En ik had het gedaan. Het was al zo lang geleden, maar de herinnering was nog springlevend. Natuurlijk had ik nog altijd die eerste opgedroogde druppel bloed op een objectglaasje. Het was mijn eerste moord geweest en ik kon de herinnering simpelweg oproepen door het glaasje tevoorschijn te halen en ernaar te kijken. Om de zoveel tijd deed ik dat. Het was voor Dexter een heel bijzondere dag geweest. De verpleegster was mijn eerste speelkameraadje geweest en ze had zo veel geweldige deuren voor me geopend. Ik had sindsdien zo veel geleerd en zo veel nieuwe dingen ontdekt.
Maar waarom moest ik nu aan de verpleegster denken? Waarom had deze huidige reeks van gebeurtenissen me terug in de tijd gezwiept? Ik kon me nu niet veroorloven me bezig te houden met herinneringen a la die van mijn eerste lange broek. Er werd actie van me verwacht, ik moest belangrijke beslissingen nemen en grootse daden verrichten in plaats van me rond te wentelen in zoete herinneringen aan mijn eerste druppel bloed.
Die ik, nu ik eraan dacht, niet van Jaworski had meegenomen. Het was maar een piepklein, volkomen onbelangrijk detail, van het soort dat sterke, ondernemende mannen in muggenziftende, zeurende neuroten veranderde. Toch moest ik die druppel bloed hebben. Jaworski’s dood was zinloos zonder die druppel bloed. Het hele krankzinnige gebeuren was niet alleen impulsief en stompzinnig geweest, het was nu ook nog onaf. Ik had geen objectglaasje met een druppel bloed.
Ik schudde mijn hoofd in een spastische poging de grijze cellen met de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Eigenlijk had ik wel zin in een boottochtje in de vroege ochtend. Misschien kon de zoute buitenlucht de domheid uit mijn hoofd verdrijven. Of ik kon in zuidelijke richting varen, naar Turkey Point, en hopen dat de stralen van de opkomende zon me weer in een redelijk denkend wezen konden veranderen. Maar in plaats daarvan ging ik koffie zetten. Geen objectglaasje dus. Het deed afbreuk aan de hele ervaring. Zonder glaasje had ik net zo goed thuis kunnen blijven. Tenminste, bijna. Er waren andere beloningen geweest. Ik dacht terug aan de combinatie van het maanlicht en de gedempte kreten en glimlachte gelukzalig. Tjonge, wat een onbesuisd monstertje was ik geweest. Het was een episode die afweek van alle vorige. Het was goed om af en toe los te breken uit de saaie routine. En dan was er natuurlijk nog Rita, maar ik had nog steeds geen idee wat ik daarvan moest denken dus probeerde ik dat ook niet. Ik dacht aan het koele briesje terwijl ik me bezighield met het kermende mannetje dat het leuk vond om kleine meisjes kwaad te doen. Ik was op dat moment bijna gelukkig geweest. Maar over een jaar of tien zou die herinnering natuurlijk vervaagd zijn en zonder objectglaasje zou ik die niet meer kunnen oproepen. Ik moest mijn aandenken hebben. Nou, we zouden wel zien.
Terwijl de koffie doorliep, ging ik kijken of de krant er al was, zonder veel hoop echter. Het gebeurde zelden dat de krant voor halfzeven werd bezorgd, en op zondag kwam hij meestal pas na achten. Alweer zo’n voorbeeld van de verloedering van de samenleving, waar Harry zich zoveel zorgen om had gemaakt. Maar zeg nu zelf: als ik niet eens de ochtendkrant op tijd kon krijgen, hoe kon men dan van mij verwachten dat ik geen mensen vermoordde?
Normaliter maakte het me niet zoveel uit. De verslaggeving over mijn avonturen had me nooit erg geinteresseerd. En Harry had me op het hart gedrukt dat ik niet zo stom moest zijn om een soort plakboek bij te houden. Niet dat het echt nodig was, want ik las eigenlijk nooit de recensies van mijn optredens. Deze keer lag het echter iets anders omdat ik zo ondoordacht te werk was gegaan en me een beetje zorgen maakte over de vraag of ik mijn sporen wel goed had gewist. En ik was ook nieuwsgierig naar wat ze te zeggen zouden hebben over mijn onverwachte feestje. Dus zat ik met mijn kop koffie voor mijn neus totdat ik drie kwartier later de krant tegen de voordeur hoorde slaan. Ik ging hem halen en vouwde hem open.
