24

Ik droomde niet, maakte geen reizen buiten mijn lichaam en zag geen parade van spookbeelden van onthoofde, leeggebloede lijken. Geen visioenen van suikerspinnen die door mijn hoofd dansten. Helemaal niks. Zelfs ik was er niet. Niets anders dan zwarte, tijdloze slaap. En toch, toen ik wakker schrok van de telefoon, wist ik dat het over Deborah zou gaan en dat ze niet zou komen. Het zweet stond al in mijn handpalmen toen ik de hoorn oppakte. ‘Ja?’ zei ik.

‘Met commissaris Matthews,’ zei de stem. ‘Kan ik agent Morgan even spreken, alsjeblieft?’

‘Die is hier niet,’ zei ik, en onmiddellijk daalde er een lichte bezorgd heid op me neer.

‘O, nou, dan… Hoe laat is ze weggegaan?’

Automatisch keek ik op de klok. Het was 21.15 uur en ik voelde dat ik heviger begon te transpireren. ‘Ze is hier niet geweest,’ zei ik tegen de korpschef.

‘Maar ze heeft zich afgemeld om naar jouw huis te gaan. Ze heeft dienst… Ze moet er zijn.’

‘Ze is helemaal niet geweest.’

‘Wel godverdomme,’ zei hij. ‘Ze zei dat jij het bewijs had waarop we zaten te wachten.’

‘Dat heb ik ook,’ zei ik en daarna hing ik op.

Ik had inderdaad bewijs. Dat was zeker. Ik wist alleen niet precies wat dat bewijs was. Ik moest dat zien uit te vinden en dacht niet dat ik daar nog veel tijd voor had. Of om preciezer te zijn, dat Debbie nog veel tijd had. En weer begreep ik niet hoe ik dit wist. Ik zei niet bewust tegen mezelf:

hij heeft Deborah. In mijn hoofd verschenen geen alarmerende beelden van haar lot. En ik beleefde geen verhelderende inzichten, noch dacht ik: goh, Deb had er allang moeten zijn… Het is niks voor haar om te laat te komen. Ik wist het gewoon, zoals ik het al had geweten zodra ik wakker werd, dat Deb naar mijn huis was gegaan en dat ze het niet had gehaald.

En ik wist wat dat betekende.

Hij had haar.

En hij had haar meegenomen vanwege mij. Dat wist ik ook. Hij had om me heen geslopen en was steeds dichterbij gekomen, was in mijn huis geweest, had me via zijn slachtoffers boodschappen doorgegeven en had me uitgedaagd met aanwijzingen en me blikken gegund op wat hij aan het doen was. En nu was hij zo dichtbij als maar mogelijk was zonder met mij in dezelfde ruimte te zijn. Hij had Deb meegenomen en wachtte samen met haar. Op mij.

Maar waar? En hoelang kon hij wachten voordat hij zijn geduld verloor en het spel zou beginnen zonder mij?

En als hij zonder mij zou beginnen, wist ik heel goed wie zijn speelkameraadje zou zijn: Debbie. Ze was gekleed voor haar nachtdienst naar mijn huis gegaan, in haar poezenpak, voor hem dus in cadeauverpakking. Hij moet gedacht hebben dat ze een kerstcadeautje was. Hij had haar en zij zou vanavond zijn speelkameraadje zijn. Ik wilde liever niet op die manier aan haar denken, geboeid en vastgeplakt op tafel terwijl ze toekeek hoe er delen van haar voor altijd zouden verdwijnen. Maar zo zou het wel gaan. Onder andere omstandigheden zou het een avond vol heerlijk vertier opleveren, maar nu niet… niet met Deborah. Ik was er redelijk zeker van dat ik dat niet wilde, dat ik niet wilde dat hij iets prachtigs en onherstelbaars zou doen, niet vanavond. Misschien een andere keer wel, met iemand anders. Wanneer we elkaar iets beter kenden.

Maar niet nu. Niet met Deborah.

En door die gedachte voelde ik me iets beter. Het was fijn om dat vastgesteld te hebben. Ik gaf er de voorkeur aan dat mijn zusje bleef leven en niet in kleine leeggebloede stukken werd verdeeld. Wat aardig van me, bijna menselijk. Maar nu dat geregeld was, wat nu? Ik kon Rita bellen.

