Om een paar minuten over acht in de ochtend zat ik op de motorkap van mijn auto en kwam LaGuerta naar me toe lopen. Ze stond met haar achterste tegen de auto en schoof naar me toe totdat onze dijbenen elkaar raakten. Ik wachtte totdat ze iets zou zeggen maar ze scheen voor deze gelegenheid geen praatje klaar te hebben. Ik evenmin. Dus zat ik enige tijd naar de brug te staren, voelde de warmte van haar been tegen het mijne en vroeg me af waar onze vriend met zijn koelwagen was gebleven. Maar ik werd uit mijn gedachten gewekt door een lichte druk op mijn dijbeen.
Ik keek omlaag. LaGuerta had haar hand op mijn dij gelegd en kneedde die alsof het een homp deeg was. Ik keek op naar haar gezicht. Zij keek terug.
‘Ze hebben het lijk gevonden,’ zei ze. ‘Je weet wel… de rest… wat bij het hoofd hoort.’
Ik ging staan. ‘Waar?’
Ze keek me aan met de blik waarmee een rechercheur kijkt naar iemand die afgehouwen hoofden op straat vindt. Maar ze gaf antwoord. ‘Het Office Depot Center,’ zei ze.
‘Waar de Panthers spelen?’ vroeg ik en er trok een ijzig rillinkje door me heen. ‘Op het ijs?’
LaGuerta knikte maar bleef me aankijken. ‘Het ijshockeyteam,’ zei ze. ‘Heten ze zo, de Panthers?’
‘Volgens mij wel,’ zei ik, meer wijsneuzig dan ik gewild had.
Ze tuitte haar lippen. ‘Het lag in een van de doelen, achter in het net.’
‘Het uit- of het thuisdoel?’ vroeg ik.
Ze knipperde met haar ogen. ‘Maakt dat uit?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik maak maar een grapje, inspecteur.’
‘Want ik zou je het verschil niet kunnen vertellen,’ zei ze. ‘Misschien moet ik er iemand naartoe sturen die verstand van ijshockey heeft.’ Waarna ze haar blik eindelijk van me losmaakte en keek naar het groepje politiemensen dat zich om het hoofd had geschaard. ‘Ik ben blij dat je nog grapjes kunt maken,’ vervolgde ze. ‘Wat is een…’ Ze fronste haar wenkbrauwen en dacht diep na. ‘… een sambolie?’
‘Een wat?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Een soort apparaat. Voor het ijs?’
‘Een Zamboni?’
‘Ja, zoiets. De man die dat ding bestuurt, is er vanochtend mee het ijs op gegaan, om het klaar te maken voor de training. Er zijn een paar spelers die graag vroeg beginnen. En ze houden van glad ijs dus die man, de…’ Ze aarzelde even. ‘… de samboliechauffeur? Hij komt ’s ochtends heel vroeg als er getraind wordt. Dus hij rijdt met dat ding over het ijs en ziet die pakketjes achter in het doel. Hij klimt van het apparaat af en gaat kijken.’ Ze haalde haar schouders weer op. ‘Doakes is daar nu. Hij zegt dat die man zo is geschrokken, dat ze verder geen woord uit hem hebben kunnen krijgen.’
‘Ik weet het een en ander van ijshockey,’ zei ik.
Ze keek me weer aan met een ietwat vermoeide blik in haar ogen. ‘Er is zoveel wat ik niet over je weet, Dexter. Speel je zelf ook?’
