De Japanse vader en zoon waren zo ongelooflijk beleefd dat Thóra zich in hun bijzijn een enorme lomperik voelde. Ze deed haar best om kalm te praten, zich rustig te bewegen en alle onnodige gezichtsuitdrukkingen achterwege te laten, maar het lukte haar niet. Matthew verging het stukken beter. Thóra vermoedde dat hij veel had opgestoken van zijn werkervaring bij een Duitse bank. Ze hield haar hoofd gebogen en liet hem het woord doen. Ze hadden in de foyer zitten wachten tot de Japanners terugkwamen van de korte wandeling die ze, volgens Vigdís van de receptie, elke ochtend maakten. Nu zaten ze met zijn allen op houten stoelen voor het hotel en genoten van het zeldzame zonnetje.
‘Dus u kende haar niet?’ vroeg Matthew met zachte, duidelijke stem. Hij was nog steeds een beetje geërgerd omdat Thóra hem had geplaagd met het huilende kind dat hij ’s nachts had gehoord. Zij dacht dat hij het had gedroomd.
De zoon vertaalde Matthews woorden voor zijn vader in het Japans. Toen richtte hij zich weer tot hen. ‘Nee, het spijt ons. Wij weten niet over wie u het hebt.’
‘Zij werkte als architect voor de eigenaar van dit hotel. Een jonge vrouw, met donker haar,’ vertelde Matthew.
De oude man legde een magere hand op de schouder van zijn zoon en zei iets. De zoon luisterde aandachtig en knikte toen. Hij zei tegen Matthew: ‘Mogelijk heeft mijn vader die vrouw gezien. Ze zat hier voor het hotel te praten met een man in een rolstoel en een jong meisje. Hij zegt dat ze tekeningen in haar hand hield en daarop schreef. Kan zij dat geweest zijn?’
Matthew keek vragend Thóra. ‘Kende ze hier iemand in een rolstoel?’
Zij schudde haar hoofd. ‘Niet dat ik weet.’
Matthew vroeg of de bejaarde man wist wie deze mensen waren.
Opnieuw wisselden de beide mannen enkele woorden die de zoon voor Matthew en Thóra in het Engels vertaalde. ‘Nee, mijn vader kende ze niet, maar hij had ze wel eerder gezien — de vrouw in het hotel en de jonge mensen hier vlakbij.’ Hij boog lichtjes zijn hoofd en vervolgde: ‘Mijn vader zegt dat de jonge mensen hem opvielen omdat het meisje heel erg zorgzaam leek voor de gehandicapte jongen, maar verder kan hij u niets over hen, of over de architect vertellen. Zelf kan ik me de vrouw niet herinneren, dus ik kan u evenmin helpen.’
Matthew en Thóra keken elkaar aan. Het had geen zin de mannen nog langer lastig te vallen, dus stonden ze op. ‘Meneer Takahashi, hartelijk bedankt,’ zei Matthew met een buiging. Thóra volgde zijn voorbeeld. ‘Wij wensen u hier verder een prettig verblijf toe.’
‘Dank u,’ zei de zoon, terwijl hij eveneens opstond. Hij hielp zijn broze vader met opstaan. ‘Het is heel fijn hier. Mijn vader is ziek geweest, maar door de frisse lucht voelt hij zich al veel beter.’
‘Ik hoop dat hij snel weer opgeknapt is,’ zei Thóra, met een vriendelijke glimlach naar de oude man. Hij glimlachte terug en ze namen afscheid.
Toen ze weer in de foyer waren, wendde ze zich tot Matthew. ‘Daar hebben we niet veel aan, vrees ik.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘We konden moeilijk verwachten dat zij zouden weten wie de moordenaar is.’ Toen fronste hij zijn wenkbrauwen. ‘Maar ik vind het wel vreemd dat de zoon geen idee had wie Birna was, terwijl zijn vader haar vrijwel zeker heeft gezien. Weet je nog wat Vigdís over die twee zei? De zoon volgt zijn vader overal, als een schaduw. Dus waar was de zoon toen de vader Birna met die twee jonge mensen zag?’
‘Misschien heeft de vader ze door het raam gezien,’ opperde Thóra. ‘Als de zoon zich hen had herinnerd, had hij dat vast wel gezegd. Waarom ook niet?’