Wat je ook over journalisten kunt zeggen — en dat is heel wat — ze worden zelden geplaagd door een goed geheugen. Dezelfde krant die een paar dagen geleden politie pakt moordenaar had uitgebazuind, schetterde nu arrestatie ijscoman onterecht? Het was een lang en amusant stuk, geschreven met veel gevoel voor dramatiek en met talloze details over de vondst van het ernstig verminkte lijk op de bouwplaats bij Old Cutler Road. Een woordvoerder van de politie van Metro-Dade — dat moest inspecteur LaGuerta zijn; daar was ik van overtuigd — had verklaard dat het nog veel te vroeg was om iets met zekerheid te zeggen, maar dat het vermoedelijk ging om het werk van een imitator. Maar de krant had zijn eigen conclusies getrokken — ook iets waar men zelden terughoudend in is — en vroeg zich nu hardop af of de man die in hechtenis was genomen, Daryll Earl McHale, wel de dader was. Of liep de werkelijke dader nog steeds vrij rond en was dit het bewijs van zijn laatste provocatie van de publieke moraal? Want, zo stelde de krant, hoe kon het mogelijk zijn dat er op hetzelfde moment twee van dit soort moordenaars rondliepen? Dat was helemaal niet zo slecht gedacht en ik vroeg me af of de pers, wanneer ze zo veel energie en doortastendheid hadden besteed aan de moorden, zij die niet al lang de wereld uit hadden kunnen helpen.
Maar het was natuurlijk buitengewoon interessant leesvoer. Het bood zelfs ruimte voor speculaties. Lieve hemel, was het echt mogelijk dat dit gestoorde beest nog steeds vrij rondliep? Waren we nu veilig of niet?
De telefoon begon te rinkelen. Ik keek naar de klok aan de muur. Het was kwart voor zeven. Dat kon alleen Deborah zijn.
‘Ik zit het nu te lezen,’ zei ik in de hoorn.
‘Jij zei dat het groter zou zijn,’ zei Deborah. ‘En smeriger.’
‘Nou, is het dat dan niet?’ vroeg ik in alle onschuld.
‘Het is niet eens een hoer,’ zei ze. ‘Een of andere parttime schoonmaker van Ponce Junior High, in stukken gesneden op een bouwplaats bij Old Cutler Road. Wat moet dit verdomme voorstellen, Dexter?’
‘Je weet dat ik niet perfect ben, Deborah, of wist je dat niet?’
‘Het past niet in het patroon. Waar is de kou waarvan jij zei dat die er zou zijn? Waar is de smalle ruimte gebleven?’
‘Dit is Miami, Deb. Mensen pikken hier alles van elkaar.’
‘Het is niet eens een imitator,’ zei ze. ‘Het lijkt niet op de vorige moorden. Zelfs LaGuerta ziet dat goed. Ze heeft het al aan de pers verklaard. Godverdomme, Dexter, mijn naam staat hier op het spel en jij komt met een of andere willekeurige slachter, of misschien wel een drugsmoord.’
‘Het lijkt me niet helemaal eerlijk om mij daar de schuld van te geven.’
‘Godverdomme, Dex!’ zei ze en toen hing ze op.
Het ochtendnieuws op tv besteedde wel negentig seconden aan de schokkende vondst van het verminkte lijk. Channel 7 had nog de beste details. Maar niemand wist meer dan er in de krant had gestaan. Iedereen straalde woede en verontwaardiging uit, en het grimmige besef dat er nog meer rampen te gebeuren stonden, een atmosfeer die zelfs doorsloeg naar het weerbericht, hoewel ik ervan overtuigd was dat een groot deel daarvan te danken was aan het ontbreken van beelden en foto’s.
Weer een mooie dag in Miami. Verminkte lijken en in de namiddag kans op een bui. Ik kleedde me aan en ging naar mijn werk.