‘Nee, ik heb het nooit gespeeld,’ zei ik bescheiden. ‘Ik ben een paar keer naar een wedstrijd gaan kijken.’ Ze zei niets en ik moest op mijn lip bijten om niet uit mijn nek te gaan kletsen. Want de werkelijkheid was dat Rita seizoenkaarten voor de Florida Panthers had en dat ik tot mijn eigen grote verbazing had gemerkt dat ik ijshockey best leuk vond. Niet echt de sport zelf, want de vrolijke moordlust waarmee de twee teams elkaar te lijf gingen was me veel te chaotisch. Het was meer het zitten in die grote, koele hal dat ik op de een of andere manier ontspannend vond, hoewel ik het ook prima had gevonden wanneer ze er golf hadden gespeeld. En eerlijk gezegd was ik bereid alles te zeggen zolang dat maar tot effect had dat ik met LaGuerta mee mocht. Ik wilde namelijk heel erg graag naar de Arena. Ik moest dat lijk zien, keurig ingepakt en in het net van het doel op het ijs gepropt, en meer dan alles wilde ik het plastic eraf pellen en dat schone, bloedeloze vlees zien. Ik wilde het zo graag zien, dat ik me voelde als de tekenfilmhond die zijn bot beschermt, wilde er zo graag bij zijn, dat ik het gevoel had dat ik daar recht op had, dat het mijn lijk was.
‘Goed dan,’ zei LaGuerta ten slotte, net voordat ik bijna uit mijn vel sprong van ongeduld. En ze wierp me een vaag, merkwaardig glimlachje toe dat deels officieel was en deels… tja, wat? Iets anders, iets menselijks helaas, zodat ik het niet kon plaatsen. ‘Geef me even de tijd om met hen te praten.’
‘Dat zou ik heel fijn vinden,’ zei ik, een en al broeierige charme. LaGuerta reageerde er niet op. Misschien had ze me niet gehoord, maar eigenlijk was dat ook niet belangrijk. Het ontbrak haar totaal aan ook maar enig gevoel voor sarcasme wanneer het haar zelfbeeld betrof. Je kon haar met de meest gruwelijke en doorzichtige vleierijen om de oren slaan en ze zou die zonder meer in ontvangst nemen alsof het haar verdiensten waren. Ik vond het allang niet leuk meer om haar te vleien. Er was geen lol aan wanneer er geen uitdaging in zat. Maar ik had geen idee wat ik anders moest zeggen. Waar zou zij over willen praten? Ze had me al genadeloos uitgehoord toen ze hier aankwam.
We stonden naast mijn arme gedeukte auto en keken naar de opkomende zon. Ze had naar de snelweg staan kijken en me zeven keer gevraagd of ik de bestuurder van de koelwagen had gezien, elke keer op een iets andere toon en terwijl ze me strak aankeek. Ze had me al vijf keer gevraagd of ik er wel zeker van was dat het echt een koelwagen was geweest, wat zelfs voor haar doen weinig subtiel was. Ze had me die vraag nog veel vaker willen stellen, maar ze had zich kunnen beheersen. Daarna had ze haar zelfbeheersing weer verloren en had ze me de vraag zelfs in het Spaans gesteld. Ik had haar gezegd dat ik seguro was, waarna ze me had aangekeken en haar hand op mijn arm had gelegd, maar ze had het niet nog een keer gevraagd.
Drie keer had ze naar de toerit van de brug staan kijken, haar hoofd geschud en ‘Puta! ’ gemopperd. Dat was duidelijk een verwijzing naar agent Puta, mijn lieve zusje. Het feit dat er een echte koelwagen op het toneel was verschenen, zoals Deborah had voorspeld, maakte het voor LaGuerta noodzakelijk dat ze een zekere mate van flexibiliteit in haar denken introduceerde en aan de manier waarop ze op haar lip stond te bijten, kon ik zien dat ze daar druk mee bezig was. Ik was er vrij zeker van dat ze voor Deb iets onaangenaams zou bedenken — want daar was ze nu eenmaal het beste in — maar voorlopig hoopte ik op een bescheiden stijging in het aanzien van mijn zusje. Niet bij LaGuerta, natuurlijk, maar er was hoop dat haar briljante staaltje denkwerk de anderen niet was ontgaan.
