34

rer. ber. Thóra legde haar telefoon op de tafel en staarde zonder iets te zien voor zich uit. Matthew, Gylfi en Sigga wachtten zwijgend af, met hun bestek nog in hun handen, benieuwd naar wat ze had ontdekt.

‘Misschien is het toch Rósa niet geweest,’ verbrak Thóra de stilte. ‘Berta wist van de vos.’

‘Vergeet niet dat ze niet per se schuldig hoeft te zijn, ook al wist ze ervan,’ zei Matthew.

Gylfi en Sigga zaten aandachtig te luisteren, ook al begrepen ze er niets van.

‘Dat is nog niet alles,’ zei Thóra. ‘Ten eerste heeft zij, afgezien van haar moeder Elín en haar oom Börkur, het meeste te verliezen. Ze was hier op de avond van de seance en ze gelooft in geesten, dus het is mogelijk dat zij spelden in de voetzolen van de slachtoffers heeft gestoken om te voorkomen dat hun geesten gingen ronddwalen.’

‘Maar vergeet je nu niet dat Berta hier niet was toen Eiríkur werd vermoord?’ vroeg Matthew. ‘Toen was ze in Reykjavík. Dat bewijzen de gegevens van de tunnel. Denk je dat er sprake is van twee verschillende moordenaars?’

‘Absoluut niet,’ antwoordde Thóra. ‘Als je er goed over nadenkt, is ze waarschijnlijk helemaal niet naar Reykjavík gegaan.’

Matthew fronste zijn wenkbrauwen. ‘Denk je dat ze haar wagen aan iemand heeft uitgeleend?’

‘Nee, ik denk dat ze van auto heeft geruild met Steini,’ zei Thóra. ‘Het is te toevallig dat zij tegelijkertijd in tegengestelde richtingen door de tunnel zijn gekomen. Hij heeft haar niet zitten nakijken, zoals wij dachten. Hij moet door de tunnel zijn gereden, waarna hij op Berta heeft gewacht om aan de andere kant van de tunnel van auto te wisselen. Vervolgens is zij weer teruggereden om Eiríkur te vermoorden. Hij zat waarschijnlijk langs de kant van de weg in de auto te wachten tot zij weer terug zou komen, toen Thröstur, de kanovaarder, langsreed. Het moet haar wagen zijn geweest die Thröstur zag stoppen toen hij weer wegreed. Dat verschaft haar een alibi.’

‘En hij dan?’ vroeg Matthew. ‘Dat zou hem dan toch verdacht maken?’

Thóra schudde haar hoofd. ‘Wie zou ooit geloven dat hij Eiríkur met geweld de stal in kon werken bij die hengst? Je hebt hem zelf gezien. Dat zou hij nooit kunnen. Maar zij is zo sterk als een paard — ze duwt hem overal naartoe in zijn rolstoel.’ Thóra greep naar haar voorhoofd. ‘Herinner je je die foto van haar dode familielid, Gudný, in dat lijstje op mijn nachtkastje?’ Matthew knikte. ‘Goed beschouwd lijkt Berta eigenlijk heel veel op Gudný, vooral als je er een ander kapsel bij denkt.’

Matthew glimlachte. ‘Ik kan me Gudný’s gezicht al niet zo goed voor de geest halen, laat staan haar kapsel. Is dat belangrijk?’

