Thóra liep rond over het parkeerterrein om te proberen ergens bereik te krijgen. Matthew keek verwonderd toe. ‘Waarom gebruik je de telefoon op je kamer niet?’ vroeg hij, terwijl hij op en neer sprong om een beetje warm te blijven.
Het weer was bar en boos en Thóra wist niet of ze midden in een mistbank stonden of dat het gewoon een laaghangende wolk was.
De vorige avond had ze een vruchteloze poging ondernomen om haar zoon te bellen en het eerste wat ze vandaag wilde doen was zowel hem als haar caravan vinden. De jongen had niet eens een geldig rijbewijs, maar was wel al aan het lessen. Thóra was als de dood dat er iets vreselijks was gebeurd. De serie sms’jes op haar mobieltje had een duidelijk beeld geschetst van hoe het scenario zich had voltrokken. De eerste drie waren afkomstig van Gylfi. In het eerste berichtje sprak hij zijn ongenoegen uit over het feit dat hij nog niet naar huis kon zoals afgesproken was, in het tweede zei hij dat hij gek werd van zijn vader en in het derde stond alleen maar: ‘eye of the tiger — ik ben hier weg.’ Hierop volgden enkele berichtjes van haar ex, waarin deze Gylfi volkomen onmogelijk noemde om mee onder één dak te leven en haar daar de schuld van gaf. Deze berichtjes wiste Thóra. Gylfi was doorgaans een vriendelijke, ijverige scholier en absoluut niet de onbeschofte vlerk die zijn vader beschreef. Maar hij was nog wel jong en had soms moeite zijn mond ergens over te houden, vooral als het om zijn vaders vreselijke pogingen tot karaoke ging. ‘Eye of the Tiger’ was duidelijk de bekende druppel geweest. Thóra kon zich niet herinneren dat Gylfi het ooit leuk had gevonden om bij zijn vader te logeren, zelfs zonder de PlayStation SingStar van zijn zusje. Na hun scheiding had Hannes een vrouw leren kennen die gek was op paarden en hem ook met dit virus had besmet. Gylfi en Sóley deelden deze belangstelling niet — sterker nog, Gylfi was bang voor paarden, een angst die hij van zijn moeder had overgenomen. Hij voelde zich nooit op zijn gemak bij zijn vader thuis, waar hem altijd de dreiging boven het hoofd hing van een ritje te paard. Ondanks al Thóra’s pogingen het hem uit te leggen, weigerde Hannes het te begrijpen. Hij zei altijd dat hun zoon ‘het gewoon nog niet helemaal onder de knie had’.
Thóra zuchtte diep en wachtte tot Gylfi zou opnemen. Ze overwoog de ouders van zijn vriendinnetje te bellen, maar durfde dat toch niet goed. Blijkbaar had Gylfi haar meegenomen op zijn spontane caravanreis, want Thóra had ook een sms-berichtje van haar moeder ontvangen, in bewoordingen die ze liever niet hardop herhaalde. Als moeder kon Thóra de woede van de vrouw wel begrijpen; zelf zou ze ook niet blij zijn als het haar dochter zou zijn die op het punt stond op haar zestiende moeder te worden en er nu vandoor was met een jongen die niet veel ouder was, in een suv met caravan. Ze mocht nog van geluk spreken dat Sigga’s ouders niet beseften dat Gylfi zonder rijbewijs reed.
Uiteindelijk werd de telefoon opgenomen en klonk Gylfi’s slaperige stem door de lijn. ‘Hallo.’
‘Wat zit je?’ riep Thóra, die zich had voorgenomen om kalm te blijven.
‘Wat? Ik?’ vroeg Gylfi stompzinnig.
‘Ja, jij, natuurlijk. Waar zit je?’
Gylfi geeuwde. ‘Ergens in de buurt van Hveragerdi, geloof ik. Daar zijn we gisteren langsgekomen.’
Thóra kon zich wel voor haar kop slaan dat ze niet meer moeite had gedaan om met de kinderen door het land te rijden. Uit ervaring wist ze dat wat Gylfi betreft het hele zuiden van IJsland ‘in de buurt van Hveragerdi’ was, net zoals het hele noorden van IJsland voor hem ‘in de buurt van Akureyri’ was.
‘Zit je in de caravan?’ vroeg ze, en ze voegde er in één adem aan toe: ‘En wie zijn “we”?’
‘“We” zijn ik en Sigga,’ zei Gylfi, waarna hij mompelde: ‘O ja, en Sóley.’