Misschien konden we naar de film gaan, of gaan wandelen in het park.

Of… wacht eens even… misschien kon ik… Deborah gaan redden? Ja, dat leek me wel leuk. Maar…

Hoe?

Ik had natuurlijk een paar aanwijzingen. Ik wist tenslotte hoe hij dacht, want ik dacht zelf net zo. En hij wilde dat ik hem zou vinden.

Die boodschap had hij me luid en duidelijk doorgegeven. Als ik alle afleidende onzin uit mijn hoofd kon zetten — alle dromen en al die newage-onzin en de rest — was ik er zeker van dat ik op logische wijze moest kunnen uitdokteren waar ze waren. Hij zou Deb niet hebben meegenomen tenzij hij meende dat hij me alles had gegeven wat een slim monster nodig had om hem te kunnen vinden.

Goed dan, slimme Dexter, vind hem. Spoor die Deb-napper op. Laat je meedogenloze logica als een roedel hongerige wolven los op de sporen die er moeten zijn. Zet je onmetelijke brein in een hogere versnelling en laat de wind waaien langs de hardwerkende kwabben van je superintelligente geest totdat die tot een wonderschone en onweerlegbare conclusie komt. Kom op, Dexter!

Dexter?

Hallo? Is er iemand thuis?

Blijkbaar niet. Ik hoorde geen wind langs mijn kwabben ruisen. Mijn hoofd was zo leeg als het nog nooit was geweest. Draaikolken van verwijtende emoties waren er evenmin aangezien ik geen emoties had om te laten kolken. Maar het resultaat was net zo onheilspellend. Ik voelde me aangeslagen en leeg, alsof ik echt dingen kon voelen. Deborah was verdwenen en ze stond op het punt om in een fascinerend kunstwerk veranderd te worden. En haar enige hoop om te blijven voortbestaan, afgezien van als een serie foto’s op het prikbord van de afdeling Moordzaken, was haar onthutste, hersenloze broer. Arme Dexter, die in zijn stoel zat terwijl zijn geest rondjes rende als een hond die zijn eigen staart achternazat en die huilde naar de maan. Ik haalde diep adem. Van alle keren dat het nodig was geweest om echt mezelf te zijn, was deze de belangrijkste. Ik concentreerde me, dwong mezelf tot kalmte en voelde hoe er weer een stukje Dexter terugvloeide in de galmende leegte van mijn geest, net groot genoeg om te beseffen hoe menselijk en oerdom ik was geworden. Er was helemaal geen sprake van een mysterie. Het lag zelfs heel erg voor de hand. Mijn vriend had alles gedaan behalve me een uitnodiging sturen met de tekst: uw aanwezigheid bij de vivisectie van uw zus wordt zeer op prijs gesteld. Maar zelfs dit wolkje van logica werd uit mijn geest geblazen door een nieuwe gedachte, een die lak had aan logica.

Ik had geslapen op het moment dat Debbie was verdwenen. Kon dat betekenen dat ik het weer had gedaan zonder het me bewust te zijn? Maar als ik Deb al in stukken had gesneden en die had opgeslagen in een kleine, koele ruimte…?

Kleine, koele ruimte? Waar kwam dat nu weer vandaan? Het gevoel van beslotenheid… de kast in het ijshockeystadion en het gevoel dat die precies goed gekozen was… de koele lucht die langs mijn rug omhoog kroop… Waarom waren die dingen belangrijk? Waarom kwam ik daar steeds weer bij terug? Dat ging vanzelf. Ongeacht wat er verder gebeurde, bleef ik terugkeren naar die onlogische herinneringen, en zonder reden, voorzover ik kon zien. Maar wat betekende dat? En waarom kon het mij ook maar ene fluit schelen dat het misschien iets betekende? Omdat het, of het iets te betekenen had of niet, alles was wat ik had om mee aan het werk te gaan. Ik moest een plek vinden die paste bij het gevoel van kou en die heel goed gekozen was. Het was gewoon de enige manier die me restte: open de juiste deur. En daar zou ik Debbie dan ook vinden, plus iemand die mijzelf of niet mijzelf was. Makkelijk toch?