‘Dat was de foto waarvan Jónas zo overstuur raakte,’ zei Thóra. ‘Hij beweerde een geest te hebben gezien die sprekend leek op het meisje op de foto. De laatste keer dat hij die geest had gezien, was in zijn eigen appartement.’ Ze sloot haar ogen en haalde zich de foto van Gudný’s mooie gezichtje voor de geest. ‘Ik wil wedden dat dat Berta was en ik wil ook wedden dat zij de slaappillen heeft gestolen. Ik heb geen idee wat ze daar deed. Misschien probeerde ze achter Jónas’ plannen voor de aanbouw te komen. Waarschijnlijk kwam hij onverwacht thuis, zo stoned als een garnaal en wist hij niet meer of hij een echt mens zag of een geest. Misschien was ze van plan de slaappillen voor Birna te gebruiken, en veranderde ze van gedachten toen Jónas haar had gezien. Toen ze Eiríkur vermoordde, dacht ze misschien dat het wel veilig was, of had ze misschien geen keus, als de slaappillen het enige kalmeringsmiddel waren dat ze tot haar beschikking had. Zij moet ook de geest zijn geweest die ze achter het hotel in de mist hebben gezien. Ik wed dat ze daar met een schop rondliep, op zoek naar het luik. Misschien hoopte ze de beenderen te kunnen weghalen voordat Kristín kon worden gevonden.’

‘Wat wil je eraan gaan doen?’ vroeg Matthew. ‘Ik weet bijna zeker dat speculaties alleen niet genoeg zijn. Waarom zou ze bijvoorbeeld Eiríkur hebben willen vermoorden?’

Thóra blies haar wangen bol. ‘Weet ik veel. Misschien was hij erbij betrokken, of heeft hij haar gezien. Zij is zelf waarschijnlijk de enige die weet waarom ze het heeft gedaan.’

‘Moeten we hier niet mee naar de politie?’ zei hij. ‘Thórólfur lijkt me eigenlijk best een geschikte kerel en hij vindt het vast niet erg als je hem een andere richting op stuurt, zolang de informatie maar klopt. Vergeet niet dat hij nu met Rósa aan het praten is, van wie je een uur geleden nog zeker wist dat zij het had gedaan.’

Thóra stond zuchtend op. ‘Ik moet ernaartoe om het hem te vertellen. Hoe eerder hoe beter.’

‘Cat!’ riep de enige persoon aan tafel die niet geboeid leek te zijn door de nieuwe ontwikkelingen in de zaak. Sóley keek Matthew met een stralend gezichtje aan en wendde zich toen tot haar moeder. ‘Zeg maar tegen hem dat ik Engels kan praten,’ zei ze vergenoegd.

‘Dat is geweldig, lieverd,’ zei Thóra, en ze streelde haar blonde hoofdje. ‘Ik moet nu even weg, maar oefen jij nog maar fijn wat verder. Matthew blijft bij je.’

‘Dog!’ hoorde ze Sóley trots zeggen, terwijl ze het restaurant uit liep, op weg naar haar auto.

Lára maakte het zich wat gemakkelijker op de harde stoel, maar zorgde er wel voor dat ze de mantel die ze op haar schoot hield niet kreukte. De bloemen die ze had meegebracht waren niet erg opgefleurd nadat ze in het water waren gezet en hingen slapjes in een metalen vaas die op het nachtkastje stond. In het bed lag Málfrídur Grímsdóttir.

Lára schraapte haar keel en pakte de dorre hand van de oude vrouw. ‘Ik kan de laatste tijd aan niets anders meer denken. Sinds mijn kleindochter, Sóldís, in het hotel in het westen is gaan werken, blijven de herinneringen maar komen. Jij kent de waarheid en ik hoop dat je me nu alles wilt vertellen, voordat het te laat is.’ Ze keek naar de vermoeide trekken van de vrouw in het bed. Vreemd toch, hoe verschillend mensen oud werden. Málfrídur was een stuk jonger dan zij, en toch lag ze nu hier, zo te zien niet eens in staat haar hoofd overeind te houden, terwijl Lára met rechte rug aan haar bed zat. Wanneer haar tijd gekomen was, hoopte ze dat het snel zou gaan. Ze wilde niet op deze manier langzaam wegkwijnen.

In een van de ooghoeken van de oude vrouw vormde zich een traan. Omdat ze lag, liep hij niet over haar wang, maar vormde een plasje in haar oog. ‘Ik hoop dat God het me zal vergeven,’ zei ze en ze sloot haar ogen, zodat de traan langzaam op het kussen drupte. ‘Ik was nog zo jong. Ik durfde niet tegen vader in te gaan en toen werd hij ziek en had ik andere dingen aan mijn hoofd.’

