andere, soortgelijke tekening vond. Deze toonde het grondplan van een huis, twee aangrenzende en in kamers verdeelde rechthoeken. In beide rechthoeken stond op dezelfde plek een trap aangegeven, dus ging het waarschijnlijk om een huis van twee verdiepingen. De kamers waren duidelijk benoemd: twee woonkamers, keuken, studeerkamer, slaapkamer, toilet enzovoort. In de kantlijnen stonden allerlei opmerkingen, zoals: ‘Gebouwd in 1920? Optrekkend vocht in zw-muur. Fundering?’ Verder had Birna een vraag genoteerd die haar kennelijk nogal dwarszat, want ze had er een dubbel gearceerd hokje omheen getekend: ‘Wie was Kristín?’ Thora keek naar het grondplan. In een van de kamers op de bovenverdieping stond ‘Slaapkamer’, net als in de andere twee, maar eronder stond in kleine lettertjes geschreven: ‘Kristín?’ Thóra bestudeerde de twee bladzijden zorgvuldig, op zoek naar een aanwijzing dat de tekening van een van de huizen in de omgeving was, en zag dat boven aan de linkerpagina ‘Kreppa’ stond, de naam van een van de boerderijen. Ze klapte de agenda dicht en stopte hem in haar koffer. Ze nam aan dat de schoonmakers daar niet in zouden gaan rommelen.
Jónas leek zich zorgen te maken en was niet zijn gebruikelijke hartelijke zelf. Hij bood Thóra een van de twee ongemakkelijke stoelen voor zijn bureau aan en liet zich vervolgens in de leren stoel erachter ploffen. Tot Thóra’s grote opluchting werd haar geen kruidenthee aangeboden.
‘Wat kwam de politie hier doen, Jónas?’ vroeg Thóra, om het ijs te breken.
Jónas kreunde. ‘Weet dan echt iedereen dat ze hier waren?’
‘Tja, ik kan niet voor iedereen spreken, maar afgezien van mij zijn er nog veel meer mensen die het weten. De meeste mensen herkennen een politieman wel als ze er een zien,’ antwoordde Thóra. ‘Wat kwamen ze doen?’
Jónas kreunde opnieuw, iets harder nu. Hij trok een stalen armband met een grote bruine steen onder zijn mouw vandaan en wreef er afwezig over. ‘Ze hebben een lichaam gevonden op het strand. Het is het lichaam van een vrouw en ze vermoeden dat het Birna is, de architect over wie ik je heb verteld.’ Hij wreef nog steeds langzaam over de armband en sloot zijn ogen.
‘O,’ zei Thóra. ‘Hebben ze iets over de doodsoorzaak gezegd? Er kunnen zoveel redenen zijn waarom mensen dood op een strand worden aangetroffen. In de meeste gevallen is het zelfmoord.’
‘Ik denk niet dat ze zelfmoord heeft gepleegd,’ zei Jónas somber. ‘Daar was ze het type niet voor.’
Thóra wees hem er maar niet op dat er geen bepaald type bestond dat zichzelf van het leven beroofde. ‘Wat zei de politie? Dat is het belangrijkste. Ik neem aan dat ze de plek hebben bekeken waar ze is gevonden?’
Jónas wist zijn aandacht van de armband los te rukken en keek Thóra aan. ‘Ze hebben niets specifieks gezegd. Het zat hem meer in hoe ze deden en wat ze níét zeiden.’ Hij keek weer naar zijn pols. ‘Als ze bijvoorbeeld was verdronken, of op een rots was gevallen, iets wat op een ongeluk zou wijzen, dan hadden ze mij vast en zeker naar haar doen en laten gevraagd. Je kent dat wel — maakte ze vaak lange wandeltochten? Deed ze aan kajakken? Zwom ze in zee? Maar ze vroegen helemaal niets. Het enige wat ze wilden weten, was of we hier iets misten en of ik haar herkende van de ruwe beschrijving die ze van haar gaven.’ Opeens keek Jónas Thóra strak aan. ‘Nu ik erover nadenk, was het eigenlijk wel heel erg vreemd dat ze helemaal niets over haar gelaatstrekken zeiden. Denk je dat het hoofd er niet meer was?’ Voordat Thóra iets kon zeggen, corrigeerde hij zichzelf: ‘Nee, natuurlijk niet, ze beschreven de kleur van haar haren.’ Zijn ogen werden groot. ‘Zou het kunnen zijn dat de moordenaar haar hoofd heeft afgehakt, het heeft gescalpeerd en het haar op het lichaam heeft gelegd?’