‘Ik weet het niet,’ zei Matthew peinzend. ‘Maar ik vond wel dat ze heel lang met elkaar spraken wanneer je bedenkt hoe kort de antwoorden waren in de vertaling van de zoon. En het is ook vreemd dat ze helemaal niet vroegen waarom we naar Birna informeerden.’
‘Zou dat niet iets te maken hebben met Japanse beleefdheid? Het kan best zijn dat nieuwsgierigheid in hun land net zo erg is als diefstal.’ Thóra had honger. Ze wierp een blik op de klok boven hun hoofd. ‘Kom, laten we iets gaan eten voordat ze het ontbijt gaan afruimen.’
Matthew keek haar verbaasd aan en keek toen op zijn horloge. ‘De eetzaal gaat toch ook niet ’s avonds om acht uur dicht?’
‘Kom nou,’ zei ze nogmaals, en ze wipte ongeduldig van de ene voet op de andere. ‘Ik ga dood als ik niet snel koffie krijg. Er zitten vast nog wel een paar andere gasten met wie we een praatje kunnen maken.’
‘Goed dan, ik wil jouw dood niet op mijn geweten hebben,’ zei Matthew, die achter haar aan liep. ‘Ook al geloofde je me niet over dat huilen dat ik heb gehoord.’
‘Oeoeoeh,’ zong Thóra. ‘Wij zijn de spoooookkinderen — oeoe-oeh.’ Ze grinnikte om Matthews verongelijkte blik. ‘Doe niet zo mal,’ zei ze. ‘Een kop koffie zal ons allebei goed doen.’
In de eetzaal waren slechts drie tafeltjes bezet. Aan één tafel zat een bejaard echtpaar dat Thóra nog niet eerder had gezien, aan een ander zat Magnús Baldvinsson, de oude politicus en aan de derde zat een nors uitziende jongeman. Hij was bruinverbrand en zag eruit alsof hij goed in vorm was, al was van zijn lichaamsbouw niet veel te zien onder zijn trendy kleren. Thóra besloot zich op hem te concentreren. Ze stootte Matthew aan en fluisterde: ‘Dat moet die kanoër zijn, Thröstur Laufeyjarson, die volgens Jónas mogelijk iets te maken heeft met Birna’s dood. Ziet er behoorlijk humeurig uit, vind je niet? Laten we aan het tafeltje naast hem gaan zitten.’
Ze liepen naar het buffet en Thóra gooide snel iets te eten op haar bord. Tot haar ergernis nam Matthew uitgebreid de tijd om zijn keus te bepalen en wandelde op zijn gemak om de tafel heen. Ze gaf hem nog een por. ‘Schiet nou op. Straks gaat hij weg voordat wij gaan zitten.’ Matthew keek teleurgesteld, en pakte snel een bakje yoghurt. Ze liepen naar de tafel naast die van de kanoër. Terwijl ze ging zitten, glimlachte Thóra hem vriendelijk toe. ‘Hallo. Mooi weer, vind je niet?’
De man keek niet op en leek zich er niet van bewust dat ze het tegen hem had. Hij gaapte en nam een slokje jus d’orange. Thóra probeerde het nog een keer. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, hard genoeg om er geen twijfel over te laten bestaan dat ze tegen hem praatte. ‘Weet jij soms of je hier in de buurt ergens boten kunt huren? Wij dachten erover om een boot te huren. Of een kajak.’
De man leek te schrikken en slikte. ‘Sorry, had je het tegen mij?’ zei hij in het Engels. ‘Het spijt me, maar ik spreek geen IJslands.’
‘O.’ Thóra was even van haar stuk gebracht. Blijkbaar was dit toch niet Thröstur Laufeyjarson. Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Sorry,’ zei ze, ook in het Engels. ‘Ik dacht dat je iemand anders was.’ Om hem aan de praat te houden begon ze over iets anders. ‘Ben je net aangekomen?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik ben hier al een tijdje, af en aan, omdat ik wat heb rondgereisd.’
Thóra deed alsof ze belang stelde in zijn reizen. ‘Waar ben je geweest? Er is hier zoveel te zien.’
De jongeman leek het niet erg te vinden opeens gezelschap te hebben. Hij draaide zich om op zijn stoel zodat hij Thóra en Matthew kon aankijken. ‘Voornamelijk in de Westelijke Fjorden. Ik werk voor een reistijdschrift en wij besteden speciale aandacht aan ongewone bestemmingen.’
‘Dat lijkt me interessant werk,’ zei Thóra, en ze nam haar eerste slokje koffie. Ze kon zich de naam van de man niet herinneren, maar hij moest de fotograaf zijn die Jónas op de gastenlijst had herkend.