‘Ik beschuldig je nergens van, lieve Málfrídur,’ zei Lára vol genegenheid en ze greep de hand van de oude vrouw wat steviger vast. ‘Ik begrijp best dat je er destijds niet met mij over kon praten, maar nu begint de tijd te dringen, voor ons allebei, en ik kan de gedachte niet verdragen deze wereld straks te verlaten zonder te weten waar het kind is. Dat ben ik Gudný verschuldigd.’

Málfrídur lag met haar ogen stijf dichtgeknepen en opeens stroomden de tranen over haar wangen. ‘Ze is dood,’ zei ze met schorre stem. ‘Daar heeft vader wel voor gezorgd.’ Ze begon te snikken en Lára wachtte geduldig tot ze weer wat kalmeerde. ‘Hij heeft haar opgesloten in de kolenkelder en daar is ze toen ’s nachts gestorven. Ik was naar Kirkjustétt gegaan om een van haar poppen te halen die ze erg miste en ik zag hem vanuit het raam. O, god,’ zei Málfrídur, die even geen woord meer kon uitbrengen bij de herinnering. Toen herstelde ze zich en vervolgde haar verhaal. ‘Nadat hij de bijgebouwen had platgebrand, vanwege de stank, gooide hij de overblijfselen van de dieren in de kolenkelder en toen het voorjaar werd heeft hij het luik bedekt met graszoden. De ingang naar het kolenhok vanuit de kelder had hij al afgesloten en later zette hij er ook nog een muur voor, zodat niemand nog kon zien dat daar ooit een deur had gezeten.’

‘Waarom?’ vroeg Lára, met tranen in haar ogen.

‘Het vee ging dood omdat Gudný er na de dood van haar vader niet meer voor kon zorgen. Ze was zelf doodziek. Toen vader uiteindelijk bij haar ging kijken, waren de dieren al niet meer te redden. De stank was verschrikkelijk. Hij stak de bijgebouwen in brand en verbrandde de dieren om het feit te verhullen dat hij geen vinger had uitgestoken om zijn broer en nichtje te helpen. Natuurlijk had hij Gudný, die aan haar bed gekluisterd was, moeten helpen door de dieren te verzorgen.’ De oude vrouw knipperde haar tranen weg. ‘Hij heeft niet eens gekeken of alle dieren wel dood waren. In elk geval leefde een van de koeien nog. Ik zag haar achter het raam, helemaal gek van angst. Wanneer ik mijn ogen dichtdoe, zie ik haar nog steeds.’

‘Ik heb het niet over het vee,’ zei Lára. ‘Waarom heeft hij Gudný’s dochtertje dat aangedaan? Dat probeer ik te begrijpen.’ Ze voelde nu zelf ook de tranen over haar wangen stromen.

‘Kristín,’ zei Málfrídur. Ze opende haar ogen en staarde omhoog naar het witte plafond. ‘Vader haatte haar. Aanvankelijk begreep ik niet waarom. Ze was zo lief en zachtaardig, heel stilletjes, maar echt een schat van een meisje. Ze was een paar jaar jonger dan ik en de paar dagen dat ze bij ons was, nadat vader haar en Gudný naar ons huis had gebracht, was ze voornamelijk bezig met de verzorging van haar moeder. Vader wilde haar kamer niet in omdat hij bang was voor besmetting, maar het kleine meisje zat aan haar bed, voerde haar en probeerde het haar zo gemakkelijk mogelijk te maken, tot haar moeder op een nacht overleed.