Ik geef toe dat ik een achterliggende reden had om zo vroeg naar het lab te gaan, maar ik stelde het iets uit door onderweg twee donuts, een appelpunt en een kaneelrondo ter grootte van mijn reserveband te kopen. Ik at de appelpunt en een donut op terwijl ik me door het moordlustige verkeer bewoog. Ik heb nooit begrepen hoe ik ongestraft zo veel donuts kan eten. Ik kom niet aan, krijg geen puistjes en hoewel dat misschien oneerlijk lijkt, is het nooit in me opgekomen om erover te klagen. Ik stond blijkbaar voor in de rij toen de genen werden uitgedeeld, want ik heb een snelle stofwisseling en ben groot en sterk, wat me voor mijn hobby allemaal goed uitkwam. En er was me verteld dat ik er niet eens zo afstotelijk uitzag, wat, geloof ik, als een compliment werd bedoeld.
Ik had ook niet veel slaap nodig en ook dat kwam me deze ochtend goed uit. Ik hoopte namelijk om eerder op het lab te zijn dan Vince Masuoka en zo te zien was dat me gelukt. Het was donker in zijn kamer toen ik daar binnen kwam met de witte papieren zak in mijn hand als camouflage, maar mijn vroege bezoek had niets met donuts te maken. Snel liet ik mijn blik over zijn werktafels gaan en zocht ik naar de bewijsdoos met de naam jaworski en de datum van gisteren.
Ik vond hem en haalde de weefselmonsters eruit. Het zou genoeg moeten zijn. Ik trok een paar gummihandschoenen aan en even later had ik uit een van de monsters een bloeddruppel op een schoon objectglaasje geknepen. Ik besef hoe oerdom het was om weer zo’n groot risico te nemen, maar ik moest mijn bloeddruppel hebben.
Ik had het net opgeborgen in een afsluitbaar bewijszakje toen ik hem hoorde aankomen. Ik zette snel alles terug en draaide me om naar de deur, op het moment dat hij binnenkwam en me zag.
‘Mijn god,’ zei ik. ‘Wat loop jij geruisloos. Heb je soms ninjatraining gehad?’
‘Ik heb twee oudere broers,’ zei Vince. ‘Dat is bijna hetzelfde.’
Ik liet hem de papieren zak zien en maakte een buiging. ‘Meester, ik kom u een geschenk brengen.’
Hij keek nieuwsgierig naar de zak. ‘Moge Boeddha je zegenen, grasshopper. Wat zit erin?’
Ik gooide de zak naar hem toe. Die raakte hem op zijn borst en viel op de grond. ‘Tot zover de ninjatraining,’ zei ik.
‘Mijn fijngevoelige lichaam heeft koffie nodig om te kunnen functioneren,’ zei Vince terwijl hij zich bukte om de zak op te rapen. ‘Au, dat deed zeer. Wat zit erin?’ Hij keek in de zak en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hopelijk geen vergeten lichaamsdeel.’ Hij haalde de reusachtige kaneelrondo eruit en keek ernaar. ‘Ai, caramba. Mijn dorp zal dit jaar niet omkomen van de honger. Wij zijn u zeer dankbaar, grasshopper.’ Hij maakte een buiging en stak de rondo omhoog. ‘Een schuld die is terugbetaald, is een zegen voor ons allen, mijn zoon.’
‘In dat geval,’ zei ik, ‘heb jij het zaakdossier van die man die ze gisteravond bij Old Cutler Road hebben gevonden?’
Vince nam een grote hap van de rondo. Zijn lippen waren wit van de poedersuiker terwijl hij langzaam kauwde. ‘Mmmmm,’ zei hij en hij slikte. ‘Hebben we het gevoel dat we worden buitengesloten?’
‘Als je met “we” Deborah bedoelt, ja, dat hebben we,’ zei ik. ‘Ik heb haar beloofd dat ik een blik in het dossier zou werpen.’
‘Grmfl,’ zei Vince met zijn mond vol. ‘Goewoe bloeb duz kib.’
‘Vergeef me, meester,’ zei ik. ‘De taal die u spreekt is mij onbekend.’