De jongeman lachte. ‘Nou, het kan best vermoeiend zijn, net als elke andere baan. Ik ben fotograaf en dat houdt in dat je soms lange, vermoeiende dagen maakt.’
Thóra stak haar hand uit. ‘Wat onbeleefd van me om me niet voor te stellen. Ik ben Thóra.’ Ze knikte naar Matthew. ‘En dit is Matthew, uit Duitsland.’
De jongeman stond op en leunde over de tafel heen om hen de hand te schudden. ‘Hallo. Ik ben Robin, Robin Kohman, uit de Verenigde Staten.’
Thóra deed alsof haar plotseling iets te binnen schoot. ‘Wacht eens even… heb ik jou niet met Birna gezien?’
Robin keek haar niet-begrijpend aan. ‘Birna?’
‘Ja, Birna, de architect die hier…’ Ze liet haar stem verwachtingsvol wegsterven.
‘O, ja, de architect, Birna,’ riep Robin vrolijk uit. Hij sprak de naam heel anders uit dan Thóra. ‘Ja, die ken ik wel; alleen herkende ik haar naam niet zoals jij hem uitsprak. Ik heb de uitspraak nog niet helemaal onder de knie. Al jullie woorden klinken hetzelfde.’ Hij dronk zijn sapglas leeg en veegde zijn mond af met een servet. ‘Ja, ik heb haar een beetje leren kennen. Ik had een paar foto’s voor haar genomen en toen vertelde ze mij over een aantal plekken hier in de omgeving waar ik misschien interessante onderwerpen kon vinden om te fotograferen.’
‘Weet je nog wanneer je haar voor het laatst hebt gezien?’ vroeg Matthew. Hij had niet de moeite genomen zijn bekertje yoghurt open te maken.
Robin dacht even na. ‘Nee, een paar dagen geleden, geloof ik. Is er iets aan de hand?’
‘Nee, volgens mij niet,’ loog Thóra. ‘We wilden haar gewoon even spreken.’ Vanuit haar ooghoeken zag ze Magnús Baldvinsson opstaan en weglopen.
‘Als jullie haar tegenkomen, kun je haar misschien vertellen dat ik haar foto’s nog heb.’ Robin stond op.
‘In het onwaarschijnlijke geval dat wij haar tegenkomen, zullen we dat zeker doen,’ zei Matthew, met een geheimzinnig glimlachje. Toen Robin weg was, pakte hij het bakje yoghurt en zwaaide ermee voor Thóra’s gezicht. ‘En kan ik nu iets fatsoenlijks te eten gaan halen?’
Magnús Baldvinsson liep over het hotelterrein en probeerde een signaal voor zijn mobieltje te vinden. Op zijn kamer had hij geen bereik en hij wilde niet omringd door andere mensen in de hal of in de eetzaal praten, waar de ontvangst ook slecht was. Hij struikelde tot twee keer toe over losliggende stenen. Het viel niet mee om met één oog het schermpje van zijn telefoon in de gaten te houden en tegelijkertijd op te letten waar hij zijn voeten neerzette. Met een zucht van verlichting zag hij een signaal op zijn scherm verschijnen en haastig toetste hij zijn thuisnummer in. Hij stond op de parkeerplaats en het zou niet lang duren voordat er mensen naar buiten kwamen. Ongeduldig luisterde hij hoe het toestel overging. Eindelijk werd er opgenomen.
‘Frída, schat, heb ik je wakker gemaakt?’
‘Magnús? Hoe laat is het?’ Zijn vrouw geeuwde luidruchtig.
‘Iets over achten,’ zei hij bits.
‘Is er iets?’ vroeg Frída angstig, de slaap was meteen uit haar stem verdwenen.
‘Nee, niets. Ik wilde alleen even zeggen dat ik nog wat langer blijf.’ Magnús zag de deur van het hotel opengaan. Er kwam een jongeman in een trainingspak naar buiten. Tot zijn opluchting zag hij dat de man in de richting van het strand liep, niet naar de parkeerplaats. ‘Er lopen hier een paar mensen rond die vragen stellen over Birna.’
‘Vragen? Wat voor vragen? Hebben ze jou al aangesproken?’ Als hij haar niet had onderbroken, was Frída hem nog wel even met vragen blijven bestoken. De angst in haar stem was duidelijk hoorbaar.