Nee, misschien gemakkelijk gedacht maar helemaal niet gemakkelijk uit te voeren. Het sloeg werkelijk nergens op om ook maar enige aandacht te besteden aan spookachtige geheime boodschappen die me vanuit mijn dromen tegemoet kwamen zweven. Dromen bestonden niet in de realiteit, lieten geen gekruiste Freddy Krueger-littekens achter op het dagelijkse leven. Het paste niet bij mij om het huis uit te rennen om doelloos en als een gek in het rond te gaan rijden. Ik was een koel en logisch denkend wezen. En daarom draaide ik op een koele, logisch denkende manier de voordeur op slot en wandelde naar mijn auto. Ik had geen idee waar ik naartoe ging maar de noodzaak om snel ergens naartoe te rijden had de teugels in handen genomen en dwong me naar het parkeerterrein te lopen waar ik mijn auto had neergezet. Maar een meter of zes van mijn vertrouwde voertuig bleef ik plotseling staan alsof ik tegen een onzichtbare muur aan was gelopen.

De binnenverlichting was aan.

Ik was er zeker van dat ik die niet had laten branden, want het was licht geweest toen ik de auto parkeerde, en ik kon zien dat beide portieren goed dicht zaten. Als iemand in mijn auto ingebroken zou hebben, zou hij het portier op een kier hebben laten staan om overbodig lawaai van het sluiten te vermijden.

Langzaam liep ik op de auto toe, onzeker over wat me te wachten zou staan en of ik dat eigenlijk wel wilde zien. Ik was de auto tot anderhalve meter genaderd toen ik iets op de passagiersstoel zag liggen. Behoedzaam en met tintelende zenuwen liep ik om de auto heen en keek door het raampje naar binnen. En daar lag het.

Weer een barbiepop. Ik begon al een hele verzameling te krijgen. Dit exemplaar had een matrozenpetje op en was gekleed in een topje dat het middenrif vrijliet en strakke roze hotpants. In haar ene hand had ze een klein koffertje met het woord cunard op de zijkant. Ik opende het portier en pakte de pop van de stoelzitting. Vervolgens trok ik het koffertje van de hand en maakte het open. Er viel iets uit wat wegrolde op de vloermat. Ik raapte het op. Het leek verdacht veel op de ring die Deborah had gekregen toen ze haar schooldiploma had gehaald.

In de binnenkant stond d.m. gegraveerd, Deborahs voorletters. Ik zeeg ineen op de stoel en klemde Barbie in mijn bezwete handen. Ik hield haar ondersteboven, boog de beentjes, zwaaide met het ene armpje.

Wat heb jij gisteravond gedaan, Dexter? O, met mijn poppen gespeeld terwijl een vriend mijn zus in mootjes hakte.

Ik twijfelde er geen seconde aan hoe Cruise Line Hooker Barbie in mijn auto terecht was gekomen. Dit was duidelijk een boodschap… of was het een aanwijzing? Maar aanwijzingen hoorden in een bepaalde richting te wijzen en ik had geen idee wat de richting van deze zou moeten zijn. Het was duidelijk dat hij Debbie had, maar wat moest ik met Cunard? Op welke manier paste dat bij de koude, kleine ruimte waar hij haar vasthield? Ik zag het verband niet. Er was in Miami maar een plek die daarbij paste.

Ik reed Douglas Road op en sloeg bij Coconut Grove rechts af. Ik moest vaart minderen om me een weg te banen door de parade van stompzinnig grijnzende imbecielen die voor de winkels en de bars stonden te dansen.