Thóra maakte een eind aan zijn giswerk. ‘Volgens mij gaat je fantasie nu met je op de loop. Maar ik ben het wel met je eens dat het klinkt alsof ze vermoeden dat er meer aan de hand is dan een ongeluk.’ Toen vroeg ze op nonchalante toon: ‘Heeft de politie haar kamer al doorzocht?’
‘Eentje heeft er even rondgekeken. De andere bleef samen met mij op de gang staan wachten. Hij is maar een paar minuten binnen geweest. Toen hij weer naar buiten kwam, schudde hij alleen maar zijn hoofd.’
‘Dus hij zei niet dat er iemand binnen was geweest die er niets te zoeken had en hij vroeg ook niet wie er een sleutel had?’ Thóra kreeg een lichte kleur.
‘Nee, daar zeiden ze niets over. Ze hebben wel ten strengste verboden om er nog naar binnen te gaan voordat de opsporingsdienst ermee klaar is. En daarna wilden ze haar auto zien. Ze hadden de sleutel bij zich, in een klein zakje.’
Thóra knikte bedachtzaam. Er bestond dus geen enkele twijfel over de identiteit van de dode vrouw. ‘Hoe bestaat het.’ Terwijl ze naar Jónas keek, moest ze de neiging onderdrukken hem te vragen op te houden met dat gefriemel aan die stomme armband. Het ding had vast iets te maken met alternatieve geneeswijzen, met energievelden of zoiets. ‘Was er iemand die Birna dood wenste? Zat ze op de een of andere manier in de problemen?’
Jónas schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee, ze was heel normaal.’ Thóra had geen idee wat hij als normaal beschouwde, maar nam aan dat zijn criteria verschilden van de hare. ‘Een geweldig mens en een briljant architect.’ Jónas glimlachte verlegen. ‘In wezen was ze een echte Steenbok, consequent en toegewijd. Maar aardig. Echt een aardig iemand.’
‘Waren er geen mensen die een hekel aan haar hadden?’ vroeg Thóra. ‘Kun je niemand bedenken met wie ze ruzie kan hebben gekregen, iets wat uit de hand kan zijn gelopen?’
Jónas schoof zijn armband weer onder zijn mouw en schonk Thóra zijn onverdeelde aandacht. ‘Luister, ik zat me eigenlijk af te vragen of het niet iets met de geest te maken kan hebben.’
Thóra wist een glimlach te onderdrukken. ‘Wil je suggereren dat ze door een geest is vermoord?’
Jónas haalde zijn schouders op en wuifde toen met zijn handen. ‘Weet ik veel? Het lijkt alleen wel erg toevallig. Het spookt hier. Birna wordt dood gevonden op het strand. Zij was bezig veranderingen aan te brengen in de bebouwing. Geesten houden hun omgeving graag het liefst zoals zij hem achter hebben gelaten. Ze verzetten zich uit alle macht tegen elke vorm van verstoring. Ik weet niet wat ik anders moet denken.’
Thóra, die niet geïnteresseerd was in het paranormale, wist niet veel over het gedrag van geesten. ‘Jónas, volgens mij kunnen we de mogelijkheid wel uitsluiten dat dit het werk is geweest van een geest.’