Vreemd genoeg vroeg LaGuerta me niet wat ik op dat uur van de nacht op de snelweg deed. Hoewel ik geen rechercheur ben, leek het me toch een voor de hand liggende vraag. Het zou misschien onvriendelijk zijn om te zeggen dat dit gebrek aan inzicht typerend voor haar was, maar het was wel zo, want ze vroeg het gewoon niet.
Toch was er blijkbaar meer voor ons om over te praten, dus liep ik achter haar aan naar haar auto, een grote twee jaar oude lichtblauwe Chevrolet die ze als dienstauto gebruikte. Voor haar vrije tijd had ze een kleine bmw waar niemand van af mocht weten.
‘Stap in,’ zei ze, en ik nam plaats op de blauwe stoel naast haar.
LaGuerta reed hard, zigzagde door het verkeer en binnen een paar minuten waren we weer aan de Miami-kant van de Causeway, voorbij Biscayne en minder dan een kilometer van de i-95. Ze voegde in op de snelweg en scheurde in noordelijke richting met een snelheid die zelfs voor Miami aan de hoge kant was. Maar al heel kort daarna sloegen we af naar Sunrise. Ze observeerde me van opzij, vanuit haar ooghoek, drie keer voordat ze ten slotte iets zei. ‘Dat is een mooi hemd,’ zei ze.
Ik keek omlaag naar mijn hemd. Ik had het aangeschoten toen ik mijn appartement uit rende en het was alsof ik het nu pas voor het eerst zag, een polyester bowlingshirt met felrode draken erop. Ik had het de vorige dag op mijn werk aangehad en het was rijp voor de was, maar inderdaad, het was nog redelijk schoon. En het was ook best mooi, natuurlijk, maar toch…
Probeerde LaGuerta een praatje met me te maken zodat ik me voldoende op mijn gemak zou voelen om mezelf te verspreken? Vermoedde ze dat ik meer wist dan ik zei en dacht ze dat ze me zover zou krijgen dat ik me zou blootgeven?
‘Je draagt altijd zulke mooie kleren, Dexter,’ zei ze en ze keek me aan met een brede, onbeholpen glimlach, zich onbewust dat ze op het punt stond een tankwagen te rammen. Ze draaide net op tijd haar hoofd om, stuurde met een vinger bij, we zoefden om de tankwagen heen en volgden de 75 verder naar het westen.
Ik dacht na over de mooie kleren die ik altijd droeg. Natuurlijk deed ik dat. Ik was er trots op het bestgeklede monster in Dade County te zijn. Ja, dat is juist: hij heeft inderdaad die aardige meneer Duarte in mootjes gehakt, maar hij zag er zo keurig uit! De juiste kleding voor alle gelegenheden. Trouwens, wat moest je aantrekken voor een in stukken gehakt lijk in de vroege ochtend? Precies, een bowlingshirt en een bandplooibroek van de dag daarvoor. Ik was in stijl. Maar afgezien van de overhaaste kledingkeuze van de afgelopen nacht was ik heel voorzichtig. Dat was een van Harry’s lessen geweest: verzorg jezelf, kleed je goed en vermijd extra aandacht.
Maar waarom zou een rechercheur Moordzaken die van politieke spelletjes hield daar ook maar enige aandacht aan schenken? Het was toch niet zo dat…
Of wel? Er gloorde een lichtje in de verte. Het was iets in die merkwaardige glimlach die heel even haar gezicht beroerde wat me het antwoord gaf. Het was belachelijk, maar wat kon het anders zijn? LaGuerta was niet op zoek naar een manier om me een rad voor ogen te draaien en me vervolgens scherpere vragen te stellen over wat ik had gezien. En mijn kennis van het ijshockey kon haar geen zier schelen.
LaGuerta probeerde gewoon aardig te zijn.
Ze mocht me.
