10

‘Alles in orde?’ vroeg Matthew in het Engels, terwijl hij van Thóra naar Jónas keek, die nog steeds met open mond naar het mobieltje stond te staren.

Het duurde even voordat Thóra en Jónas weer tot spreken in staat waren. Hoewel Matthew vrijwel niets had begrepen van wat er zich tussen hen had afgespeeld, had hij wel in de gaten dat er iets niet in orde was.

Jónas, nog steeds met open mond en sprakeloos, draaide zich naar hem om. ‘Wie is dit eigenlijk?’ vroeg hij, om even aan iets anders te kunnen denken.

‘Dit is Matthew, een vriend uit Duitsland,’ antwoordde Thóra. ‘Hij is rechercheur geweest, maar nu verzorgt hij de beveiliging van een bank. Ik heb hem tijdens een andere zaak leren kennen. Je kunt hem vertrouwen — dit blijft onder ons.’

‘Als jij het zegt,’ antwoordde Jónas, niet helemaal overtuigd. ‘Ik begrijp hier helemaal niets van. Ik heb dat sms’je niet verstuurd, echt niet.’

Thóra draaide het mobieltje met een peinzende blik om en om in haar handen. ‘Iemand heeft het gestuurd, Jónas, en jij bent ontegenzeglijk de meest voor de hand liggende kandidaat.’ Ze richtte zich tot Matthew en vertaalde snel wat er was gezegd. Jónas wachtte in geërgerd stilzwijgen. Toen Thóra bijna klaar was, viel hij haar in de rede.

‘Hoe vaak moet ik het je nou nog vertellen? Ik heb dat berichtje niet verstuurd. Einde verhaal.’ Hij was overgestapt op Engels, blijkbaar in de hoop Matthews steun te krijgen.

‘Heeft je telefoon die avond misschien ergens onbeheerd gelegen?’ vroeg Matthew. ‘Als jij dat sms’je niet hebt verstuurd, dan moet iemand anders het hebben gedaan, hetzij om de verdenking op jou te werpen, of om die Birna naar het strand te lokken. Misschien is het iemand met wie ze anders nooit had willen afspreken.’

‘We hebben in elk geval te maken met een bijzonder koelbloedige moordenaar, iemand die Birna kennelijk met voorbedachten rade heeft vermoord,’ zei Thóra. ‘Ik moet zeggen dat dat erg ongebruikelijk is voor IJsland. Hier worden moorden over het algemeen in de keuken gepleegd, wanneer twee dronkelappen slaande ruzie krijgen en een van de twee een vleesmes grijpt. Waar kan Birna in godsnaam in verwikkeld zijn geraakt dat haar dit is overkomen?’

Thóra en Matthew keken Jónas aan. ‘Het is van het allergrootste belang dat je je herinnert waar je was toen dat sms’je werd verzonden,’ zei Thóra. ‘Laat je je telefoon wel vaker ergens slingeren?’

‘Dat is het hem nou juist,’ zei Jónas. ‘Het mobiele netwerk is erg onbetrouwbaar, dus het heeft weinig zin hem overal met me mee te sjouwen.’

‘Maar waar was je? Weet je dat nog?’ vroeg Matthew.

Jónas krabde zich op zijn hoofd. ‘Dat kan ik me zo gauw niet herinneren. Als ik er even rustig de tijd voor kon nemen, zou ik het misschien wel weer weten. Ik kan mezelf niet dwingen; mijn hoofd is helemaal leeg. Ik ben niet gewend alibi’s te moeten verzinnen — over het algemeen doet het er niet toe waar ik ben geweest.’

‘Hasj tast je kortetermijngeheugen aan, Jónas,’ zei Thóra. ‘Maar je weet vast nog wel waar je was: het is nog maar twee dagen geleden. Was dat niet de avond van de seance? Daar heb ik een aankondiging van zien hangen bij de receptie.’