Kristín was een bijzonder kind, maar vader zag dat niet. Ik vond het zo fijn haar bij ons in huis te hebben en in mijn naïveteit ging ik ervan uit dat ze na de dood van haar moeder bij ons zou blijven. Maar dat was niet het geval.’ Málfrídur was even stil. ‘In plaats van haar bij ons te laten wonen, besloot hij haar te vermoorden en alle sporen van haar bestaan uit te wissen. Toen Kristín werd geboren, hoopte hij al dat ze besmet zou worden met de tuberculose van haar grootvader en zou sterven voordat ze volwassen werd. Hij had nooit een geboorteakte voor haar ingevuld, omdat hij een buitenechtelijk kind als een smet op de familie beschouwde. Dat kwam hem later goed van pas.’

‘Maar waarom deed hij het?’ vroeg Lára. ‘Ik zou Gudný’s kind met alle liefde in mijn gezin hebben opgenomen en van haar hebben gehouden alsof ze een van mijn eigen kinderen was. Hij zou helemaal geen last van haar hebben gehad.’

Málfrídur draaide haar hoofd en keek haar aan. ‘Het idee van haar afhankelijk te zijn vrat aan hem. Vader was alles kwijtgeraakt. Zijn broer, Bjarni, had hem geholpen door de boerderij te kopen en garant te staan voor alle schuldeisers, maar dat maakte vader niet gelukkig — integendeel, het zaaide het zaad dat hem later kapot zou maken. Hij pleegde zelfmoord, krankzinnig van zelfhaat en schaamte om wat hij voor geld had gedaan. Vlak voordat hij zichzelf van het leven beroofde, heeft hij me alles verteld. Ik denk dat hij vergiffenis zocht, maar die kon ik hem niet geven. Zijn wreedheid vervulde me met afschuw. Ook al had ik gezien wat er gebeurde en kende ik de feiten, min of meer, toch was het een enorme schok toen hij bevestigde wat ik al die tijd al had vermoed.’ Málfrídur staarde weer naar het plafond. ‘Op zijn grafsteen heb ik een tekst laten zetten die goed past bij de manier waarop hij zijn leven leefde: het hart bloedt.’ Ze zweeg weer en hoestte zwakjes. ‘Het heeft mijn hele leven beïnvloed. Ik heb haar in de steek gelaten en ik heb altijd in angst geleefd dat ze op een dag zou terugkomen om bij me te spoken. En dat heeft ze in zekere zin ook gedaan. Tot nu toe alleen in de vorm van een slecht geweten, maar nu is ze me ook komen opzoeken in een droom.’

‘Ik ga haar laten opgraven,’ zei Lára, die nu graag weg wilde. Ze had er genoeg van. ‘En dan laat ik haar naast haar moeder begraven. Ik kan dit niet stilhouden.’

Voor het eerst sinds Lára’s komst kwam Málfrídur een eindje omhoog in haar bed. ‘Dat is niet nodig. Daar heb ik al voor gezorgd.’

Lára keek haar niet-begrijpend aan. ‘Het kind is nog niet eens gevonden,’ zei ze.

‘Dan is er iets misgegaan,’ zei de oude vrouw. ‘Ik heb mijn kleindochter Berta, Elíns dochter, het hele verhaal verteld en zij heeft me verzekerd dat alles in orde zou komen. Ze heeft me beloofd er persoonlijk voor te zorgen.’ Ze glimlachte flauwtjes naar Lára. ‘Het is vreemd — ik heb het mijn kinderen nooit kunnen vertellen, maar toen kwam Berta me opzoeken. Dat meisje heeft iets wat me aan Gudný en haar dochtertje deed denken. Berta is een goed kind. Ik weet zeker dat zij ervoor zal zorgen dat alles goed komt.’

Lára stond op. Opeens voelde ze een vlaag van woede. ‘Het zou me niks verbazen als ze meer met je vader gemeen blijkt te hebben dan met Gudný en haar dochtertje.’

