23

Ik ben er redelijk zeker van dat Deborah onze jonge vriend met het vette haar de vergaderzaal uit had gestuurd, want toen ik uiteindelijk opkeek, stond ze voor me en was ze alleen. Ondanks haar blauwe uniform leek ze in de verste verte niet op een politieagente. Ze zag er ronduit bezorgd uit, alsof ze niet wist of ze moest gaan schreeuwen of huilen, als een moeder wier favoriete zoontje haar op een vreselijke manier teleur had gesteld.

‘Nou?’ wilde ze weten, en ik moest toegeven dat dit een redelijke vraag was.

‘Wat nou?’ probeerde ik.

Ze gaf een schop tegen een stoel, die omviel. ‘Godverdomme, Dexter, hou op met dat bijdehante gedoe van je! Vertel op. Vertel me dat jij dit niet bent!’ Ik zei niets. ‘Vertel me dan dat je het wel bent. Vertel me iets! Het maakt niet uit wat!’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik…’ Ik wist echt niet wat ik moest zeggen, dus schudde ik mijn hoofd weer. ‘Ik ben er redelijk zeker van dat ik het niet ben,’ zei ik. ‘Ik bedoel, ik denk het niet.’ Zelfs in mijn eigen oren klonk het als een uitermate dubieus antwoord.

‘Wat betekent dat, redelijk zeker?’ vroeg Deb. ‘Houdt dat in dat je het niet echt zeker weet? Dat er een kans bestaat dat je het wel bent?’

‘Nou…’ zei ik, een briljant verweer, gezien de situatie. ‘Misschien wel. Dat weet ik niet.’

‘En betekent “dat weet ik niet” dat je niet weet hoe je het me moet vertellen, of betekent het dat je echt niet weet of jij dat bent op die foto of niet?’

‘Ik ben er vrij zeker van dat ik het niet ben, Deborah,’ herhaalde ik. ‘Maar echt zeker weet ik het niet. Ik bedoel, hij lijkt wel op me, vind je ook niet?’

‘Shit,’ riep ze en ze gaf een trap tegen de omgevallen stoel. Die sloeg tegen een van de tafelpoten. ‘Hoe is dat verdomme mogelijk, dat je dat niet weet?’

‘Dat is nogal moeilijk uit te leggen.’

‘Probeer het toch maar!’

Ik opende mijn mond maar voor het eerst in mijn leven kwam er niets uit. En alsof dat nog niet erg genoeg was, wist ik ook helemaal niets te bedenken. ‘Ik eh… ik heb de laatste tijd… van die dromen, maar… Deb, ik weet het echt niet,’ zei ik, maar het kan zijn dat ik het alleen maar mompelde.

‘Shit, shit, shit!’ riep Deborah. Trap, trap, trap.

En ik kon het moeilijk oneens zijn met haar reactie op de situatie.

Al mijn stompzinnige, zelfbeschuldigende overwegingen kwamen weer in me omhoog, maar met een scherp, verontwaardigd randje. Natuurlijk was ik het niet. Hoe kon dat nu? Zou ik het niet weten als ik het was? Blijkbaar niet, beste jongen. Het begint erop te lijken dat je helemaal niks weet. Omdat je diepe, duistere hersentjes je allerlei dingen vertellen die als visjes de realiteit in en uit zwemmen. Maar foto’s liegen niet.

Deb opende een nieuwe golf aanvallen op de stoel en kwam vervolgens weer overeind. Haar hoofd was vuurrood en haar ogen leken meer op die van Harry dan ooit tevoren. ‘Oke,’ zei ze, ‘het zit zo.’ Ze schrok en viel stil toen we allebei beseften dat ze zojuist Harry’s woorden letterlijk had gebruikt.

En heel even was Harry bij ons in de vergaderzaal en stond hij tussen ons in, wij die zo verschillend van elkaar waren maar toch allebei Harry’s kinderen, hoewel twee uitersten van zijn unieke nalatenschap. De stalen onverzettelijkheid verdween voor een deel uit Deborahs houding en ze zag er weer menselijk uit, wat me wel zo lief was. Ze bleef me geruime tijd aankijken en wendde haar blik toen af. ‘Je bent mijn broer, Dex,’ zei ze. Ik was er heel zeker van dat dat niet was wat ze eigenlijk wilde zeggen.