‘Is Sóley nog bij jou?’ riep Thóra uit. ‘Waarom heb je haar niet bij oma afgezet? Je hebt nog niet eens je rijbewijs en al had je dat wel, dan had je nog niet met een caravan achter je auto mogen rijden. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat je je zwangere vriendinnetje en je zusje van zes op sleeptouw hebt genomen.’
‘Autorijden stelt niks voor,’ zei Gylfi met mannelijke zelfverzekerdheid. ‘En trouwens, Sóley is er alleen maar bij omdat ze alleen wilde vertellen waar jij de sleutels van de suv had verstopt als ik haar meenam. Zelfs zij had schoon genoeg van dat kattengejank van pa. Ze kon niet eens haar PlayStation gebruiken omdat hij niet van dat stomme SingStar weg te slaan was.’
Thóra kreunde. ‘Gylfi,’ zei ze, zo kalm mogelijk, ‘jij verplaatst die caravan geen centimeter meer. Ik kom jullie vanavond ophalen. Sta je op een kampeerterrein?’
‘Eh, nee,’ antwoordde Gylfi. ‘Ik geloof van niet. We staan gewoon ergens waar ik ben gestopt.’
‘Juist, ja,’ zei Thóra. Ze deed haar ogen dicht en schudde haar hoofd om een schreeuw te verbijten. ‘Zoek uit waar jullie precies staan en laat me dat weten. Stuur maar een sms’je; de verbinding is hier om te huilen. Rij niet verder. Stel je voor dat je een ongeluk krijgt en jezelf of iemand anders verwondt.’
Nadat Gylfi had beloofd te blijven waar hij was, hing ze op. Thóra kon alleen maar hopen dat hij naar haar zou luisteren. In de regel was hij wel gehoorzaam, maar als ze ergens langs de kant van de weg stonden, zouden ze op een gegeven moment honger krijgen en verder willen. Ze stopte de telefoon in haar zak en wendde zich tot Matthew. ‘Ik heb het gisteren al gezegd en ik zeg het je nu nog een keer. Kinderen? Begin er niet aan.’
Thóra trommelde met de pen die ze tussen haar wijsvinger en haar duim hield op de rand van het bureau.
‘Helpt dat bij het nadenken?’ vroeg Matthew. ‘Ik hoop het maar, want ik kan geen gedachte in mijn hoofd houden met die herrie.’
Ze legde de pen neer en keek Matthew somber aan. ‘Dit is belangrijk. Ik doe echt mijn best om mijn hoofd erbij te houden, maar ik moet telkens aan mijn kinderen denken, daar in die caravan.’ Ze sloot haar ogen en ademde diep in. ‘Waarom heb ik dat onding in vredesnaam aangeschaft?’
‘Omdat je niet met geld kunt omgaan?’ Hij glimlachte.
Ze zaten in de hotelkamer, Thóra aan het bureau en Matthew op het bed. Hij leunde op zijn gemak tegen het hoofdeinde. Zij zat op een modern uitziende stoel, die meer uit esthetische overwegingen was ontworpen dan met het oog op comfort.
‘Begin nou eerst maar eens met op te schrijven wat je zeker weet,’ zei hij, terwijl hij het zich nog wat gemakkelijker maakte. ‘Dan volgt de rest vanzelf.’
Thóra pakte haar pen en dacht even na. Op haar voorstel liepen zij en Matthew de details van de zaak nog eens door als voorbereiding op de ontmoeting met Börkur en Elín, de broer en zus die Jónas de grond hadden verkocht. Ze had het gevoel dat dit haar enige kans zou zijn om hen gedetailleerde vragen te stellen, dus wilde ze alles op een rijtje hebben. ‘Oké,’ zei ze, en ze begon te schrijven.
Toen ze weer opkeek, had ze al drie A4’tjes vol gepend. Toegegeven, de regels stonden ver uit elkaar, dus zoveel tekst was het niet — ze wilde alle details die ze zich herinnerde helder houden. Tevreden over zichzelf keek ze naar het bed. ‘Wakker worden,’ zei ze, toen ze zag dat Matthew was ingedommeld.
Matthew schrok wakker. ‘Ik sliep niet,’ antwoordde hij. ‘Ben je klaar?’
‘Ja,’ zei Thóra, terwijl ze de velletjes papier pakte. ‘Dat wil zeggen, dit is alles wat ik me op dit moment kan herinneren.’
‘Vertel,’ zei Matthew, en hij hees zich weer omhoog. Toen hij in slaap viel was hij een stukje onderuitgezakt.