‘We kunnen alleen maar hopen dat Málfrídurs wroeging hiertegen bestand zal zijn. Misschien hecht ze niet meer zo aan de waarheid wanneer ze beseft wat haar eigen kleindochter te wachten staat,’ zei Thóra. Ze nam afscheid en hing op. Ze hadden nu voldoende bewijs: Lára’s telefoontje bevestigde dat Berta de moordenaar was. Toen Lára haar belde, had Thóra haar wagen even langs de kant van de weg gezet en nu reed ze met een slakkengangetje door de dichte mist naar Tunga. Hier en daar trok de mist heel even op en verschenen er grillige vormen in het bemoste lavaveld. Er liep een rilling over haar rug toen de mist opeens weer dichter werd en de bizarre vormen opslokte. Thóra hoopte dat ze op de goede weg zat. Het was maar een kippeneindje, maar vanwege het slechte zicht reed ze langzaam en kon ze zich niet meer oriënteren.

Plotseling leek er een uitgestrekte arm uit de mist op te duiken; het was het bord van Tunga. Ze draaide de oprit op en gaf wat meer gas. Even later zag ze de hoeve uit de mist opdoemen, met Thórólfurs auto ervoor. Ze parkeerde haar eigen wagen ernaast en zag dat er niemand in zat. Ze liep naar de voordeur, maar na een paar stappen verstijfde ze. Vanuit de mist klonk het zachte gehuil van een baby. Ze draaide zich om en probeerde vergeefs te bepalen waar het geluid vandaan kwam. Opeens hield het huilen weer op en Thóra wreef zich over haar armen toen er een huivering door haar hele lichaam trok. Wat was dat in vredesnaam geweest? Dwaalde er soms een vrouw met een baby door de mist? Thóra kneep haar ogen tot spleetjes, in een poging beter te kunnen zien. Ze schrok toen ze opeens een beweging zag op de plek waar ze meende dat de stallen zich bevonden. Gedreven door nieuwsgierigheid liep ze die kant op, zo zacht mogelijk, om geen lawaai te maken op het grind.

Ze had de stallen net bereikt toen het huilen weer begon. Ze keek achterom, maar zag niets en schrok zich een ongeluk toen ze achter zich een harde klap hoorde. De staldeur stond open en klapte tegen de muur. Iemand had hem open laten staan. Toen ze in de stallen iets hoorde bewegen, schoot Thóra snel weg. Ze drukte zich met haar rug tegen de muur, in de hoop dat de mist haar onzichtbaar maakte. Ze ving een glimp op van een menselijke gestalte in de deuropening en zag iemand de stallen uit komen en de deur sluiten. Thóra besefte dat ze zich niet langer kon verbergen.

‘Hallo, Berta,’ zei ze. ‘Wat doe jij hier?’

Het meisje reageerde verschrikt. Ze draaide zich om en keek Thóra met grote ogen aan. ‘Ik?’ zei ze. ‘Niks.’

‘Ik zag je uit de stallen komen,’ zei Thóra. ‘Ken je de mensen hier?’

Het huilen begon weer en Berta tuurde in de mist. ‘Ik hoorde iemand huilen en kwam kijken wat er aan de hand was,’ zei ze, terwijl ze onrustig heen en weer schuifelde.

‘In de stallen?’ vroeg Thóra. ‘Dat geluid komt toch duidelijk van buiten. Ze keek naar het meisje, dat op haar onderlip stond te kauwen. ‘Berta, je moet nu toch wel beseffen dat het allemaal voorbij is,’ zei ze rustig. ‘Kristíns lichaam is gevonden. Het heeft geen zin het onvermijdelijke nog langer uit te stellen. Waarom ga je niet met me mee om met Thórólfur te praten? Hij is van de politie en hij is hier op de boerderij.’ Thóra wees in de richting waar ze de hoeve vermoedde. Ze zag nu bijna helemaal geen hand meer voor ogen.

‘Wat bedoel je?’ vroeg Berta. Haar poging tot onverschilligheid werd gelogenstraft door de trilling in haar stem. ‘Wat is dat toch?’ vroeg ze, toen het gejammer luider en dwingender werd.