‘Dat kan niemand je kwalijk nemen,’ zei ik.

‘Godverdomme, Dex, je bent mijn broer!’ riep ze en de intensheid waarmee ze het zei, verraste me volledig. ‘Ik weet niet wat er tussen papa en jou is voorgevallen. Die dingen waar jullie nooit over wilden praten. Maar ik weet wel wat hij gedaan zou hebben.’

‘Hij zou me gearresteerd hebben,’ zei ik en Deborah knikte.

‘Precies,’ zei ze, ‘hij zou je gearresteerd hebben. En ik ben ook van plan dat te doen.’ Ze draaide zich van me weg en keek uit het raam, naar de horizon in de verte.

‘Ik moet mijn gesprekken hier afmaken,’ zei ze. ‘Ik laat het aan jou over om te bepalen of dit bewijs relevant is of niet. Kopieer het, stop het thuis in je computer en doe ermee wat je ermee moet doen. En als ik hier klaar ben, maar voordat ik aan mijn avonddienst begin, kom ik naar je toe om het op te halen en te luisteren naar wat je erover te zeggen hebt.’ Ze keek op haar horloge. ‘Om acht uur ben ik bij je. En als ik je dan moet arresteren, zal ik dat doen.’ Ze draaide zich om en bleef me lange tijd aankijken. ‘Godverdomme, Dexter,’ zei ze zacht en toen liep ze de vergaderzaal uit.

Ik liep naar het raam en keek naar buiten. Onder me stond nog altijd het circus van politiemensen, persmensen en glurende belangstellenden. Verderop, ver achter het parkeerterrein, zag ik de Expressway vol auto’s en vrachtwagens die met 150 kilometer per uur de maximumsnelheid overtraden. En daar weer achter, aan de nevelige horizon, was de skyline van Miami.

En hier, helemaal vooraan, stond de verdwaasde Dexter uit het raam te staren naar een stad die niet kon praten en die hem niets te vertellen zou hebben als dat wel zo was geweest.

Godverdomme, Dexter.

Ik weet niet hoelang ik uit het raam heb staan kijken, maar uiteindelijk kwam ik tot het besef dat ik daar de antwoorden niet zou vinden. Misschien zou ik die wel kunnen vinden in de computer van meneer Mee-eter. Ik ging bij het bureau staan en keek. De computer had een cd-brander. In de bovenste la zat een doos beschrijfbare cd’s. Ik stopte er een in de drive, kopieerde het hele fotobestand ernaartoe en haalde de cd er weer uit. Ik hield hem tegen het licht en keek ernaar, maar de cd had me niets te vertellen, of het moest het zachte gegrinnik zijn dat van de achterbank van mijn geest klonk, maar misschien verbeeldde ik me dat. Om het zekere voor het onzekere te nemen, wiste ik het hele fotobestand van de harde schijf.

Op weg naar buiten werd ik niet tegengehouden door de agenten van Broward en zei niemand iets tegen me, hoewel ik de indruk had dat er met scherpe, argwanende blik naar me werd gekeken.

Ik vroeg me af of dit was hoe je je zou voelen als je een geweten had. Ik nam aan dat ik het nooit te weten zou komen, in tegenstelling tot de arme Deborah, die innerlijk werd verscheurd door te veel gevoelens van loyaliteit die onmogelijk in een en hetzelfde hoofd konden samenleven. Ik had bewondering voor de oplossing die ze me had aangeboden, om het aan mij over te laten om vast te stellen of het bewijs relevant was of niet. Knap werk. Het had een hoog Harry-gehalte, zoiets als een geladen pistool op tafel neerleggen, voor de neus van je schuldige vriend, en dan weggaan in de wetenschap dat zijn schuldgevoel de trekker zou overhalen en de stad de kosten van een proces zou besparen. In Harry’s wereld kon een gewetensvol mens niet leven met dat soort schaamte.