Daar zat ik dan, nog steeds van streek door de enorme schok als gevolg van het bizarre feit dat ik had geprobeerd Rita te kussen… en nu dit? LaGuerta mocht me? Hadden terroristen iets in het drinkwater van Miami gedaan? Was ik bestoven met een of andere onbekende lokstof? Waren alle vrouwen van Miami opeens tot het besef gekomen dat alle mannen hopeloze sukkels waren en was ik tot het nieuwe rolmodel van aantrekkelijkheid gebombardeerd? In alle ernst, wat was er verdomme aan de hand?
Ik kon het natuurlijk mis hebben. Ik wierp me op de gedachte als een barracuda op een glinsterend aasvisje. Want was het geen bespottelijk vertoon van egotisme om te denken dat een slimme carrierevrouw als LaGuerta ook maar enige interesse in mij als persoon zou hebben? Was het niet veel waarschijnlijker dat… dat…
Dat wat? Hoe slecht het me ook uitkwam, er zat wel iets in. We zaten min of meer in hetzelfde werk en zoals een oude politiewijsheid zei, was het daardoor waarschijnlijker dat we elkaar begrepen en bereid waren elkaar te vergeven. Het was mogelijk dat onze relatie haar diensturen en jachtige levensstijl kon overleven. En hoewel ik er zelf nooit veel aan had gedaan, was ik heel presentabel. Schoon op het lijf, zoals we dat hier zeggen. En ik spande me al diverse jaren in om charmant tegen haar te zijn. Natuurlijk was dat puur politieke mooipraterij, maar dat hoefde zij niet te weten. Ik was heel goed in charmant zijn. Dat was een van mijn weinige goede eigenschappen. Ik had er lang genoeg voor geoefend en als ik een beetje mijn best deed, merkte niemand dat ik het speelde. Ik was heel erg goed in het zaaien van de zaadjes van de charme. En misschien was het een natuurlijk verschijnsel dat die zaadjes na verloop van tijd ontkiemden.
Maar ontkiemden tot dit? Wat kregen we nu? Ging ze me uitnodigen voor een rustig dineetje bij haar thuis? Of voor een paar uur zweterige seks in het Cicaque motel?
Net voordat de paniek compleet toesloeg, kwamen we gelukkig bij de Arena aan. LaGuerta reed er een keer omheen om te zien waar de ingang was. Die was niet moeilijk te vinden. Voor de grote dubbele deuren stond een slordig geparkeerd legertje politiewagens. Ze wrong haar auto ertussen. Ik stapte snel uit voordat ze haar hand op mijn knie kon leggen. Zij stapte ook uit, bleef me even aankijken en trok een mondhoek op.
‘Ik ga kijken,’ zei ik. Net niet rennend liep ik de Arena in. Ja, ik was op de vlucht voor LaGuerta maar was er ook erg op gebrand om te zien wat mijn creatieve vriend had gedaan, om naast zijn werk te staan, het wonder in te ademen en ervan te leren.
Binnen in het stadion hoorde ik het zachte, galmende gemompel dat je op elke plaats delict hoort, maar toch had ik de indruk dat er hier een speciale tinteling in de lucht hing, een onderdrukt gevoel van opwinding en spanning dat je op een gewone plaats delict niet aantrof, het gevoel dat hier iets bijzonders aan de hand was en dat er nieuwe, geweldige dingen te gebeuren stonden. Maar misschien lag het wel aan mij. Bij het dichtstbijzijnde doel stond een groepje mensen. Enkelen van hen droegen het uniform van de politie van Broward en ze keken met de armen over elkaar toe terwijl korpschef Matthews met een andere man in pak ruziemaakte over de jurisdictie van de misdaad. Toen ik dichterbij kwam, zag ik Angel in een voor hem ongebruikelijke houding. Hij stond rechtop naast een kalende man die op een knie met zijn pen in een hoopje netjes ingepakte pakketjes zat te porren.