‘Frída, doe nou rustig.’ Hij haalde diep adem en probeerde zijn geduld te bewaren. Frída’s zenuwen gingen haar elk jaar méér parten spelen en er was geen moord voor nodig om haar uit haar evenwicht te brengen. Op de keper beschouwd hield ze zich eigenlijk best kranig, nu de druk werkelijk groot begon te worden. ‘Ik heb geen idee waarom die mensen hier rondsnuffelen. En nee, ze zijn nog niet naar mij toe gekomen. Ik bel alleen om te zeggen dat ik nog een paar dagen blijf. Het zou verdacht lijken als ik er nu opeens vandoor ga. De politie is al twee keer in het hotel geweest en ik hoop dat ze met me komen praten zolang ik hier nog ben.’ Hij zuchtte. ‘Ik neem aan dat ze iedereen zullen willen spreken die hier aanwezig was.’
Frída zweeg even en fluisterde toen: ‘Baldvin heeft gebeld.’
‘Wat zei hij?’ vroeg Magnús terughoudend, hoewel hij zich, ondanks Baldvins recente beproevingen, onwillekeurig voelde zwellen van trots bij het horen van de naam van zijn kleinzoon. De jongen was een veelbelovend politicus, net als zijn grootvader op die leeftijd was geweest. Ze leken zelfs sprekend op elkaar en één krant had een foto van de jonge Magnús naast een interview met Baldvin geplaatst om die gelijkenis te laten zien. Magnús glimlachte bij zichzelf; in werkelijkheid zou niemand hen door elkaar halen, hij zo oud en Baldvin zo jong en knap.
‘Hij vroeg naar jou. Wanneer je thuis zou zijn,’ antwoordde Frída. ‘Volgens mij is hij van plan daar ook naartoe te komen.’
‘Nee!’ blafte Magnús. ‘Hij mag in geen geval hiernaartoe komen. Dat zou het allemaal nog veel erger maken. Stel je voor dat hij laatst thuis was gebleven in plaats van te proberen mij te helpen.’
‘Hij bedoelt het goed,’ zei zijn vrouw. ‘Misschien maakt het ook niets uit. Als die Birna iets tegen iemand had gezegd, had je dat inmiddels wel geweten. Misschien heeft zij alles met zich mee het graf in genomen.’ Ze zuchtte. ‘Zullen we dat maar gewoon hopen en er verder een punt achter zetten?’
Magnús kreunde. ‘We weten niets zeker, Frída. Ik heb te veel op het spel gezet om op het laatste moment de handdoek in de ring te gooien. Om over Baldvin nog maar te zwijgen. Ik blijf hier en zie wel hoe alles zich ontwikkelt. In de komende paar dagen wordt alles vast veel duidelijker.’
‘Zal ik naar je toe komen? Neem je je medicijnen wel in?’ Frída klonk nu bijkans hysterisch.
‘Nee. Doe maar niet. En zorg er in vredesnaam voor dat Baldvin geen stomme dingen doet, zoals weer hiernaartoe komen.’ Magnús haalde diep adem. ‘Frída, het signaal is hier zo zwak dat je mij mobiel waarschijnlijk niet zult kunnen bereiken, maar je mag ook niet naar het hotel bellen. Je weet maar nooit wie er meeluistert. Ik hou je op de hoogte.’
Hij hing op, bleef nog even naar de prachtige kustlijn staan kijken en draaide zich toen om om de bergen in het noorden te bewonderen. Hij wachtte tot hij zou worden vervuld met een gevoel van rust en welbevinden, maar er gebeurde niets. Opeens werd hij boos. Met haar slinkse intriges had Birna kapotgemaakt wat hem het dierbaarst was van alles: de geliefde plekken uit zijn kindertijd. Het enige gevoel dat ze nu nog bij hem opriepen was angst, en hij was veel te oud om nog bang te moeten zijn. Elk gevoel van zelfvertrouwen was verdwenen. Dit zou slecht aflopen, voor hem en voor Baldvin. Zijn woede was inmiddels iets gezakt en had plaatsgemaakt voor zwaarmoedigheid. Misschien was Birna dan wel de oorzaak geweest van het probleem en had haar dood er een eind aan gemaakt, maar uiteindelijk was het zijn schuld.
Hij had ergens gelezen dat zonden uit het verleden je eeuwig bleven achtervolgen en dat niemand zich ervoor kon verstoppen. Daar had hij destijds aan moeten denken.