‘Om te beginnen is er die geest. Ik heb behoorlijk wat mensen gesproken en ze zijn het er allemaal over eens dat het hier spookt. Hoewel de meeste plaatselijke bewoners nogal goedgelovig zijn, ben ik toch geneigd te geloven dat hier iets is gebeurd…’
Matthew viel haar in de rede. ‘Meen je dat nou?’ vroeg hij. ‘Denk je echt dat er iets waar is van dat spookverhaal?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Thóra gepikeerd. ‘Je laat me niet uitpraten. Wat ik wilde zeggen is dat er waarschijnlijk een logische verklaring voor is. De meeste mensen hier geloven in het bovennatuurlijke en zullen vreemde gebeurtenissen op die manier uitleggen; voorvallen waarvoor andere, normale verklaringen zijn. Wij moeten zien uit te vinden wat die verklaringen zijn. Geesten op het gazon, het geluid van huilende kinderen in het holst van de nacht, verschijningen in slaapkamers.’
‘De geest is alleen in Jónas’ kamer verschenen,’ zei Matthew eigenwijs. ‘Maar dat doet er misschien niet toe. Hoe wil je dat allemaal verklaren? Zijn het misschien buitenaardse wezens?’
‘Haha,’ zei Thóra humorloos. ‘Ik heb er ook al aan gedacht dat het misschien gewoon Birna en Bergur waren die buiten aan het vrijen waren. Volgens die therapeute deden ze aan ruige seks. Wie weet was dat jammerende geluid wel van hen afkomstig en waren zij ook die geesten, toen ze een plekje zochten om samen naartoe te gaan.’
‘Ik heb het huilen gehoord en dat had niets met seks te maken,’ zei Matthew, lichtelijk blozend omdat hij wist dat Thóra dacht dat hij het zich had ingebeeld. ‘Bovendien was Birna al dood toen ik het hoorde.’
Thóra keek hem peinzend aan. ‘Ik weet niet hoe ik dit moet zeggen, maar ik geloof niet dat je echt iets hebt gehoord. Volgens mij heb je het allemaal gedroomd.’ Toen ze zag dat Matthew wilde protesteren, vervolgde ze snel: ‘Hoe dan ook, ik weet zeker dat er een verklaring voor is en ik ben vast van plan die te vinden, want het zou heel goed verband kunnen houden met de moorden.’
‘Zou je daarmee Jónas’ zaak wat betreft de verborgen gebreken in het perceel geen kwaad doen?’ vroeg hij. ‘Als je een verklaring voor de geesten kunt vinden, heb je niets meer om de compensatieclaim op te baseren.’
‘Nee, natuurlijk, dat zou een grote tegenvaller zijn — als de zaak ook maar enigszins wettelijk ontvankelijk zou zijn,’ antwoordde ze. ‘Maar ik geloof wel dat Jónas de waarheid vertelt over wat hem ertoe heeft gebracht om actie te ondernemen: die “geesten” hebben een negatieve invloed op zijn werknemers en daarmee op zijn bedrijf. Als ik dat gedoe met die geesten kan verklaren en kan bewijzen dat er geen sprake is van bovennatuurlijke zaken, heb ik exact bereikt wat hij wil. De werknemers zijn weer tevreden en Jónas hoeft zich geen zorgen meer te maken over mensen die ontslag nemen of salarisverhoging eisen.’
‘Als ze je tenminste geloven,’ zei Matthew. ‘Ook al luisteren mensen naar je, dan wil dat nog niet zeggen dat ze ook horen wat je zegt.’
Thóra legde een vel papier neer en pakte een ander op. ‘Het zal wel. Hoe dan ook, volgens mij is er een logische verklaring.’ Ze bekeek de bladzijde vluchtig en keek op. ‘En dan hebben we de moord op Birna. Er zijn een paar dingen die nader onderzocht moeten worden.
‘Zoals die rare cliënt van je?’ gniffelde Matthew.
Even moest Thóra de neiging onderdrukken de asbak naar zijn hoofd te gooien. In plaats daarvan zei ze: ‘Ja. Onder andere. Het is goed mogelijk dat hij hier meer bij betrokken is dan hij wil toegeven. Zo heeft hij me bijvoorbeeld niet de waarheid verteld over zijn relatie met Birna. Ik zou graag een onpartijdig verslag horen over hun relatie en hoe daar een eind aan is gekomen.’
‘Wat vind je van het sms’je dat met zijn telefoon naar Birna is verzonden?’ vroeg Matthew. ‘Geloof je dat dat buiten zijn medeweten is gebeurd?’