Maar zoals Harry zich heel goed bewust was geweest, bestond die wereld al lang niet meer. Bovendien had ik geen geweten en waren gevoelens als schaamte en berouw me volstrekt onbekend. Het enige wat ik had, was een cd met een stel foto’s erop. En net zomin als met een geweten kon ik iets met die foto’s.

Er moest een of andere verklaring zijn waarin Dexter, die in zijn slaap in een busje door Miami reed, niet voorkwam. Natuurlijk reden er wel meer automobilisten slapend rond, maar die waren ten minste nog enigszins wakker geweest toen ze van huis gingen. Maar zelfs dat deed ik nooit, want ik was altijd scherp, opgewekt en alert en in ieder geval niet het type man dat ’s nachts door de stad sloop en moorden pleegde zonder het zich bewust te zijn. Nee, ik was juist iemand die op zulke momenten klaarwakker wilde zijn om van elke seconde te genieten. Trouwens, er was ook nog die bewuste nacht op de Causeway. Waarmee ik bedoel dat het lichamelijk onmogelijk was om dat hoofd naar mijn eigen auto te slingeren, waar of niet?

Tenzij ik mezelf ervan overtuigde dat ik op twee plaatsen tegelijk kon zijn… Ja, dat moest het zijn, want ik kon gewoon niets anders bedenken… Dat ik alleen maar had gedacht dat ik daar in mijn auto zat en zag dat er iemand een hoofd naar me toe gooide terwijl ik in werkelijkheid zelf het hoofd naar mijn auto had gegooid en…

Nee. Belachelijk. Ik kon van de laatste restanten van mijn ooit zo trotse geest niet verlangen dat ze dat soort sprookjes geloofden. Er moest een simpele, logische verklaring zijn en ik was van plan die te vinden, en ook al kwam ik over als iemand die zichzelf ervan probeerde te overtuigen dat er geen enge monsters onder zijn bed lagen, zei ik het toch hardop.

‘Er moet een simpele, logische verklaring zijn,’ zei ik tegen mezelf, en omdat ik wist dat er niemand meeluisterde, voegde ik eraan toe: ‘En er ligt niks onder mijn bed.’

Maar opnieuw was het enige antwoord de betekenisvolle stilte van de Zwarte Ruiter.

Te midden van de vertrouwde bloeddorst van de andere weggebruikers vond ik op weg naar huis evenmin een antwoord op mijn vraag. Of in ieder geval geen antwoord dat ergens op sloeg. Stompzinnige antwoorden waren er genoeg. Maar die kwamen allemaal op hetzelfde neer, namelijk dat er iets niet helemaal goed zat in het hoofd van ons geliefde monster, en dat kon ik maar moeilijk accepteren. Mogelijk omdat ik me niet gekker voelde dan gewoonlijk. Ik had niet de indruk dat er grijze massa ontbrak, ik dacht niet langzamer of vreemder dan normaliter en voorzover ik wist, had ik tot nu toe geen gesprekken gevoerd met onzichtbare vrienden.

Behalve in mijn slaap, natuurlijk, maar telde dat echt mee? Waren we tijdens onze slaap allemaal niet een beetje gek? Was slaap immers niet het proces waarin we onze gekte dumpten in de bodemloze put van het onderbewustzijn, dat er op zijn beurt voor zorgde dat we de volgende ochtend gewoon cornflakes als ontbijt aten in plaats van de kinderen van de buren?

En afgezien van de dromen die ik had gehad, was de rest toch echt gebeurd. Iemand anders had op de Causeway een hoofd naar me toe gegooid, iemand anders had een barbiepop in mijn huis achtergelaten en iemand anders had de lijken in intrigerende posen neergelegd. Iemand anders dan de beste, brave Dexter. En die persoon was nu eindelijk gevangen, in beeld op deze cd. En ik zou de foto’s nog eens goed bekijken en voor eens en voor altijd bewijzen dat…

Dat de moordenaar wel verdacht veel op mij leek?

Heel goed, Dexter. Knap werk. Ik had u toch gezegd dat er een logische verklaring was? Iemand anders die in werkelijkheid mij was. Dat was nog eens een logische verklaring, of niet soms?