Volgens mij hadden ze allemaal te veel geld, te veel tijd en te weinig hersens, en het duurde een eeuwigheid voordat ik me erdoorheen had geworsteld, hoewel het weinig zin had om me daarover op te winden aangezien ik niet echt wist waar ik naartoe ging. Maar ik reed door, over Bayfront Drive, naar Brickle en ten slotte de binnenstad in. Ik zag geen reusachtige neonreclames met knipperende pijlen en bemoedigende woorden als: deze kant op! Maar ik reed door richting de American Airlines Arena en de MacArthur Causeway daarachter. Bij Government Cut kwam ik langs de Arena en zag ik een cruiseschip in aanbouw, natuurlijk geen cruiseschip van Cunard Lines maar desondanks zocht ik koortsachtig naar aanwijzingen. Het leek me onwaarschijnlijk dat ik werkelijk naar een cruiseschip werd gestuurd. Veel te vol, veel te veel mensen. Maar iets in de buurt van een cruiseschip misschien, iets wat ermee te maken had? Maar wat moest dat dan zijn? Ik had verder geen aanwijzingen. Ik staarde zo strak naar het cruiseschip, dat het dek ervan had moeten smelten, maar Deborah sprong niet tevoorschijn uit het ruim om een dansje over de galerijen te maken. Ik keek nog eens in het rond. Naast het schip stonden hoge bouwkranen die als kapotte robots uit Star Wars naar de donkere hemel wezen.

Achter de kranen, nog net zichtbaar in het duister, stonden containers, kriskras naast en op elkaar alsof een heel groot en verveeld kind zijn doos met bouwblokken had laten vallen. Aan sommige van de containers zaten koelaggregaten bevestigd. En achter de containers…

Wacht jij eens even, beste vriend.

Wie fluisterde dat naar me, wie mompelde dat heel zacht naar de eenzaam ronddolende Dexter? Wie zat er achter me, wiens droge gegrinnik kwam er van de achterbank? En waarom? Welke boodschap probeerde mijn hersenloze, hol galmende hoofd binnen te dringen?

Containers.

Waarvan sommige met koelaggregaten.

Nou en? Welke reden kon ik hebben om geinteresseerd te zijn in een of ander gekoeld roestig hok?

O, juist. Nou, als u het zo stelt.

Kon dit de plek zijn, het toekomstige thuis van het Dexter-museum?

Met levensechte demonstraties waaronder een zeldzaam en uniek live optreden van Dexters enige zus?

Ik gaf een ruk aan het stuur en sneed een bmw met een heel luide claxon. Ik stak mijn middelvinger naar hem op, gedroeg me voor een keer zoals dat van automobilisten in Miami wordt verwacht, trapte het gaspedaal in en schoot vooruit over de Causeway.

Het cruiseschip bevond zich links van me. Het terrein met de containers was rechts ervan en het werd omringd met een hek van draadgaas met vlijmscherp prikkeldraad erbovenop. Ik reed de toegangsweg af en een stukje langs het hek terwijl ik me verzette tegen het opkomende tij van hoop en het aanzwellende gezang van de Zwarte Ruiter die zo te horen aan een recital van strijdliederen was begonnen. Een heel eind voor de containers liep de weg dood bij een wachthuisje. Er was een poort waarachter diverse mannen in uniform rondhingen en waar ik nooit doorheen zou komen zonder een aantal genante vragen te beantwoorden. Hallo, agent, ik vroeg me af of ik misschien even mocht binnenkomen om wat rond te kijken. Want ziet u, er bestaat een kans dat een vriend van me op deze plek mijn zus in mootjes aan het snijden is. Een meter of tien van de poort maakte ik een U-bocht, dwars door een rij oranje pylonen die het midden van de weg aangaven, en reed ik terug in de richting vanwaar ik was gekomen. Het cruiseschip lag nu rechts van me. Vlak voor de brug naar het vasteland sloeg ik links af en kwam ik op een groot terrein met een grote loods aan de ene kant en een gaashek aan de andere. Het hek was versierd met bordjes waarop met zware straffen werd gedreigd tegen iedereen die het lef had het terrein te betreden, ondertekend door de douane.

Het hek liep door tot aan de hoofdweg, langs een groot parkeerterrein dat op dit uur van de nacht volkomen verlaten was. Ik reed erlangs en staarde naar de containers aan de andere kant. Deze waren waarschijnlijk afkomstig uit buitenlandse havens en hier neergezet zodat de douane de inhoud kon controleren. Het zou veel te moeilijk zijn om hier binnen te komen en weer weg te gaan, zeker met een lading lichaamsdelen. Dus ik moest of op zoek naar een andere plek, of toegeven dat het najagen van vage gevoelens ten gevolge van een paar duistere dromen en een hoerig gekleed popje pure tijdverspilling was. En hoe eerder ik dat toegaf, hoe groter de kans was dat ik Deb zou vinden. Hier was ze in ieder geval niet.

