In theorie geeft de driedaagse bespreking van de Metro-politie iedereen voldoende tijd om al een paar resultaten te boeken in het onderzoek maar is deze tegelijkertijd vroeg genoeg om een goede kans te hebben dat de sporen nog warm zijn. En dus kwam op maandagochtend, na 72 uur, het onderzoeksteam aangevoerd door de onbuigzame inspecteur LaGuerta bijeen in een vergaderzaal op de eerste verdieping. Ik was er ook bij. Ik kreeg een paar boze blikken en een paar goedbedoelde opmerkingen van de mensen die me kenden. Gewoon, onschuldige pesterijtjes als: ‘He, bloedhond, waar is je kluif?’ Het zout in de pap van mijn bestaan, deze mensen, en binnenkort zou mijn Deborah een van hen zijn. Ik voelde me trots en nederig om met hen in een kamer te mogen verkeren.
Helaas werd mijn komst niet door alle aanwezigen op prijs gesteld.
‘Wat kom jij hier verdomme doen?’ blafte brigadier Doakes. Hij was een heel grote zwarte man die een permanente wolk van vijandigheid om zich heen had. Hij had een kille roofdierenmentaliteit die iemand met mijn hobby zeker goed van pas zou komen. Ik vond het jammer dat we geen vrienden konden zijn. Maar om de een of andere reden had hij de pest aan alle technisch rechercheurs en met name aan mij. Hij was ook recordhouder bankdrukken van de politie van Metro-Dade. Dus wierp ik hem mijn politiek correcte glimlach toe.
‘Ik kom alleen meeluisteren, brigadier,’ zei ik tegen hem.
‘Je hebt hier verdomme niks te zoeken,’ zei hij. ‘Maak dat je wegkomt.’
‘Hij mag blijven, brigadier,’ zei LaGuerta.
Doakes keek haar boos aan. ‘Waarom, verdomme?’
‘Ik wil jullie niet tot last zijn,’ zei ik terwijl ik zonder het te menen een stap in de richting van de deur deed.
‘Nee, het is oke,’ zei LaGuerta, en ze glimlachte zelfs naar me. Ze wendde zich tot Doakes. ‘Hij kan blijven.’
‘Ik krijg de rillingen van die engerd,’ mompelde Doakes. Ik begon bewondering te krijgen voor de fijnzinnigheid van de man. Natuurlijk bezorgde ik hem de rillingen. De vraag was alleen waarom hij de enige was in een zaal vol politiemensen die voldoende inzicht zouden moeten hebben om precies hetzelfde te voelen als hij.
‘Laten we beginnen,’ zei LaGuerta, die haar denkbeeldige zweep liet knallen om er onder de aanwezigen geen twijfel over te laten bestaan dat zij de leiding had. Doakes wierp me nog een norse blik toe en liet zich weer in zijn stoel zakken.
Het eerste deel van de bespreking werd in beslag genomen door routinezaken: rapporten, ambtelijke zaken en alle kleine dingen die ons menselijk maken. Tenminste, degenen onder ons die dat waren. LaGuerta instrueerde de persvoorlichters over wat ze wel en niet tegen de pers mochten zeggen. De informatie die ze wel mochten vrijgeven, werd begeleid door een nieuwe foto die LaGuerta speciaal voor deze gelegenheid van zichzelf had laten maken. Ze stond er ernstig maar toch ook met de nodige glamour op, indringend en verfijnd tegelijk. Een foto waaraan je bijna kon zien dat ze het tot hoofdinspecteur zou brengen. Had Deborah maar een deel van haar pr-kwaliteiten.
Het duurde bijna een uur voordat we aan de feitelijke moorden toekwamen. Maar uiteindelijk vroeg LaGuerta om rapporten over de voortgang in de zoektocht naar haar mysterieuze getuige. Niemand had iets te melden. Ik deed mijn best om verbazing te veinzen.
LaGuerta liet haar gezaghebbende blik over de aanwezigen gaan. ‘Kom op, mensen,’ zei ze. ‘Iemand moet die getuige toch kunnen vinden?’ Maar niemand kon dat blijkbaar en er viel een stilte waarin de aanwezigen naar hun nagels, de vloer of de geluiddempende plafondtegels staarden.