‘Dat is waarschijnlijk de geest van een baby die is achtergelaten om te sterven,’ zei Thóra kalm. ‘Of van een familielid van jou, de kleine Kristín. Ik meen dat je grootmoeder haar al eens heeft gezien.’ Thóra vertrouwde op Lára’s warrige verslag van Málfrídurs droom, waarin Kristín kennelijk aan haar was verschenen. ‘Kom maar,’ zei ze, ‘we kunnen beter naar binnen gaan dan dat we hier buiten blijven staan wachten tot die geest drie keer om ons heen is gekropen. Volgens mij heeft ze dat al één keer gedaan.’

Berta wierp Thóra een koortsachtige blik toe. Ze was doodsbleek en haar ogen waren rooddoorlopen. ‘Hoe hebben ze Kristín gevonden?’ prevelde ze.

‘Dat doet er nu niet toe,’ zei Thóra. ‘Het moest er een keer van komen en nu is het dan eindelijk gebeurd. Je zult de gevolgen onder ogen moeten zien.’

‘Mama en ik zullen alles kwijtraken,’ zei Berta opeens. Thóra wist niet of ze tegen haar stond te praten of tegen zichzelf. ‘En Steini ook. Het huis waar hij woont is van ons. Zijn ouders hebben hun huis verkocht en zijn naar Reykjavík verhuisd. Nu zal hij weer bij hen moeten intrekken.’ Ze staarde in de mist en slaakte een diepe zucht.

Thóra zag kleine zweetdruppeltjes op haar voorhoofd en slapen. Het gejammer verflauwde en verdween toen helemaal. Berta leek een beetje te kalmeren.

‘Je kunt ergere dingen verliezen dan je bezittingen,’ zei Thóra. Ze kon niet nalaten eraan toe te voegen: ‘Je leven, bijvoorbeeld.’

Nu keek Berta haar aan. ‘Birna verdiende het niet te leven en Eiríkur evenmin. Het waren geen aardige mensen. Zij chanteerde die oude man en Eiríkur probeerde mij af te persen. Hij belde me op en zei dat hij me de seance had zien verlaten. Hij zei dat hij het aan mama zou vertellen en haar zou dwingen hem te betalen om zijn mond te houden. Hij dacht dat wij stinkend rijk waren omdat we hier land en huizen bezitten. Ik sprak met hem af bij de stallen en… de rest weet je.’

‘Ja, helaas wel,’ zei Thóra. Ze vroeg zich af hoe het meisje zo’n normale, verstandige indruk kon maken, terwijl ze duidelijk gestoord was. ‘Ik heb Birna’s lijkschouwingsrapport gelezen. Daarin stond dat ze herhaaldelijk met een steen in haar gezicht was geslagen. Hoopte je soms dat ze haar dan niet zouden kunnen identificeren?’

‘Nee,’ zei Berta zacht. ‘Ik wilde haar op haar achterhoofd slaan, maar ze draaide zich te snel om en toen raakte ik haar in het gezicht. Ze moet me hebben horen aankomen. Ik wilde het laten lijken alsof ze met haar hoofd tegen de rotsen was gebeukt terwijl ze werd verkracht, maar toen ik haar eenmaal in haar gezicht had geslagen kon dat niet meer. Ik had het allemaal zo zorgvuldig gepland. Ik had de dag van de seance gekozen en ervoor gezorgd dat ik daar door verschillende mensen werd gezien. Ik ging achter in de zaal zitten en op het moment dat iedereen alleen nog maar aandacht had voor het medium ben ik weggeglipt en heb ik de kano gebruikt om snel bij de inham te komen. Sóldís had me over die boot verteld en ik wist dat de eigenaar niet lang meer zou blijven, dus ik kon niet veel langer wachten.’ Ze klemde haar kaken op elkaar. ‘Sóldís is een kletskous. Dat Jónas slaappillen had wist ik van haar en ook dat hij de gewoonte had zijn mobiele telefoon overal te laten rondslingeren. Ze vertelde me ook wat de sekstherapeute allemaal verkocht en verder nog allerlei andere dingen die ik goed kon gebruiken.’ Berta zuchtte en haar ogen vulden zich met tranen. ‘Ik wist zeker dat het allemaal perfect zou verlopen, maar toen ging het toch nog mis. Na die eerste klap was Birna nog niet dood, dus moest ik haar nog een keer slaan en nog een keer. En nog eens.’ Ze keek naar haar voeten. ‘Ik dacht dat ik over mijn nek zou gaan toen de zeemeeuwen omlaag doken.’