Jónas tikte op zijn voorhoofd. ‘Ja, ja. Natuurlijk. Donderdagavond.’ Hij had nog steeds een wezenloze blik in zijn ogen. ‘Maar ik kan me niet herinneren wat ik heb gedaan. Ik heb de seance niet bijgewoond, dat weet ik zeker.’

‘Mooi zo,’ zei Thóra. ‘Blijf proberen het je te herinneren. Het is belangrijk.’ Ze pakte de telefoon uit zijn handen en liep de berichten nog eens door. ‘Eén ding vind ik wel vreemd,’ zei ze peinzend, nadat ze ze allemaal nog een keer had gelezen. ‘Waarom heeft Birna gehoor gegeven aan het berichtje? Als ik een berichtje van jou zou krijgen waarin je me vraagt om naar een grot te komen, zou ik je terugbellen om te vragen waarom.’

‘Waarschijnlijk vond zij het geen vreemd verzoek. Ze had zelf voorgesteld dat ik op het strand, bij die grot, een restaurantje zou laten bouwen, maar dat vond ik geen geweldig idee. Als ze heeft gedacht dat ik van gedachten was veranderd, was ze er onmiddellijk naartoe gerend.’

‘En was dat algemeen bekend?’ vroeg Matthew.

‘Min of meer,’ antwoordde Jónas. ‘Birna was nogal een kletskous. Ze was niet bepaald het toonbeeld van discretie.’

In gedachten verzonken, staarde Thóra Jónas aan. ‘Vertel me eens: als jij haar niet hebt vermoord, wie kan het dan wel hebben gedaan? Je hebt haar beschreven als een fantastische vrouw, iemand aan wie niemand een hekel had. Ik kan me niet voorstellen dat veel mensen een reden kunnen hebben gehad om een doodgewone architect te vermoorden.’

Jónas keek van haar naar Matthew. ‘Eh… Misschien heb ik wat dat betreft niet de hele waarheid verteld. Eigenlijk was ze gewoon een rotwijf. Mijn personeel kon haar niet uitstaan. Ze behandelde hen heel erg uit de hoogte, maakte de hotelfilosofie belachelijk… Er is een lange lijst van mensen die de pest aan haar hadden. Maar ik weet niet hoeveel er in staat zouden zijn haar te vermoorden. Wie doet nu zoiets? Het slaat nergens op.’

‘Ik hoop voor jou dat je een duidelijke aanwijzing over het hoofd ziet,’ zei Matthew, ‘anders zal de politie je zeker als hoofdverdachte aanwijzen.’

‘Ga jij nou maar eens heel erg je best doen om je te herinneren waar je donderdagavond bent geweest,’ zei Thóra. ‘Dan gaan Matthew en ik intussen proberen iets meer over Birna te weten te komen. Bereid je erop voor dat je je telefoon zult moeten afgeven. Verzet je niet. Waarschijnlijk hebben ze het sms’je op Birna’s telefoon gezien en willen ze jouw toestel alleen maar gebruiken om het te bevestigen. Laat het bericht er in elk geval op staan. Door het te wissen zou je jezelf alleen maar nog verdachter maken.’

‘O, denk je?’ zei Jónas somber.

‘En geef me mijn sim-kaart terug. Het is niet nodig dat de politie die in handen krijgt.’

‘Op de een of andere manier ben ik ervan overtuigd dat de moord verband houdt met dit huis of met de streek,’ zei Thóra, die afwezig een grassprietje plukte.

‘Waarom denk je dat?’ vroeg Matthew, en hij nam een slok koffie. Ze zaten in ligstoelen op het gazon achter het hotel en genoten van het uitzicht over de Faxaflói Baai. ‘Het motief is veel waarschijnlijker in het heden te vinden dan in het verleden: liefde, geld, waanzin. De moordenaar kan zelfs een wildvreemde zijn geweest; misschien zag hij een vrouw in haar eentje lopen en verloor hij zijn zelfbeheersing.’