Deborah schraapte haar keel. ‘Ik, eh…’ begon ze en ze schraapte opnieuw haar keel. ‘Ik had, eh… een idee. Een ander idee. Het idee om iets in een andere richting te proberen.’ Ze zei het alsof achter elke zin een vraagteken stond. Ondanks mijn uitgebreide coaching kwam ze niet natuurlijk over terwijl ze het zei, maar gelukkig hield ze zich wel aan het politiek correcte woordgebruik dat ik haar had ingeprent.
LaGuerta trok een van haar perfect bijgetekende wenkbrauwen op. ‘Een idee? Echt?’ Ze trok een gezicht dat moest aangeven hoe verrast en verheugd ze was. ‘Alsjeblieft, ga je gang, vertel ons je idee, agent Ein… ik bedoel agent Morgan.’ Doakes grinnikte. Wat een heerlijke man.
Deborah bloosde maar ze zette door. ‘Het gaat om de, eh… celkristallisatie. Bij het laatste slachtoffer. Ik zou graag willen nagaan of er in de afgelopen week koelwagens zijn gestolen.’
Stilte. Absolute, verbijsterde stilte. Ze begrepen het niet, de sukkels, en Deborah deed niets om het duidelijk te maken. Ze liet de stilte voortduren totdat LaGuerta haar mooie wenkbrauwen fronste, een vragende blik langs de aanwezigen liet gaan om te zien of iemand anders het wel kon volgen en Deborah ten slotte beleefd aankeek.
‘Gekoelde… wagens?’ vroeg LaGuerta.
Deborah had een vuurrood hoofd, het arme kind. Ze was niet iemand die graag in het openbaar sprak. ‘Ja, dat is juist,’ zei ze.
LaGuerta liet de stilte nog even voortduren en genoot ervan. ‘Hm,’ zei ze.
Deborahs gezicht werd nog donkerder, wat geen goed teken was. Ik schraapte mijn keel en toen dat geen effect had, hoestte ik, hard genoeg om haar eraan te herinneren dat ze kalm moest blijven. Ze keek mijn kant op. Net als LaGuerta. ‘Sorry,’ zei ik, ‘ik geloof dat ik kou heb gevat.’
Had iemand zich een betere broer kunnen wensen?
‘De, eh… kou,’ stotterde Deborah, die mijn reddingsboei vastgreep. ‘Een koelwagen zou er de oorzaak van kunnen zijn dat dit soort weefselschade is opgetreden. Die maakt de dader mobiel, zodat hij moeilijker te pakken is. En op deze manier is het voor hem een stuk gemakkelijker om zich van het lijk te ontdoen. Dus, eh… als er een gestolen zou zijn… een koelwagen, bedoel ik… zou dat ons een spoor kunnen opleveren.’
Nou, dat was het ongeveer wel, en het was haar gelukt het uit haar mond te krijgen. Een of twee aanwezigen fronsten bedachtzaam hun wenkbrauwen. Je kon sommigen bijna horen nadenken.
Maar LaGuerta knikte alleen maar. ‘Dat is… heel interessant, agent,’ zei ze, met een lichte nadruk op ‘agent’ om ons eraan te herinneren dat er wel sprake was van een democratie waarin iedereen zijn zegje mocht doen, maar in werkelijkheid… ‘Maar ik denk toch dat het beter is wanneer we onze getuige opsporen. We weten dat hij ergens moet rondlopen.’ Ze glimlachte met haar professionele, quasi-bescheiden glimlachje. ‘Of zij,’ vervolgde ze, om te laten zien dat ze ook scherp kon zijn. ‘Maar iemand heeft iets gezien. Dat kunnen we opmaken uit het bewijs. Dus laten we ons daarop concentreren en de strohalmen aan de jongens in Broward overlaten, oke?’ Ze zweeg even en wachtte totdat er zacht werd gegrinnikt in de vergaderzaal. ‘Maar, agent Morgan, ik zou het zeer waarderen wanneer je de contacten met de hoeren bleef onderhouden. Die kennen je immers?’
Mijn god, wat was ze goed. Ze had ervoor gezorgd dat niemand nog serieus nadacht over Debs idee, had Deb op haar plaats gezet en het hele team weer achter haar geschaard met een grapje over onze rivaliteit met de politie van Broward County. En dat allemaal in een paar zinnen. Ik had bijna geapplaudisseerd.