Thóra voelde haar eigen maag ook omdraaien, maar ze vermande zich en bleef doorpraten. Dit was waarschijnlijk haar enige kans om het meisje te spreken. ‘Waarom heb je spelden in hun voetzolen gestoken?’

‘Ik wilde zeker weten dat hun geest niet zou gaan ronddolen. Daar schiet niemand iets mee op, de overledenen niet, maar ook de levenden niet,’ zei Berta, die eruitzag alsof ze op het punt stond flauw te vallen.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg Thóra bezorgd. ‘Wat deed je eigenlijk daarbinnen?’ Thóra vroeg zich af of ze iets had ingenomen. Toen drong het tot haar door dat het was omdat het meisje haar leven zag instorten.

‘Ik heb er die pillen verstopt,’ zei Berta toonloos. ‘Ik hoopte dat het de verdenking op Bergur en Rósa zou werpen als Jónas werd vrijgelaten. Ik was bang dat de politie erachter zou komen dat Jónas niet degene is geweest die Birna dat sms’je heeft gestuurd.’ Ze zuchtte en keek naar Thóra op. ‘Ik heb zijn mobieltje gestolen. Toen ik eenmaal had besloten hoe ik het zou gaan doen, was het allemaal zo gemakkelijk. Ik moest Birna tegenhouden. Ze wilde niet naar me luisteren toen ik haar vertelde dat het de verkeerde plek was om te gaan bouwen. Als ze gewoon had gedaan wat ik zei, was er niets aan de hand geweest.’ Berta aarzelde even en zei toen: ‘Ik heb het voor Steini gedaan.’ Thóra wist niet of het meisje zich tegenover haar trachtte te rechtvaardigen of tegenover zichzelf. ‘Het was het minste wat ik voor hem kon doen. Wat hem is overkomen was mijn schuld — ik heb hem op de avond van het ongeluk gebeld om te vragen of hij me kwam ophalen. Nu voelt hij zich rot omdat hij denkt dat het zijn schuld is dat ik het heb gedaan en vraagt hij me voortdurend hem te vergeven. Maar het was mijn eigen beslissing om dit voor hem te doen, dus er valt niets te vergeven. Ik heb het alleen voor Steini gedaan.’ Ze zakte op de grond.

‘Denk je dat echt?’ zei Thóra, terwijl ze het meisje overeind hielp. ‘Ik betwijfel het ten zeerste.’ Ze liepen samen naar de hoeve, Thóra met een arm om Berta heen geslagen zodat ze niet weer zou vallen.

Nog één keer hoorden ze het klaaglijke huilen, maar toen hield het plotseling op. Tegen de tijd dat ze het trapje naar de voordeur beklommen, voelde Thóra zich niet bepaald op haar gemak en stond het meisje te trillen als een espenblad. Terwijl ze aanbelde, keek Thóra over haar schouder en hoopte dat er snel zou worden opengedaan. Toen de deur openging, stond Rósa daar. Ze zei niets, maar keek langs hen heen. Thóra keek om, en verwachtte half een spookachtig kind te zullen zien dat zich moeizaam met één arm de treden op sleepte.

‘Gulli!’ riep Rósa. ‘Daar ben je, stoute kat. Waar heb je gezeten?’ Op het moment dat zij de deur had opengedaan was het huilen weer begonnen, en nu ze ophield met praten stopte het weer. ‘Poes, poes!’ riep ze met een vleiend, hoog stemgeluid. ‘Kom hier, malle kat!’ Een rode kater kwam op zijn gemak naar de voordeur gekuierd.

Загрузка...