Thóra kauwde op het sprietje. ‘Het sms-bericht doet anders vermoeden.’ En terwijl ze de grasspriet tussen haar tanden liet draaien, voegde ze eraan toe: ‘Ik heb gewoon zo’n gevoel dat het op de een of andere manier iets met het hotel te maken heeft. Er klopt iets niet aan dit gebouw. En aan haar agenda. Er wordt met geen woord in gerept over liefde of geld. Je krijgt de indruk dat Birna een workaholic was.’

‘Zou het niet kunnen dat het alleen een werkagenda is? Misschien had ze een andere voor haar privéleven.’ Matthew zag de grasspriet op en neer bewegen in Thóra’s mondhoek. ‘Ik wist niet dat IJslandse vrouwen tabak pruimden.’ Hij grijnsde. ‘Is dat lekker?’

‘Probeer het zelf maar. Goed voor de concentratie,’ zei Thóra, en ze plukte nog een grassprietje. Ze gaf het aan hem en schoot in de lach toen hij een vies gezicht trok, maar zichzelf toch dwong het te proberen. ‘In die agenda staat vast iets wat ons kan helpen de moordenaar te vinden.’ Ze zag hoe Matthew op het gras kauwde. ‘Lekker, hè? Nu nog een paar rubberlaarzen en je bent een perfecte IJslandse boer.’

‘Rubber hoort thuis in autobanden, elastiekjes en tennisballen, niet in schoeisel.’ Matthew haalde de grasspriet uit zijn mond. ‘Moeten we die agenda niet eens gaan bekijken?’

Thóra kwam overeind in haar ligstoel. ‘Er is één ding dat we misschien moeten doen. In de agenda stond een plattegrond van de andere boerderij op dit land. Er stonden allerlei aantekeningen bij waarvan we de betekenis misschien kunnen uitpluizen als we er een kijkje gaan nemen.’

Matthew kwam ook overeind. ‘Zeg jij het maar. Ik ga wel met je mee om lijfwachtje te spelen.’ Hij knipoogde naar haar. ‘Ik heb zo’n gevoel dat dit onderzoek je naar allerlei dubieuze plekken gaat voeren. Je hebt al een dode vrouw bestolen, haar van haar bezittingen beroofd en de rechtsgang belemmerd door Jónas verdachte informatie van zijn telefoon te laten wissen. Ik kan niet wachten om te zien hoe dit gaat aflopen.’

‘Hier staat de naam Kristín geschreven, met een vraagteken erachter. Misschien moeten we daar beginnen.’ Thóra wees naar de bladzijden met de plattegrond van de boerderij. Aan het einde van de gang stonden ze voor de keuze om de bovenverdieping te inspecteren of de begane grond, die volgens de plattegrond uit twee woonkamers, een keuken, een voorraadkamer, een toilet en een studeerkamer moest bestaan.

‘Dat is toch boven? Kunnen we niet beter eerst hier beneden rondkijken?’ zei Matthew, die door een deuropening aan zijn linkerhand een kamer binnen gluurde.

‘Ook goed,’ zei Thóra, en ze klapte de agenda dicht. Ze had haar pogingen er geen vingerafdrukken op achter te laten maar opgegeven, want tenzij ze ertoe gedwongen werd, was ze toch niet van plan hem terug te brengen. ‘Jakkes, wat een stank.’ In het hele huis hing een eigenaardige lucht die Thóra niet kon thuisbrengen. Het was een mengeling van optrekkend vocht, droog stof en mottenballen. Eén ding stond vast — het huis was al tientallen jaren niet meer fatsoenlijk gelucht. ‘Getver,’ zei ze, en ze hield haar hand voor haar neus en mond.

Matthew haalde diep adem. ‘Je moet juist proberen er zo snel mogelijk aan gewend te raken. Na een tijdje ruik je het dan niet meer.’ Stoutmoedige woorden, maar zodra hij ze had uitgesproken trok hij een vies gezicht. ‘Oef, kunnen we niet ergens een raam openzetten?’