Hij kauwde en slikte. ‘Ik zei dat er deze keer in ieder geval genoeg bloed is. Maar je staat toch aan de zijlijn. Ze hebben de klus aan Bradley gegeven.’
‘Mag ik het dossier zien?’
Hij nam weer een hap. ‘Ie waf nof ulluffuh…’
‘Ongetwijfeld, en in het Engels?’
Vince slikte weer. ‘Ik zei: hij was nog in leven toen zijn been eraf werd gehaald.’
‘Sommige mensen zijn echte volhouders, vind je niet?’
Vince nam de rondo tussen zijn tanden, pakte het dossier, stak het me toe en nam op hetzelfde moment een grote hap van de rondo.
Ik pakte het dossier aan en zei: ‘Ik moet gaan, voordat je weer iets probeert te zeggen.’
‘Te laat,’ riep hij me kauwend na.
Ik wandelde terug naar mijn kantoor en nam onderweg de inhoud van het dossier door. Gervasio Cesar Martez had het lijk gevonden. Hij was beveiligingsmedewerker en werkte voor Sago Security Systems. Hij werkte daar al veertien maanden en had geen strafblad.
Martez had het lijk gevonden om 22.17 uur en had meteen de directe omgeving afgezocht voordat hij de politie belde. Hij wilde de pendejo pakken die dit had gedaan, want mensen hoorden dit soort dingen niet te doen en zeker niet wanneer hij, Gervasio, dienst had. Dan was het alsof ze het hem hadden aangedaan, begrijpt u? Dus wilde hij dit monster zelf in de kraag vatten. Maar dat was helaas niet gelukt. Want hij had nergens een spoor van de dader gezien, dus had hij de politie maar gebeld.
De arme man had het persoonlijk opgevat. Ik had begrip voor zijn verontwaardiging. Een dergelijke brutaliteit kon niet worden getolereerd. Natuurlijk was ik ook heel blij dat zijn eergevoel mij genoeg tijd had gegeven om te ontsnappen. Ik, die altijd had gedacht dat moraliteit zinloos was.
Ik wilde mijn donkere kantoor binnen lopen maar botste tegen inspecteur LaGuerta op. ‘He,’ zei ze. ‘Zag je me niet?’ Maar ze ging niet opzij.
‘Ik ben geen ochtendmens,’ zei ik. ‘Mijn bioritme ontwaakt pas om een uur of twaalf.’
Van heel dichtbij keek ze naar me op. ‘Ik kan het niet aan je zien,’ zei ze.
Ik schoof langs haar heen naar mijn bureau. ‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg ik. ‘Kan ik een bijdrage leveren aan het majestueuze apparaat van de gezagshandhaving?’
Ze staarde me aan. ‘Je hebt een bericht,’ zei ze. ‘Op je antwoordapparaat.’
Ik keek naar mijn antwoordapparaat. Inderdaad, het lichtje knipperde. Deze vrouw was echt scherpzinnig.
‘Een of andere vrouw,’ zei LaGuerta. ‘Ze klinkt slaperig en gelukkig. Heb je soms een vriendin, Dexter?’ Haar stem had een uitdagende ondertoon.
‘Ach, je weet hoe het gaat,’ zei ik. ‘Vrouwen zijn tegenwoordig zo vooruitstrevend en als je zo knap bent als ik, verliezen ze onmiddellijk hun hoofd.’ Het was geen erg gelukkige woordkeuze, want terwijl ik het zei, moest ik denken aan het vrouwenhoofd dat kortgeleden naar me toe was geslingerd.
‘Kijk maar uit,’ zei LaGuerta. ‘Vroeg of laat blijft er een aan je plakken.’ Ik had geen idee wat ze daarmee bedoelde, maar het beeld was al verontrustend genoeg.
‘Je hebt ongetwijfeld gelijk,’ zei ik, ‘maar tot dan is het carpe diem.’
‘Wat?’
‘Dat is Latijn,’ zei ik. ‘Het betekent: “klachten alleen overdag, a.u.b.” ’
‘Wat denk je van die van de afgelopen nacht?’ vroeg ze opeens.
Ik liet haar het dossier zien en zei: ‘Ik wilde er net naar gaan kijken.’