Ik bleef bij de balustrade staan en keek door het glas. Daar was het dan, amper drie meter van me vandaan. Het zag er zo perfect en puur uit op het spiegelende ijs, dat zo te zien net met de Zamboni was bewerkt. Iedere juwelier kan u vertellen dat de juiste zetting van vitaal belang is voor het uiteindelijke juweel, maar dit… dit was gewoonweg adembenemend. Absolute perfectie. Ik voelde me een beetje duizelig worden en wist opeens niet zo zeker meer of de balustrade mijn gewicht wel kon houden, of ik niet als een geest dwars door de hardhouten leuning zou vallen.
Zelfs vanaf enige afstand kon ik het zien. Hij had de tijd genomen en had zijn best gedaan, ondanks het feit dat ik nog niet zo lang geleden op de Causeway achter hem aan had gejaagd. Of had hij op de een of andere manier geweten dat hij van mij niets te vrezen had?
En nu ik daarover nadacht, was dat ook zo en had hij van mij niets te vrezen? Was ik echt van plan hem te volgen tot in zijn schuilhol om vervolgens alles aan Deborah over te dragen om haar carriere uit het slop te halen? Ik dacht wel dat ik dat aan het doen was, maar was ik ook sterk genoeg om dat vol te houden als de zaak zich op zo’n interessante manier bleef ontwikkelen? Want hier waren we dan, in het ijshockeystadion waar ik zoveel aangename uren had doorgebracht, en was dit niet wederom bewijs dat deze kunstenaar — neem me niet kwalijk, ik bedoel natuurlijk deze ‘moordenaar’ — praktisch dezelfde technieken hanteerde als ik? Moet je zien wat een prachtig werk hij hier had geleverd.
En het hoofd… het hoofd was de sleutel. Dat vormde natuurlijk een veel te belangrijk aspect van waar hij mee bezig was om het gewoon bij de rest achter te laten. Had hij het naar me toe gegooid om me bang te maken, om gevoelens van angst en afschuw bij me teweeg te brengen? Of had hij op de een of andere manier aangevoeld dat ik net zo was als hij? Voelde hij misschien ook dat we iets met elkaar gemeen hadden, of was hij gewoon in een speelse bui geweest? Daagde hij me uit? Hij moest een belangrijke reden hebben gehad om me die trofee te geven. Ik was ten prooi aan zulke sterke, duizelingwekkende gevoelens… hoe was het dan mogelijk dat hij niets voelde?
LaGuerta kwam naast me staan. ‘Wat heb je een haast,’ zei ze, met een spoortje van verwijt in haar stem. ‘Ben je bang dat ze wegloopt?’ Ze knikte naar het hoopje ingepakte lichaamsdelen.
Ik wist dat er diep binnen in me wel ergens een snedig antwoord moest zitten, iets wat een glimlach op haar gezicht zou brengen, haar nog meer voor me zou innemen en de plooitjes van mijn plotselinge vlucht uit haar auto zou gladstrijken, maar toen ik daar bij de balustrade stond en keek naar het lijk op het ijs, in het net van het doel — die indrukwekkende presentatie — wilde er niets naar boven komen. Het lukte me om niet tegen haar te schreeuwen dat ze haar mond moest houden, maar het scheelde heel weinig of ik had het gedaan.
‘Ik moest het zien,’ zei ik naar waarheid, waarna ik me herstelde en eraan toevoegde: ‘Het is het doel van het thuisteam.’
Ze gaf me een speels klapje op mijn arm. ‘Je bent onmogelijk,’ zei ze. Gelukkig kwam brigadier Doakes onze kant op lopen en had LaGuerta geen tijd om ondeugend naar me te giechelen, want dat zou ik niet hebben kunnen verdragen. Zoals altijd leek Doakes meer geinteresseerd in het bedenken van de juiste manier om mijn ribbenkast in tweeen te scheuren dan in iets anders, en hij wierp me zo’n broeierige, doordringende welkomstglimlach toe, dat ik me snel excuseerde en de twee alleen liet. Hij keek me na met een blik alsof hij vermoedde dat ik ergens schuldig aan was en niets liever wilde dan mijn gangen nagaan om uit te vinden wat dat was. Ik weet zeker dat hij een stuk gelukkiger zou zijn in een land waar het de politie was toegestaan af en toe eens een arm of pols te breken. Ik liep bij hem vandaan, langs de balustrade, op zoek naar de opening waar ik het ijs op kon. Ik had die net gevonden toen er vanuit mijn blinde hoek iets op me afkwam en ik een nogal harde por in mijn ribben kreeg.