Ze gingen de kamer aan de linkerkant van de hal binnen, die volgens Birna’s plattegrond als studeerkamer in gebruik was geweest. De deurknop was antiek en van dik hout gemaakt, maar er was een flinke ruk voor nodig om hem in beweging te krijgen. De deur leek kromgetrokken en Thóra verbaasde zich erover hoeveel dikker moderne deuren waren. Ze liep achter Matthew aan naar binnen en ze keken even zwijgend rond.

‘Hier valt niet veel te zien,’ mompelde hij nadat ze de lege boekenkasten langs de muren hadden bekeken en de laden hadden geopend van een groot bureau onder het vieze raam. De laden bleken net zo leeg te zijn als de planken, op een oud potloodje na. Er was met een mes een punt aan geslepen en er zat geen gummetje aan de onderkant.

‘Maar moet je dit eens zien,’ zei Thóra. ‘Zo te zien hebben er nog niet zo lang geleden boeken op deze planken gestaan.’ Ze wees naar het stof. Het lag dik op de randen, maar iets dunner op de achterkant van de planken, hoewel het verschil nauwelijks waarneembaar was.

Matthew kwam ook even kijken. ‘Inderdaad. Denk je dat Birna de boeken heeft meegenomen? Misschien waren ze waardevol.’

Thóra haalde haar schouders op. ‘Ik kan het me niet voorstellen. In haar aantekeningen zegt ze niets over boeken, maar dat zou ze natuurlijk ook niet hebben gedaan als ze van plan was geweest ze te stelen. De vorige eigenaars zullen ze wel hebben meegenomen. Volgens Jónas hadden ze gezegd dat ze alle kasten zouden leeghalen.’

Ze liepen dieper het huis in, waar ze twee kamers en suite aantroffen met ouderwetse meubels: een aftands bankstel dat ooit heel modieus was geweest, een indrukwekkend dressoir en een mahoniehouten eethoek met een verschoten geborduurd kleed op de tafel. Er stonden een paar kleine bijzettafels zonder enige decoratie. Aan de wanden hingen twee schilderijen, één van een schip en de ander met een afbeelding van de Snaefellsnes-gletsjer. Ze waren allebei te smerig om de naam van de kunstenaar te kunnen lezen. Het dressoir was leeg, net als de porseleinkast.

‘Plof jij eens op die bank neer,’ zei Matthew, en hij wees op de stoffige bekleding. Door het vuil heen waren nog heel flauw de omtrekken van een bloemenpatroon te onderscheiden. ‘Ik wil de stofwolk wel eens zien die er dan opstijgt.’

‘Nee, dank je,’ zei Thóra. ‘Doe het zelf maar. Ik geef je honderd krónur.’

Matthew streelde haar arm. ‘Ik kan wel een betere beloning bedenken dan harde contanten.’

Thóra begon te lachen. ‘Ik denk dat we wel iets kunnen regelen.’ Toen keek ze weer naar de bank en haalde haar neus op. ‘Maar ik denk toch dat je het beter niet kunt doen; ik weet niet of de stofwolk weer gaat liggen voordat het donker wordt en dan komen we hier nooit meer uit. Kom, dan gaan we in de keuken kijken.’

De keuken was minder spartaans ingericht dan de andere kamers, maar net zo ouderwets, met bescheiden houten keukenkasten en een kleine, ondiepe gootsteen. Vergeleken met een moderne keuken was het werkoppervlak niet groot, maar er was wel veel meer vloerruimte dan Thóra gewend was. Aan haken aan de muur hingen houten lepels en een stalen vismes en op het fornuis stond een tinnen koffiepot.

‘Raar dat ze zoveel persoonlijke spullen hebben achtergelaten,’ zei Thóra, om zich heen kijkend.