‘Het is niet dezelfde dader,’ zei ze met een boze blik. ‘Die verdomde verslaggevers mogen zeggen wat ze willen. McHale is schuldig. Hij heeft bekend. Het kan dezelfde dader niet zijn.’
‘Toch lijkt het me een te groot toeval,’ zei ik. ‘Dat er tegelijkertijd twee van zulke moordenaars zouden rondlopen.’
LaGuerta haalde haar schouders op. ‘Dit is Miami. Dat soort gasten komt hier hun vakantie doorbrengen. Er lopen hier zo veel moordenaars rond. Ik kan ze niet allemaal pakken.’
Om u de waarheid te zeggen kon ze er niet een pakken, tenzij hij zich van een hoog gebouw wierp en door het open dak van haar auto naast haar op de passagiersstoel terechtkwam. Maar het leek me niet het juiste moment om dat tegen haar te zeggen. LaGuerta kwam dichter bij me staan en tikte met een donkerrode nagel op het dossier. ‘Je moet hierin iets zien te vinden, Dexter. Iets wat aantoont dat het niet dezelfde dader is.’
Er ging me een licht op. Ze werd onder druk gezet, vermoedelijk door korpschef Matthews, iemand die alles geloofde wat hij in de krant las zolang ze zijn naam maar juist spelden. En ze had behoefte aan munitie om terug te knokken. ‘Natuurlijk is het niet dezelfde,’ zei ik. ‘Maar waarom ben je bij mij gekomen?’
Ze staarde me enige tijd aan met half dichtgeknepen ogen, wat er nogal vreemd uitzag. Ik vermoed dat ze die blik had gezien in een van de films waar Rita me altijd mee naartoe sleepte, maar waarom LaGuerta die blik nu op mij toepaste, was me een raadsel. ‘Ik heb je de driedaagse laten bijwonen,’ zei ze. ‘Zelfs toen Doakes je de deur uit wilde schoppen. Ik heb ervoor gezorgd dat je kon blijven.’
‘Hartelijk bedankt.’
‘Omdat jij soms gevoel voor dit soort dingen hebt. Voor de seriemoordenaars. Dat zegt iedereen. Dat Dexter soms het juiste voorgevoel heeft.’
‘Is dat zo?’ zei ik. ‘Ik heb gewoon een of twee keer goed gegokt.’
‘En ik heb iemand in het lab nodig die iets voor me kan vinden.’
‘Waarom vraag je het dan niet aan Vince?’
‘Hij is niet zo leuk,’ zei ze. ‘Jij zult iets vinden, denk ik.’
Ze stond nog steeds verontrustend dichtbij, zo dichtbij dat ik haar shampoo kon ruiken. ‘Ik zal mijn best doen,’ zei ik.
Ze knikte naar het antwoordapparaat. ‘Ga je haar terugbellen? Je hebt nu geen tijd om achter de vrouwtjes aan te jagen.’
Ze was nog steeds niet achteruitgegaan en het duurde even voordat ik doorhad dat ze het over het bericht op mijn antwoordapparaat had. ‘Volgens mij jagen ze achter mij aan, inspecteur.’
‘Ha! Daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben.’ Ze keek me nog even strak aan, draaide zich toen om en liep weg.
Ik weet niet waarom maar ik keek haar na. Het ging helemaal vanzelf. En net voordat ze de hoek om liep, streek ze haar rok glad over haar heupen, draaide ze haar hoofd om en keek ze me nog een keer aan. Toen was ze weg, opgeslokt door de ondoorgrondelijke mysteries van de politiek binnen het politiedekorps.
En ik? De arme, verwarde Dexter? Wat kon ik anders doen? Ik liet me in mijn bureaustoel zakken en drukte op het afspeelknopje van het antwoordapparaat. ‘Hallo, Dexter. Met mij.’ Natuurlijk. En hoe vreemd het misschien ook mag klinken, de lome, enigszins schorre stem leek op die van Rita. ‘Mm… ik zat weer aan gisteravond te denken. Bel me terug, tijger.’ Zoals LaGuerta al had vastgesteld, klonk ze vermoeid en gelukkig. Ik had blijkbaar een nieuwe vriendin.
Waar zou deze waanzin eindigen?