Er was geen reden dat ze hier zou zijn.

Eindelijk een logische gedachte. Ik voelde me meteen een stuk beter, zelfingenomen bijna. En op dat moment zag ik bij het hek een busje staan dat me bekend voorkwam, zo geparkeerd dat ik de letters op de zijkant kon zien. alonzo brothers, stond erop. Mijn prive-koor in het souterrain van mijn brein zong te hard om mezelf te horen grijnzen, dus reed ik mijn auto naar de kant en parkeerde. Mijn slimmere ik klopte op de voordeur van mijn brein en riep: schiet op! Schiet op! Doe iets! Maar achterin kroop de hagedis van mijn geest tegen het raam op en schoot het giftige tongetje in en uit zijn bek, zodat het lange tijd duurde voordat ik werkelijk uit de auto stapte.

Ik liep naar het hek en bleef daar staan als een bijrolacteur in een krijgsgevangenenkamp in de Tweede Wereldoorlog, met mijn vingers in de mazen van het hek gehaakt en hongerig turend naar wat daarachter was, slechts een paar meter verderop maar desondanks onbereikbaar.

Ik was ervan overtuigd dat er voor een meer dan gemiddeld intelligent mens als ik een heel simpele manier moest zijn om aan de andere kant te komen, maar het was illustratief voor de staat waarin ik me bevond dat ik de ene gedachte niet aan de volgende kon koppelen. Ik moest naar de andere kant maar ik kon het niet. En dus bleef ik daar staan, hield me vast aan het hek en tuurde erdoorheen, me volledig bewust dat alles wat ik nodig had zich vlak voor mijn neus bevond, op maar enkele meters afstand, en dat ik absoluut niet in staat was mijn kolossale brein op het probleem te werpen en daar een oplossing uit los te peuteren. De geest kiest soms wel heel ongeschikte momenten om een straatje om te gaan. Opeens had ik door waar ik mee bezig was. Ik moest hier weg en wel onmiddellijk. Ik hield me op verdachte wijze op in een goed bewaakte omgeving en het was nacht, dus ik kon ieder moment gezien worden door een van de bewakers. Ik moest weer in de auto stappen, een rondje rijden en een andere manier zien te vinden om binnen te komen. Ik deed een stap achteruit van het hek en wierp er nog een liefhebbende blik op. Onderaan, waar mijn voeten tegen het gaas hadden geduwd, zag ik een onregelmatigheid die met het blote oog maar net zichtbaar was. De mazen van het draadstaal waren doorgeknipt over een lengte en breedte die net groot genoeg was om een menselijk wezen — of een imitatie daarvan — binnen te laten. De flap werd op zijn plaats gehouden door het achterwiel van het busje zodat het gaas niet omhoog krulde en op die manier zou verraden waar de plek was. De opening moest kortgeleden zijn gemaakt, deze avond, nadat het busje hier was geparkeerd. Mijn laatste uitnodiging.

Behoedzaam deed ik een stap achteruit terwijl er als vanzelf een gevoel van herkenning in me omhoog kroop en een achteloze glimlach zich als een vermomming om mijn mond nestelde. Goedenavond, agent, ik was gewoon een stukje aan het wandelen. Een mooie avond om iemand in mootjes te hakken, vindt u ook niet? Opgewekt liep ik terug naar mijn auto, ik keek om me heen maar zag niets anders dan de maan boven het water, floot een vrolijk deuntje terwijl ik instapte en reed weg. Niemand scheen ook maar enige belangstelling voor me te hebben, afgezien natuurlijk van het hallelujakoor in mijn hoofd. Ik reed het parkeerterrein bij het kantoor van de scheepvaartmaatschappij op, op een kleine honderd meter afstand van het zelfgemaakte deurtje naar het paradijs. Er stonden nog een paar auto’s dus de mijne zou niet echt opvallen. Maar toen ik wilde uitstappen, kwam er een andere auto op de plek naast de mijne staan, een donkerblauwe Chevy met een vrouw achter het stuur. Ik bleef even wachten. De vrouw wachtte ook. Toen opende ik het portier en stapte uit.

En inspecteur LaGuerta stapte ook uit.

Загрузка...