‘Denk je heus?’ vroeg de hotelier. ‘Birna was erg nieuwsgierig naar de geschiedenis van dit gebied. Ze vond dat ze daar eerst meer over te weten moest komen, omdat het anders moeilijk voor haar was om de plek goed aan te voelen. We kunnen dus niet uitsluiten dat ze de geest van een overleden bewoner boos heeft gemaakt en dat dit haar het leven heeft gekost. Indirect misschien.’ Toen hij zag dat Thóra hem met open mond zat aan te kijken, vervolgde hij: ‘Er is misschien geen direct verband, maar op dit moment is de situatie als volgt: het spookt op deze plek en de verkopers hebben dat feit verzwegen. Een vrouw is op tragische wijze om het leven gekomen — wellicht door iets wat verband houdt met die geest. Dat zal moeilijk te weerleggen zijn, omdat je dan altijd kunt stellen dat de moordenaar gedreven werd door krachten van gene zijde. Kun je me nog volgen?’
Thóra kon alleen maar ontkennend haar hoofd schudden.
‘Je snapt toch wel wat ik bedoel? Je vertelt de verkopers dat hier een vrouw is omgekomen en dat er geruchten gaan dat een geest daarin een belangrijke rol heeft gespeeld. De hele kwestie komt voor de rechter. Ik heb het idee dat die mensen niet graag in verband zullen worden gebracht met een moordenaar, ook al is het zijdelings. Zou jij graag getuige willen zijn in een moordzaak waarin de verdediging heeft gesuggereerd dat jij informatie hebt achtergehouden die tot zo’n gruweldaad heeft geleid?’ Jónas schudde veelbetekenend zijn hoofd. ‘Nee, daar zou je niet blij mee zijn. En datzelfde geldt voor hen. Het zou ze er wel eens toe kunnen bewegen over schadevergoeding te onderhandelen.’
Thóra viel hem in de rede. ‘Wat zou het uitmaken als je schadevergoeding krijgt? Dan zit je nog steeds vast aan het hotel. Ik neem aan dat je in dit stadium het contract niet wilt verbreken. Als je die geest echt serieus neemt, betwijfel ik of je hem kunt omkopen om te vertrekken.’
Jónas glimlachte. ‘Natuurlijk kan ik dat niet. Maar ik stel me zo voor dat ik de salarissen van mijn personeel zal moeten verhogen om te voorkomen dat ze allemaal ontslag nemen. Het zijn spirituele mensen die heel gevoelig zijn voor bovennatuurlijke zaken. Sommigen hebben er al voorzichtig op gezinspeeld dat ze weg willen. Mijn hele bedrijfsplan zou in het honderd lopen en de bescheiden winst waarop ik had gehoopt zou ik wellicht ook kunnen vergeten. Gasten in dit soort oorden zijn ook heel gevoelig. Ze zijn niet op zoek naar het gezelschap van wezens van gene zijde, vooral niet als de kans bestaat dat het ze het leven kan kosten.’
Thóra had even tijd nodig om alles te laten bezinken. Ze voelde er niets voor om mensen te dwingen tot afspraken te komen door te dreigen hun naam in verband te brengen met een moord, maar Jónas’ beweringen over zijn personeel vormden een concreet argument. ‘Laat me er even over nadenken.’ Ze maakte aanstalten om op te staan, maar bleef toch zitten. ‘Weet je, je moet me nog steeds over die geest vertellen. Hoe manifesteert hij zich precies?’
Jónas zuchtte. ‘Jeetje, ik weet amper waar ik moet beginnen.’
‘Bij het begin misschien,’ suggereerde Thóra, lichtelijk geïrriteerd.
‘Ja, dat is waarschijnlijk het beste,’ antwoordde Jónas, zonder aandacht te schenken aan Thóra’s ergernis. ‘Zoals ik je al heb verteld, zijn de meeste mensen die hier werken gevoeliger dan gewone mensen.’
Thóra knikte.
‘Zij begonnen een onaangename aanwezigheid te voelen. Als ik het me goed herinner, was het een auralezer — Eiríkur, heet hij — die er het eerste over begon. Vervolgens begonnen ook de anderen zich er langzaam maar zeker van bewust te worden. Eigenlijk was ik zelf de laatste. Eerst dacht ik dat ze het zich maar inbeeldden.’ Jónas keek Thóra ernstig aan. ‘Het is bijna onmogelijk het aan iemand uit te leggen die zulke dingen niet kan voelen, maar ik kan je verzekeren dat het geen prettig gevoel is. Het lijkt misschien nog het meest op wanneer je het gevoel hebt dat je in de gaten wordt gehouden. Alsof iemand vanuit een donker hoekje naar je zit te kijken. Zo heb ik het althans ervaren.’