Met een gespannen glimlach draaide ik me om naar mijn belager. ‘Hallo, zusje,’ zei ik. ‘Wat fijn om weer eens een vriendelijk gezicht te zien.’
‘Vuile schoft!’ siste ze naar me.
‘Dat zou kunnen,’ zei ik. ‘Maar waarom kom je daar nu ineens mee?’
‘Omdat jij, akelige rotzak, een spoor had en me niet hebt gebeld!’
‘Een spoor?’ zei ik half stotterend. ‘Hoe kom je erbij dat ik…’
‘Lul niet, Dexter,’ snauwde Deborah naar me. ‘Je reed niet om vier uur ’s nachts door de stad omdat je naar een hoertje op zoek was. Je wist waar hij was, verdomme.’
Er ging me een lichtje op. Ik was zo in beslag genomen geweest door mijn eigen problemen, die waren begonnen met mijn droom — die duidelijk meer was geweest dan alleen een droom — en daarna door die benauwende confrontatie met LaGuerta, dat ik er geen moment aan had gedacht dat ik Deborah tekort had gedaan. Ik had mijn informatie niet aan haar doorgegeven. Natuurlijk was ze boos. ‘Het was geen spoor, Deb,’ zei ik, in een poging haar een beetje te kalmeren. ‘Geen concreet spoor. Alleen maar een… een gevoel. Een idee, meer niet. Eigenlijk helemaal niks…’
Ze stoof weer op. ‘Behalve dat het wel iets bleek te zijn,’ snauwde ze. ‘Je hebt hem gevonden.’
‘Dat weet ik nog zo net niet,’ zei ik. ‘Volgens mij heeft hij mij gevonden.’
‘Hou op met bijdehand doen,’ zei ze, en ik stak mijn handen op om aan te geven dat ze nu wel het onmogelijke van me vroeg. ‘Je had het me beloofd, verdomme.’
Ik kon me niet herinneren dat ik haar had beloofd dat ik haar midden in de nacht zou bellen om haar mijn dromen te vertellen, maar het leek me niet verstandig om dat nu tegen haar te zeggen. ‘Het spijt me, Deb,’ zei ik. ‘Ik geloofde echt niet dat er iets uit zou komen. Het was maar een… een voorgevoel, echt.’ Ik was niet van plan om te proberen de parapsychologische aspecten van het gebeuren uit te leggen, zelfs niet aan Deb. Of misschien vooral niet aan Deb. Maar toen kwam er een andere gedachte in me op. Ik ging zachter praten. ‘Misschien kun je me helpen. Wat moet ik hun vertellen als ze op het idee komen om me te vragen waarom ik daar om vier uur ’s nachts rondreed?’
‘Heeft LaGuerta je al uitgehoord?’
‘Op slopende wijze,’ zei ik en ik onderdrukte een rilling.
Deb trok een afkerig gezicht. ‘En zij heeft het niet gevraagd.’ Het was geen vraag.
‘Ik weet zeker dat de inspecteur veel aan haar hoofd heeft,’ zei ik, maar ik voegde er niet aan toe dat ik daar zelf blijkbaar ook deel van uitmaakte. ‘Maar vroeg of laat zal iemand het vragen.’ Ik keek naar de plek waar ze het onderzoek stond te leiden. ‘Vermoedelijk brigadier Doakes,’ zei ik met oprechte ongerustheid.
Ze knikte. ‘Doakes is een goed politieman. Jammer dat hij altijd zo vijandig overkomt.’