Thóra haalde haar schouders op. ‘Al sla je me dood. Eerlijk gezegd kan ik maar moeilijk geloven dat Jónas Birna heeft vermoord, of hij dat berichtje nu wel of niet zelf heeft gestuurd. Hij is echt zo iemand die niet wil toegeven dat hij het heeft verstuurd, vanwege wat er daarna allemaal is gebeurd. En zelfs al heeft hij het berichtje wel verstuurd, dan wil dat nog niet zeggen dat hij haar daar heeft ontmoet. Misschien kwam er iets tussen, of veranderde hij gewoon van gedachten.’ Na even te hebben nagedacht, voegde ze eraan toe: ‘In dat geval kan het zelfs zo zijn dat Jónas de moordenaar heeft verteld waar hij met haar had afgesproken en heeft die vervolgens zijn kans schoon gezien.’
‘Maar wie?’ vroeg Matthew.
‘Dat weet ik niet, maar misschien kan Jónas ons meer vertellen.’ Toen schudde zij haar hoofd. ‘Nee, dat gaat hij natuurlijk niet doen. Hij kan niets zeggen zonder toe te geven dat hij het sms’je heeft gestuurd. Zover krijgen we hem nooit.’
‘De andere mogelijkheid is natuurlijk dat de moordenaar zijn telefoon heeft gepikt en het berichtje uit Jónas’ naam heeft gestuurd. Hij heeft zelf gezegd dat hij zijn telefoon nooit bij zich heeft,’ bracht Matthew haar in herinnering. ‘Er zijn genoeg mensen die er de kans voor hebben gehad. Gasten in het hotel, personeel en natuurlijk het publiek tijdens de seance. Het probleem met die theorie is dat niemand in het hotel, of in elk geval niet iemand die bij de seance was, de tijd heeft gehad om naar het strand te gaan om Birna te vermoorden — niet als de moord rond negen uur is gepleegd, zoals het sms’je suggereert.’
‘Inderdaad,’ zei Thóra, die weer in haar aantekeningen keek. ‘En dan is er nog die boer, Bergur. Ik heb hem onder aan de bladzijde gezet omdat hij er dubbel bij betrokken is vanwege de man die dood in zijn stallen is gevonden. Dat is wel héél erg toevallig. Twee lijken in drie dagen. De een was zijn minnares en de ander is bij hem gevonden. Ik zou nu wel eens willen weten wie die man eigenlijk is.’
Matthew vernauwde zijn ogen tot spleetjes. ‘Heb je aan Bergurs vrouw gedacht? Als hun huwelijk meer voor haar betekende dan voor haar man, zou je toch denken dat zij daarmee een reden had om zich van Birna te ontdoen.’
Thóra knikte langzaam. ‘Dat is zo. Misschien moesten we maar eens bij haar langsgaan. Welk excuus kunnen we daarvoor gebruiken?’
‘We kunnen aanbieden de stallen voor haar uit te mesten,’ opperde Matthew lachend. ‘Dat is iets wat zeker moet gebeuren.’
Thóra glimlachte. ‘Ja, dat is een mogelijkheid, maar dan moet ze wel blind en oliedom zijn. Niemand zal jou aanzien voor een strontschepper. Je kunt net zo goed aanbieden haar IJslandse les te geven.’ Ze keek naar zijn keurig geperste broek en kraakheldere witte overhemd. ‘Misschien kun je zeggen dat je een mormoonse missionaris bent. Dan hoef je je niet eens te verkleden.’
Matthew luisterde niet eens naar haar. ‘Waarom vertellen we ze niet gewoon de waarheid?’ stelde hij voor. ‘En dan proberen we ze vervolgens afzonderlijk te spreken te krijgen.’
‘En wat is “de waarheid”? Dat wij haar verdenken van moord?’ Thóra schudde haar hoofd. ‘Dat lijkt me geen optie.’
‘De waarheid heeft vele kanten,’ zei Matthew. ‘Je zegt gewoon dat je onderzoek verricht naar de geestverschijningen. Dat is geen leugen.’
Thóra dacht na. ‘Daar heb je eigenlijk wel gelijk in. En misschien weten ze ook wel iets over de geschiedenis van de boerderij en de omgeving. Dat is helemaal geen slecht idee.’
‘Wat heb je nog meer?’ vroeg Matthew. ‘Je hebt toch zeker wel meer dan drie kandidaten?’
Thóra keek snel op haar lijstje. ‘Ja, natuurlijk. Ik vind die kanovaarder, Thröstur Laufeyjarson, heel erg verdacht. Met hem moeten we ook gaan praten.’