Zijn verhaal sterkte Thóra alleen maar in haar overtuiging dat dit een geval was van massahysterie. Eén persoon was begonnen met een vaag verhaal en de rest was daarin meegegaan, net zolang tot wat zij zich hadden ingebeeld een feit was geworden. ‘Jónas,’ zei ze resoluut, ‘je zult echt met een beter verhaal moeten komen dan dit. Ik kan hier helemaal niets mee — ik kan de verkopers van deze grond niet onder ogen komen en herhalen wat jij me zojuist hebt verteld. We hebben iets tastbaars nodig. Het is niet voldoende dat jij beweert dat er af en toe een rilling over je rug loopt.’
Jónas keek geschokt. ‘Maar het is zoveel meer dan dat. Een rilling kun je negeren; dit gevoel is er voortdurend. Benauwend is misschien het beste woord om het te omschrijven. We hebben bijna allemaal midden in de nacht iemand horen huilen, een kindje. En ik heb een levensechte geest gezien. Meer dan eens, trouwens. Maar de laatste tijd is de aanwezigheid steeds intenser geworden.’ Opeens had zijn stem een opschepperige klank gekregen.
‘En waar heb je die geest gezien?’ vroeg Thóra sceptisch.
‘Voornamelijk buiten. Hierbuiten.’ Jónas gebaarde zonder om te kijken naar het raam achter hem. ‘Ik kan niet exact aangeven waar de geest zich bevond; ik heb hem alleen in de mist gezien. Sommige geesten verschijnen in bepaalde weersomstandigheden en deze komt wanneer het mistig is.’
‘Dus je kunt hem ook niet gedetailleerd beschrijven?’ vroeg Thóra.
‘Nee, niet echt. Ik weet alleen dat het een meisje of een vrouw is. Het wezen was veel te tenger om een man te kunnen zijn.’ Jónas leunde achterover in zijn stoel. ‘Ik heb de geest ook in mijn spiegel zien verschijnen. Het was zonder enige twijfel een meisje. Het gebeurde heel snel, maar dat neemt niet weg dat…’
‘Je zei dat je het meisje herkende van een foto die je had gevonden. Het gebeurde toch zeker niet zo snel dat je niet meer weet hoe ze eruitzag?’
‘Tja, ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik stond mijn tanden te poetsen toen ik geritsel hoorde. Toen ik opkeek, in de spiegel, zag ik het wezen langs de deur schieten. Kennelijk slaagde mijn onderbewustzijn erin het gezicht te zien, hoewel ik het niet kan beschrijven, maar ik herkende het van een van de foto’s.’ Jónas trok een bureaulade open en begon erin te rommelen. ‘Ik kon de foto daarna niet eens meer vasthouden. Ik heb hem teruggegooid in de doos en hem dichtgedaan. Jou zal het geen moeite kosten de foto te bekijken, maar zelf kan ik het gewoon niet.’
‘Ik denk niet dat het op mij veel effect zal hebben,’ zei Thóra met een geruststellend glimlachje. ‘Ik zou het hier graag met een paar van je stafleden over hebben. Met die auralezer, Eiríkur, bijvoorbeeld.’
‘Geen probleem. Op het ogenblik is hij er niet, maar ik denk dat hij morgen wel weer terug is.’ Eindelijk vond Jónas waar hij in zijn lade naar op zoek was geweest. Hij overhandigde Thóra een zware sleutel aan een grote, metalen ring. ‘Dit is de sleutel van de oude kelder. Daar staan de dozen waarover ik je heb verteld. Ga maar kijken — er liggen daar een paar interessante dingen die de aanwezigheid van geesten misschien kunnen verklaren.’
Thóra pakte de sleutel aan. ‘Als ik het me goed herinner, heette de oude boerderij Kreppa, nietwaar?’ vroeg ze onschuldig.