‘Hij is een en al vijandigheid,’ zei ik. ‘Om de een of andere reden mag hij me niet. Hij zal me alles vragen als hij denkt dat hij me daarmee het leven zuur kan maken.’
‘Vertel hem dan de waarheid,’ zei Deborah doodleuk. ‘Maar vertel die eerst aan mij.’ En ze porde me weer in mijn ribben, precies op dezelfde plek.
‘Alsjeblieft, Deb,’ zei ik, ‘je weet hoe snel ik blauwe plekken krijg.’
‘Nee, dat wist ik niet,’ zei ze. ‘Maar je hebt het ernaar gemaakt.’
‘Het zal niet weer gebeuren,’ beloofde ik. ‘Het was alleen maar zo’n ingeving die je soms om drie uur ’s nachts krijgt, Deborah. Wat zou je gezegd hebben als ik je uit bed had gebeld en als zou blijken dat ik er compleet naast zat?’
‘Maar dat was niet zo, want je zat goed,’ zei ze, met een derde por in mijn ribben.
‘Ik had dat echt niet verwacht. En dan zou ik mezelf schuldig hebben gevoeld omdat ik je erbij betrokken had.’
‘Stel je eens voor hoe ik me zou hebben gevoeld als hij je had vermoord,’ zei ze.
Die opmerking overrompelde me. Ik had geen flauw idee wat ze zou hebben gevoeld. Berouw? Teleurstelling? Woede? Voor dat soort dingen moet je dus niet bij mij zijn. Dus herhaalde ik maar weer: ‘Echt, Deb, het spijt me.’ En omdat ik zo’n opgewekt mens ben die altijd de zon ziet schijnen, voegde ik eraan toe: ‘Maar de koelwagen was er in ieder geval wel.’
Ze keek me aan en knipperde met haar ogen. ‘Je hebt de koelwagen gezien?’
‘O, Deb,’ zei ik, ‘hebben ze je dat niet verteld?’
Ze porde me nog harder, en weer op dezelfde plek. ‘Godverdomme, Dexter,’ beet ze me toe. ‘Vertel op over die koelwagen.’
‘Die was er, Deb,’ zei ik, een beetje gegeneerd vanwege haar onverhulde emotionele reactie en, natuurlijk, het feit dat ik bont en blauw werd gepord door een aantrekkelijke jonge vrouw. ‘Hij reed in een koelwagen. Toen hij het hoofd naar me toe gooide.’
Ze pakte me bij mijn bovenarmen en staarde me aan. ‘Dat meen je verdomme niet,’ zei ze ten slotte.
‘Dat meen ik verdomme wel.’
‘Jezus christus,’ zei ze, waarna ze langs me heen in de verte staarde en daar ongetwijfeld haar promotie zag zweven. En ze wilde vast nog veel meer zeggen maar op dat moment verhief Angel zijn stem in het galmende gemompel van de Arena. ‘Inspecteur?’ riep hij naar LaGuerta. Het was een bijzonder geluid, de halfgesmoorde roep van een man die nooit in het openbaar zijn stem verhief, en dat zorgde ervoor dat iedereen onmiddellijk doodstil was. De toon drukte zowel schrik als trots uit: ik heb iets belangrijks gevonden maar o, mijn god. Alle hoofden werden Angels kant op gedraaid en hij knikte naar de knielende kale man die langzaam en heel voorzichtig iets uit de bovenste zak haalde.
Uiteindelijk kreeg hij het ding eruit maar liet het toen vallen, en het schoot weg over het ijs. Hij probeerde het te pakken, gleed uit en gleed achter het glimmende ding uit de vuilniszak aan, totdat beide tegen de boarding tot stilstand kwamen. Met trillende hand pakte Angel het voorwerp op en hield het omhoog zodat wij het konden zien. De plotselinge stilte in de Arena was net zo ontzagwekkend, adembenemend en beeldschoon als het aanzwellende, donderende applaus bij de onthulling van het werk van een genie.
Het was de achteruitkijkspiegel van de koelwagen.