Toen Matthew een van de keukenkasten opende trof hij een hele verzameling kopjes en glazen aan. ‘Het is natuurlijk een vervelend karweitje, hè? Iets wat steeds weer wordt uitgesteld en uiteindelijk gebeurt het dus helemaal niet meer. Misschien zijn de mensen die hier woonden overleden en hadden de erfgenamen zelf al voldoende koffiepotten en meubels, zodat ze helemaal geen zin hadden om…’ Opeens zweeg hij en wees naar een kartonnen doos op een van de keukenstoelen. ‘Kijk daar eens, wat is dat?’

De doos zat vol voorwerpen die in krantenpapier waren verpakt. Naast de doos lag een stapel tijdschriften. Thóra pakte er eentje om naar de datum te kijken. ‘Van afgelopen mei. De vorige eigenaars zijn hier dus onlangs nog dingen komen inpakken. En wat is dit?’ vervolgde ze, en ze wees op een thermosfles die achter de doos stond. ‘Die is niet oud.’ Ze pakte de fles op en schudde hem heen en weer. Ze hoorde vloeistof klotsen, draaide de dop eraf en snuffelde er voorzichtig aan. ‘Koffie,’ zei ze. ‘Dit moet zijn achtergelaten door Elín en Börkur, of door andere mensen die ze hebben gestuurd om al deze spullen weg te halen.’ Ze zette de thermosfles weer neer.

‘Wie zijn die voormalige eigenaars, Elín en Börkur? Hebben ze hier gewoond?’ vroeg Matthew.

‘Zij zijn de broer en zus die het land hebben geërfd. Van middelbare leeftijd. Of ze hier gewoond hebben weet ik niet, maar ik betwijfel het als je ziet hoe oud al deze spullen zijn.’ Thóra keek de keuken rond. ‘Ze waren hooguit vijftig. Deze spullen zijn veel ouder, dus ik kan me niet voorstellen dat ze hier zijn opgegroeid.’

‘Maar waarom zijn ze juist nu opeens alles komen weghalen?’ vroeg Matthew zich af. ‘Ik neem aan dat alles al een paar jaar geleden is verkocht. Het nieuwe gedeelte van het hotel is niet in een paar maanden tijd gebouwd.’

‘Nee, je hebt gelijk. Ik denk dat het komt door Jónas’ plan om een nieuw gebouw naast deze boerderij neer te laten zetten, ook al is dat plan uiteindelijk niet doorgegaan.’ Thóra opende een voor een alle keukenlades en keek erin. Er lag niets bijzonders in.

Ook op de rest van de begane grond was verder niets meer te vinden. De voorraadruimte bevatte dingen die zo te zien al tientallen jaren op de planken stonden, maar ook een paar nieuwe kartonnen dozen. Ze maakten er een paar open en veronderstelden dat de rest eveneens siervoorwerpen bevatte die uit de woonkamers waren weggehaald en stoffige oude boeken van de boekenplanken. Matthew ging even een kijkje nemen op het toilet en toen hij terugkwam zag Thóra meteen aan hem dat ze niets had gemist.

‘Laten we naar boven gaan,’ zei hij, terwijl hij met een bleek gezicht naar de trap liep.

Eerst wierpen ze nog even een blik achter een deur die naar de kelder leidde, maar omdat er geen licht was vond Thóra het niet nodig beneden te gaan kijken. In plaats daarvan liepen ze naar boven. Op de overloop troffen ze vijf deuren aan, allemaal gesloten. De eerste die Matthew probeerde bleek op slot te zitten. Toen hij de knop van de volgende pakte, bleef hij opeens staan. ‘Kijk eens op de tekening om uit te vinden welke deur die van het toilet is.’

Na een blik in Birna’s agenda te hebben geworpen, stelde Thóra voor de kamer te bekijken waar ‘Kristín?’ bij stond. ‘Volgens mij had Birna daar de meeste belangstelling voor,’ zei Thóra, en ze wees naar de deur.