Maar dat kon ik natuurlijk niet doen, want ik stond aan Debs kant en ze was zojuist op haar nummer gezet. Ze deed haar mond open, deed hem weer dicht en ik zag haar kaakspieren werken terwijl ze haar gezicht in een neutrale uitdrukking dwong. Op zich ook een bewonderenswaardige prestatie, maar bij lange na niet van dezelfde klasse als die van LaGuerta.
De rest van de bespreking verliep zonder incidenten. Na wat er was gezegd, viel er eigenlijk niet veel meer te bespreken. Dus kort na LaGuerta’s meesterlijke optreden werd de bijeenkomst opgebroken en liepen we de gang weer in.
‘Laat haar de pest krijgen,’ mompelde Deborah. ‘Laat haar doodvallen, dat rotwijf!’
‘Absoluut,’ beaamde ik.
Ze keek me aan. ‘Bedankt, broer. Voor al je steun.’
Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Maar we hadden afgesproken dat ik me erbuiten zou houden, zodat alle eer naar jou zou gaan.’
Ze gromde. ‘Alle eer… ze heeft me compleet voor gek gezet.’
‘Met alle respect, zusje, daar was je zelf ook debet aan.’
Deborah keek me aan, wendde haar blik toen af en hief haar handen ten hemel. ‘Wat had ik dan moeten zeggen? Ik zit niet eens in het team. Ik ben daar alleen omdat de baas heeft gezegd dat ze me moesten laten meedoen.’
‘Hij heeft niet gezegd dat ze naar je moesten luisteren,’ zei ik. ‘Dat doen ze niet en dat zullen ze ook nooit doen,’ zei Deborah verbitterd. ‘In plaats van me bij Moordzaken te krijgen, is nu mijn hele carriere om zeep geholpen. Ik zal tot mijn pensioen parkeerwachter blijven, Dexter.’
‘Er is een uitweg, Deb,’ zei ik, en in de blik waarmee ze me aankeek, was weer een sprankje hoop te zien.
‘En die is?’ vroeg ze.
Ik keek haar aan en schonk haar mijn meest geruststellende glimlach. ‘Zorg ervoor dat je die koelwagen vindt,’ zei ik.
Het duurde drie dagen voordat ik weer iets van mijn lieve adoptiefzusje hoorde, wat meteen de langste periode was dat we elkaar niet hadden gesproken. Op donderdag, net na de lunch, kwam ze met een zuur gezicht mijn kantoor in. ‘Ik heb hem gevonden,’ zei ze, en ik wist niet meteen wat ze bedoelde.
‘Wat heb je gevonden, Deb?’ vroeg ik. ‘De fontein van het chagrijn?’ ‘Die auto,’ zei ze. ‘De koelwagen.’
‘Maar dat is toch goed nieuws?’ zei ik. ‘Waarom zie je er dan uit alsof je iemand wilt slaan?’
‘Omdat dat zo is,’ zei ze en ze zeilde vier of vijf aan elkaar geniete velletjes papier over mijn bureau naar me toe. ‘Kijk maar.’
Ik pakte de blaadjes op en bekeek het bovenste. ‘O,’ zei ik. ‘Hoeveel zijn het er in totaal?’
‘Drieentwintig,’ zei ze. ‘In de afgelopen maand zijn er drieentwintig koelwagens als gestolen opgegeven. De jongens van de Verkeerspolitie zeggen dat de meeste uit het water worden gehaald, nadat ze eerst in brand zijn gestoken om het verzekeringsgeld te innen. Niemand zoekt er nog erg hard naar. Dus niemand doet iets aan deze lijst en niemand is dat ook van plan.’
‘Welkom in Miami,’ zei ik.
Deborah zuchtte, pakte de lijst van me aan en liet zich als een lappenpop in mijn extra stoel vallen. ‘Ik kan deze onmogelijk allemaal nagaan, niet in mijn eentje,’ zei ze. ‘Dat gaat maanden tijd kosten. Godverdomme, Dexter, wat doen we nu?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Het spijt me, Deb,’ zei ik. ‘Maar we zullen moeten wachten.’
‘We kunnen niets anders doen dan wachten?’ ‘Ja, daar blijft het bij,’ zei ik.
En daar bleef het bij. Twee weken moesten we wachten. En toen…