Jónas keek verrast op. ‘Ja, dat klopt. Oorspronkelijk stonden hier twee boerderijen, die op een gegeven moment zijn samengevoegd. De ene heette Kreppa, de andere Kirkjustétt.’ Hij haalde achteloos zijn schouders op. ‘Birna heeft veel tijd doorgebracht op de plek waar de nieuwbouw is gepland.’
‘Echt waar? Waarom?’ vroeg Thóra, zo mogelijk nog nieuwsgieriger. ‘Staat de oude boerderij er dan nog?’
‘Ja, die staat er nog. Oorspronkelijk was het plan de boerderij te renoveren, zoals we dat hier ook hebben gedaan, maar daar was Birna tegen. Zij vond dat de twee gebouwen te ver bij elkaar vandaan stonden en dat de boerderij te vervallen was. Je kunt er morgen wel een kijkje nemen als je wilt. De sleutels liggen onder een steen bij de voordeur. Het is best interessant om binnen te kijken, want de boerderij is nog helemaal ingericht in de oude stijl.’
‘Hoe kan dat?’ vroeg Thóra. ‘Toen de koop werd gesloten waren er geen pachters op het land.’
‘Ik heb geen idee,’ antwoordde Jónas. ‘Misschien is een deel van die oude spullen inmiddels wel weggehaald, want de zus… eh…’ Jónas pijnigde zijn hersenen om op de naam van de vrouw te komen. Hij draaide met een wijsvinger rondjes in de lucht terwijl hij erover nadacht.
‘Je bedoelt Elín Thórdardóttir? Degene die je het land heeft verkocht?’ opperde Thóra.
‘Precies, die bedoel ik,’ zei Jónas. Zijn vinger stopte midden in een draai. ‘Elín, de zus! Die belde me een paar maanden geleden om te vertellen dat ze eindelijk een begin gingen maken met het weghalen van die spullen. Ik was op dat moment in de stad, dus ik heb haar niet zelf gesproken; ik kreeg de boodschap via Vigdís van de receptie. Kort daarna kwam haar dochter langs en Vigdís heeft haar verteld waar ze de sleutel kon vinden. Het was misschien maar goed ook dat ik ze geen van beiden heb ontmoet, want dan had ik nog een appeltje met ze te schillen gehad over de geest.’
Thóra had het helemaal gehad met dat gepraat over geesten. ‘Wanneer bleek dat ze die dozen met rommel wilden hebben?’ vroeg ze. ‘Ik kan me niet herinneren dat het in de koopakte is genoemd.’
‘O, dat is mondeling gegaan,’ zei Jónas. ‘Zij hebben het er met mij over gehad en toen heb ik gezegd dat ze het allemaal konden komen halen wanneer ze wilden.’ Toen voegde hij er een beetje gewichtig aan toe: ‘Ik heb er wel bij gezegd dat ze er beter niet te lang mee konden wachten, voor het geval ik het huis wilde gaan gebruiken of slopen.’
Thóra knikte. ‘Misschien ga ik er nog wel even kijken, nu ik hier toch ben. Misschien loop ik Elín of haar broer nog wel tegen het lijf, wie weet.’ Ze keek op haar horloge. ‘Ik denk dat ik maar liever tot morgen wacht met het bekijken van die dozen. Het is al veel te laat.’
Jónas gaf haar groot gelijk. ‘Het zijn ook geen dingen die je wilt bekijken vlak voordat je naar bed gaat, dat kan ik je wel vertellen.’ Hij grijnsde ondeugend. ‘Of je nu in geesten gelooft of niet.’
Thóra had niet eerder in zo’n lekker bed gelegen. Ze rekte zich geeuwend uit, vastbesloten om eens heerlijk van haar nachtrust te gaan genieten. Het dikke donzen kussen vormde een perfecte ondersteuning voor haar nek en ze nam zich voor Jónas eens te vragen waar hij zijn beddengoed kocht. Ze strekte haar arm uit naar de afstandsbediening op het nachtkastje en zette de televisie uit. Op het moment dat ze haar ogen sloot voelde ze de slaap over zich heen komen en al snel werd haar ademhaling regelmatig en gleed ze weg in een droom. Ze verroerde zich zelfs niet toen het zachte huilen van een klein kind door het open raam naar binnen dreef.