‘Ik vergeef het je nooit als je me in de maling neemt en dit weer een wc is,’ zei hij voordat hij de deur opende.

‘We zullen zien,’ zei Thóra en ze duwde de deur open zodra hij de deurknop omdraaide.

Ze liepen een kinderslaapkamer binnen, waarschijnlijk die van een klein meisje. Aan het hoofdeinde van een wit geschilderd bed zat een oude teddybeer met één oog. Hij had een lichtbruine vacht en alleen zijn borst was van een grijze stof gemaakt. Zijn poten waren met zwarte metalen knopen aan de schouders en heupen bevestigd en Thóra vond het ontroerend om te zien hoe het verschoten rode lint om zijn nek onder de zwaartekracht was bezweken en slap tot halverwege zijn borst bungelde. Naast de teddybeer zat een haveloze pop met geschilderde ogen naar de muur tegenover het bed te staren.

‘Er klopt hier iets helemaal niet,’ zei Thóra bezorgd.

‘Inderdaad,’ antwoordde Matthew. ‘Hier is iemand in grote haast vertrokken. Kijk maar.’ Hij liep naar een plank waarop een paar stoffige boeken stonden. Onder de plank stond een wit geschilderd bureautje waarop een vel papier lag met een half afgemaakte tekening erop. Een aantal kleurpotloden lag over het bureautje verspreid. Hij pakte de tekening op om hem beter te kunnen bekijken. De hoeken waren omgekruld en het papier was bedekt met een laagje grijs stof. Hij blies erop en wuifde een stofwolkje weg. Toen gaf hij de tekening aan Thóra. ‘Het kind heeft niet eens tijd gehad om haar tekening af te maken.’

Thóra bestudeerde de afbeelding nauwkeurig. De tekening moest zijn gemaakt door een kind dat niet veel ouder kon zijn dan haar eigen dochter, Sóley, die zes was. Hij stelde een brandend huis voor, met grote vlammen die dwars door het dak omhoogkwamen. Ongeveer de helft van de tekening was ingekleurd.

‘Eigenaardig onderwerp,’ zei Thóra, terwijl ze het vel papier neerlegde. ‘Denk je dat het een tekening van dit huis is?’

Matthew schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat denk ik niet. Het mag dan een kindertekening zijn, maar dat huis heeft duidelijk maar één verdieping.’ Hij fronste. ‘En de deur is wel heel erg groot.’

Thóra wees naar het raam. ‘Zijn dat ogen?’ Ze boog zich over het bureautje heen om het beter te kunnen zien. ‘Krijg nou wat. Het kind heeft iemand in het huis getekend. Kijk, je kunt een open mond zien, maar geen neus.’

Matthew bukte zich. ‘Alleraardigst onderwerp voor een tekening. Misschien was het kind een beetje vreemd.’

‘Of het had iets verontrustends gezien,’ zei Thóra, zich omdraaiend van het bureau. ‘We moeten meer te weten zien te komen over de familie die hier heeft gewoond en waarom ze zijn weggegaan. Ik weet dat de man die hier woonde Grímur heette en volgens mij had hij maar één dochter, die zo jong was toen ze overleed dat zij deze tekening nooit kan hebben gemaakt. Misschien heeft er na hen nog een ander gezin gewoond.’ Ze liep naar een kleine deur. Toen ze hem voorzichtig opentrok zag ze dat het een hangkast was. Er hingen verschillende kleerhangers aan de stang. Aan twee ervan hingen nog kleren, een truitje en een dun katoenen onderjurkje. Ze waren allebei te groot om van Edda te zijn geweest, die volgens het album in de kelder van het hotel vier jaar was geweest toen ze overleed.

‘Wat zit daarachter?’ vroeg Matthew, en hij wees in de kast.

Thóra stak haar hoofd naar binnen en zag tegen de achterwand van de kast een raamwerk rond een rechthoekige plank, die iets naar voren kwam van de muur. Toen ze op de plank duwde viel hij naar binnen. ‘O, kijk!’ riep ze uit. ‘Het is een scharnierend deurtje en er loopt een trap naar boven.’