Matthew leek niet erg overtuigd en haalde zijn schouders op. ‘Echt? Alleen omdat hij meteen wegpeddelde toen hij ons op het strand zag staan?’
‘Onder andere, ja,’ antwoordde ze. ‘En ik vond die Japanse vader en zoon een beetje vreemd, hoewel ik me dat misschien alleen maar inbeeld.’ Ze keek weer op het papier. ‘Die ober, Jökull, was heel erg negatief over Birna. En dan hebben we nog die oude politicus, Magnús. Ik weet zeker dat hij iets verzwijgt. Waarom vertelde hij bijvoorbeeld niet meteen dat hij bij het inchecken naar Birna had gevraagd?’
‘Dat meen je toch niet, hè?’ zei Matthew. ‘Die man is zo oud dat hij nog geen kamerplant om zeep zou kunnen helpen. Het kan best zijn dat hij iets te verbergen heeft, maar ik zie hem geen sms’je verzenden en vervolgens naar het strand hobbelen om iemand te vermoorden. En waarom concentreer je je louter op mannen? De moordenaar kan net zo goed een vrouw zijn.’
‘Zoals?’ vroeg Thóra. ‘Vigdís de receptioniste? Of die dronken sekstherapeute, Stefanía?’
‘Waarom niet?’ wierp Matthew tegen. ‘Of Bergurs vrouw, zoals ik eerder al zei? Ik wil er alleen maar mee aangeven dat je nog veel te weinig weet om wie dan ook uit te sluiten.’
Thóra zuchtte. ‘Dat weet ik ook wel. Helaas.’ Ze pakte het laatste blaadje. ‘En dan zijn er nog een paar dingen die misschien niets met Birna’s dood te maken hebben, maar die ik toch wil uitzoeken.’
‘Kom maar op,’ zei Matthew. ‘Dit vind ik leuk.’
‘Ik wil weten wie Kristín was,’ zei Thóra. ‘Haar naam komt in Birna’s agenda voor, dus de kans bestaat dat zij iets met de moord te maken heeft.’
Matthew schoot in de lach, maar hield zich in toen Thóra hem dreigend aankeek. ‘Ga verder.’
‘Verder wil ik graag een kijkje nemen in Birna’s werkkamer. Ik ben in haar kamer geweest en ik mag dan geen architect zijn, maar het lijkt me duidelijk dat ze daar niet veel werk verrichtte. Er stond bijvoorbeeld geen computer.’
‘Heb je Jónas ernaar gevraagd?’
‘Nee, dat niet. Ik dacht er eigenlijk pas aan toen ik daarnet aantekeningen zat te maken. Maar dat ga ik nog doen. Aangezien iemand de moeite heeft genomen haar hele kamer overhoop te halen, moet er dus iets geweest zijn wat iemand graag wilde hebben.’
‘Inderdaad,’ zei Matthew. ‘Maar als haar werkkamer in Reykjavík is, zal de politie die ongetwijfeld hebben verzegeld.’
‘Ik weet bijna zeker dat ze hier ook wel eens werkte. Volgens Jónas wel, althans,’ zei Thóra, terwijl ze de bladzijde omsloeg. ‘En er is meer,’ vervolgde ze, haar laatste aantekeningen doorlezend. ‘Ik wil ook weten waar Grímur begraven ligt.’ Ze keek op van het papier. ‘En verder wil ik verschrikkelijk graag weten wat er met die jongeman in die rolstoel is gebeurd.’
‘O God,’ zei Matthew. ‘Krijgen we dat weer.’
‘Ik móét het weten,’ hield Thóra vol. ‘Al was het alleen maar omdat die ober zo vreemd reageerde toen ik over hem begon. Dat vond ik heel eigenaardig.’ Weer op haar blaadje kijkend, voegde ze eraan toe: ‘Ook moeten we erachter zien te komen waarom de politie Jónas naar vossen en spelden vroeg, en natuurlijk waar “rer” voor staat. En ten slotte wil ik, zoals ik eerder al zei, meer te weten komen over het tweede slachtoffer.’
‘Het is heel goed om precies te weten wat je wilt,’ plaagde Matthew. ‘Dat alleen is voor sommige mensen al genoeg.’
Thóra luisterde niet naar hem. ‘En ik wil ook wel iets meer weten over nazi-activiteiten in IJsland,’ zei ze, terwijl ze de papieren verzamelde.
Matthew slaakte zo’n kreunende zucht dat Thóra even dacht dat hij ergens pijn had. ‘God, die ellendige nazi’s,’ bromde hij. ‘Vroeg of laat duiken ze toch altijd weer op.’