Ik kwam thuis en liep het hele huis door. Er zat niemand op me te wachten. Natuurlijk niet, want daar was ook geen reden voor. Maar de wetenschap dat deze aartsvijand die Miami terroriseerde, wist waar ik woonde, vond ik toch enigszins verontrustend. Hij had bewezen dat hij het soort monster was dat nergens voor terugdeinsde, dus het was best mogelijk dat hij nog een keer binnen was gekomen om meer onderdelen van poppen achter te laten. Zeker wanneer hij mij was.

Wat natuurlijk niet zo was. Absoluut niet. Op de foto’s zou ik bepaalde kleine details vinden die aantoonden dat de gelijkenis met mij puur toeval was, net zoals het feit dat ik paranormaal zo gevoelig was voor deze moorden puur toeval was. Ja, er was hier gewoon sprake van een reusachtige reeks logisch verklaarbare toevalligheden. Misschien moest ik de redactie van het Guinness Book of Records bellen. Ik vroeg me af wat het wereldrecord niet-zeker-weten-of-je-al-dan-niet-een-reeks-moordenhad-gepleegd zou zijn.

Ik zette een cd van Philip Glass op en ging in mijn fauteuil zitten. De muziek raakte de leegte binnen in me en na een paar minuten voelde ik mijn gebruikelijke kalmte en ijzige logica terugkeren. Ik stond op en zette mijn computer aan. Ik stopte de cd in de drive en begon de foto’s te bekijken. Ik zoomde in en uit en deed alles wat ik wist om de beelden duidelijker te krijgen. Ik deed zelfs dingen waarvan ik alleen maar had gehoord, en dingen die ik ter plekke verzon, maar niets werkte. Na een hele tijd modderen was ik nog net zover als toen ik begon. Het lukte me gewoon niet om genoeg resolutie te krijgen om het gezicht van de man op de foto beter te zien. Toch bleef ik naar de foto’s staren. Ik bekeek ze vanuit verschillende hoeken. Ik printte ze en hield ze tegen het licht. Ik deed alles wat een normaal mens ermee zou doen, maar hoewel de imitatie me deugd deed, ontdekte ik niets anders dan dat de man op de foto op mij leek.

Het lukte gewoon niet om een duidelijke indruk van hem te krijgen, ook niet van zijn kleding. Hij had een overhemd aan dat wit kon zijn maar ook beige, geel of lichtblauw. In de lantaarn op het parkeerterrein zat zo’n felle antimisdaadlamp die een oranjeroze gloed op hem wierp, en tezamen met het gebrek aan resolutie was het gewoon onmogelijk om meer details te onderscheiden. Hij had een ruimvallende lichte broek aan, een doodgewone broek die iedereen aan kon hebben, ook ik. Ik had massa’s van dat soort kleding, genoeg om een heel leger van Dexterimitators te kleden.

Het lukte me om ver genoeg in te zoomen op de zijkant van het busje om de letter A te kunnen onderscheiden, en daaronder een B, gevolgd door een R en een C of een O. Maar het busje stond in een schuine hoek op de camera dus verder dan dat kwam ik niet.

Geen van de andere foto’s leverde me een aanwijzing op. Ik nam de hele reeks nog eens door: de man was weg, verscheen weer in beeld en toen was het busje weg. De beeldhoek was niet goed dus een blik op de nummerplaat werd me ook niet gegund. Kortom, het was absoluut onmogelijk om met zekerheid te zeggen of het hier al dan niet om de dromende Dexter ging.

Toen ik uiteindelijk opkeek van de monitor, was het al laat en donker buiten. Ik deed wat een normaal mens waarschijnlijk al een paar uur eerder zou hebben gedaan: ik hield ermee op. Ik kon niets anders doen dan wachten tot Deborah kwam. Ik zou moeten toestaan dat mijn arme, innerlijk verscheurde zusje me in de cel zou stoppen. En terecht, want ik was tenslotte schuldig, zij het op een andere manier. Ik moest gewoon achter de tralies worden gezet. Misschien konden ze me bij McHale in de cel stoppen. Dan kon hij me zijn rattendansje leren.

En met die gedachte in mijn hoofd deed ik het beste wat ik op dat moment kon doen.

Ik ging slapen.

Загрузка...