Ze tuurden om beurten in het donkere gat en Matthew haalde zijn autosleutel tevoorschijn. Er hing een piepklein lampje aan dat hij als zaklantaarn kon gebruiken. Hij verlichtte de trap. ‘Kijk,’ zei hij, terwijl hij op een van de treden wees, ‘een voetafdruk in het stof. Er is hier iemand geweest.’

‘Birna. Dat moet Birna zijn geweest,’ zei Thóra resoluut. ‘Zij heeft de toestand van de balken in haar agenda genoteerd en wilde weten hoe de dakspanten eraan toe waren. Dit moet naar een zolder leiden. Zullen we naar boven gaan?’

Matthew keek geamuseerd. ‘Best, maar dan moet ik eerst wel even een mes gaan zoeken. Ik hoef alleen mijn arm maar af te hakken, en misschien mijn schouder ook maar voor alle zekerheid.’ Hij wees op de opening. ‘Daar kom ik van m’n leven niet doorheen.’

‘Geef die autosleutels dan maar aan mij,’ zei Thóra. Met het lampje in haar mond klauterde ze in de kast en wrong zich door de kleine opening. Voordat ze de trap op klom, draaide ze zich nog even lachend naar Matthew om. ‘Tot zo. Ik vermoord je als ik over een rat struikel.’ Ze stapte op de eerste trede. Opeens bedacht ze iets en stak nog even haar hoofd door het gat. ‘Of een muis. Als ik een muis tegenkom vermoord ik je ook.’

De zolder was helemaal leeg. Toen Thóra de zwakke lichtstraal van het zaklampje over de vloer liet glijden, zag ze dat Birna hierboven had rondgelopen. Eigenlijk durfde Thóra niet op de vloer te gaan staan, voor het geval hij haar gewicht niet zou kunnen houden; aan de kleren te oordelen die Thóra in haar kamer had gezien was Birna veel kleiner geweest dan zij. Het liefst had Thóra de zolder bekeken vanaf de trap waarop ze stond, maar toen het licht op iets blinkends viel naast een van de houten steunbalken, kon ze de verleiding niet weerstaan. Voetje voor voetje liep ze over de vloer. Bij elke stap die ze zette kraakte en piepte het en eigenlijk verwachtte ze elk moment boven op Matthew in de kamer onder haar te storten. Of, nog veel erger, in de wc. Ze scheen met het kleine zaklampje verder voor zich uit en zag dat Birna — of wiens voetstappen het dan ook waren — daar ook was geweest. Toen ze eindelijk bij de steunbalk aankwam, slaakte ze een zucht van verlichting. Ze bukte zich en bracht het lampje dichter bij het voorwerp dat ze had gezien.

Goud. Of in elk geval verguld. Met een glimlach raapte Thóra een gevleugelde borstspeld op, die leek op het insigne van een piloot. Ze legde hem weer neer en pakte een gebarsten porseleinen kopje op. Er zat een zilveren lepeltje in dat zwart was uitgeslagen, en ook nog twee witte melktandjes en een kettinkje met een kruisje eraan. Verder lag er nog een keurig stapeltje omgekrulde filmsterrenfoto’s. Thóra wilde zich net weer oprichten toen haar oog ergens op viel. Ze scheen met het lichtje op de verticale balk en boog zich ernaartoe. Er waren woorden in het hout gekrast. Ze hield haar hoofd schuin om het te kunnen lezen.

‘Matthew!’ riep ze uit. ‘Ik zie hier Kristíns naam staan!’

‘Wat?’ hoorde ze hem antwoorden.

Ze bukte zich weer om de inscriptie nogmaals te lezen en in haar hoofd te prenten voor Matthew, die haar kennelijk niet goed kon verstaan. Er stond: papa heeft kristín vermoord. ik haat papa.

Загрузка...