Je begrijpt toch dat dit een slag in de lucht is, he?’ zei ik. ‘Dat we waarschijnlijk niets zullen vinden?’
‘Dat weet ik,’ zei Deb.
‘En we hebben in feite geen jurisdictie. We zijn hier in Broward. En de politie van Broward mag ons niet erg, dus…’
‘Jezus, Dexter, zit niet zo te zeuren,’ snauwde ze. ‘Je lijkt wel een schoolmeisje.’
Misschien was dat wel zo, maar het was niet erg aardig van haar om het op deze manier tegen me te zeggen. Het was wel zo dat Deb inmiddels was veranderd in een bundel stalen, strakgespannen zenuwen. Toen we de Sawgrass Expressway verlieten en het parkeerterrein van het Office Depot Center op draaiden, klemde ze haar kiezen zo hard op elkaar, dat ik haar kaken bijna kon horen kraken. ‘Rotzus,’ mompelde ik, maar Debhad het gehoord.
‘Hou je kop,’ zei ze.
Ik keek van Debs granieten profiel naar de Arena. Met het vroege ochtendlicht rechts van ons zag die er heel even uit alsof hij werd omringd door een vloot vliegende schotels. Natuurlijk waren dat gewoon de buitenlampen die als overmaatse stalen paddestoelen uit de muren staken. Iemand had zeker tegen de architect gezegd dat dat leuk was.
Jeugdig en onderscheidend, zoiets. En dat waren ze waarschijnlijk ook, in het juiste licht.
Ik reed een keer om de Arena heen om te zien of ik iemand zag.
Tijdens de tweede ronde stopte er een oude Toyota bij een van de ingangen. Het rechterportier werd dichtgehouden door een touw dat van de deurstijl door het open raampje naar binnen liep. Het portier aan de bestuurderskant ging open toen ik naast de Toyota parkeerde en Deb was al uitgestapt voordat we goed en wel stilstonden.
‘Een ogenblikje, meneer,’ zei Deb tegen de man die uitstapte. Hij was een jaar of vijftig, niet al te groot en hij had een groene werkbroek en een blauw nylon jack aan. Hij zag Debs uniform en werd meteen nerveus. ‘Wat is er?’ zei hij. ‘Ik heb niks gedaan.’
‘Werkt u hier, meneer?’
‘Ja, natuurlijk. Waarom zou ik hier anders ’s morgens om acht uur zijn?’
‘Mag ik uw naam, meneer, alstublieft?’
Hij zocht naar zijn portefeuille. ‘Steban Rodriguez. Ik kan me legitimeren.’
Deborah wuifde dat weg. ‘Dat is niet nodig,’ zei ze. ‘Wat komt u hier zo vroeg doen, meneer?’
Hij haalde zijn schouders op en stak de portefeuille weer in zijn zak.
‘Ik ben hier meestal vroeger, maar het team is op tournee, naar Vancouver, Ottawa en Los Angeles. Daarom kan ik wat later beginnen.’ ‘Zijn er nog meer mensen hier, Steban?’
‘Nee, alleen ik. Alle anderen slapen uit.’
‘En ’s nachts? Is er een nachtwaker?’
Hij gebaarde om zich heen. ‘De nachtwaker controleert het parkeerterrein, maar veel meer doet hij niet. Ik ben hier ’s ochtends meestal de eerste.’
‘De eerste die naar binnen gaat, bedoel je?’
‘Ja, dat zeg ik toch?’
Ik stapte uit de auto en leunde op het dak. ‘Ben jij degene die de Zamboni bestuurt voor de ochtendtraining?’ vroeg ik. Deb keek me geergerd aan. Steban staarde me aan, keek naar mijn frivole hawaihemd en mijn gabardine bandplooibroek. ‘Ben jij ook een smeris?’
‘Een bureausmeris,’ zei ik. ‘Ik werk in het lab.’
‘O… natuurlijk,’ zei hij, knikkend alsof het hem volkomen duidelijk was.
‘Bestuur jij de Zamboni, Steban?’ vroeg ik nog een keer. ‘Ja, maar niet tijdens de wedstrijden. Dan nemen de hoge heren het over. Die zetten hun kinderen erin, of een of andere beroemdheid. Om rondjes te rijden en te zwaaien, dat soort onzin. Maar ik doe het ijs voor de ochtendtraining, tenminste, als het team komt trainen. ’s Morgens vroeg, heel vroeg. Maar ze zijn nu op tournee, dus kom ik wat later.’ ‘We willen graag even binnen kijken,’ zei Deb voordat ik weer iets zou zeggen. Steban draaide zijn hoofd naar haar om en in zijn ene oog gloeide een lichtje op.
‘Mij best,’ zei hij. ‘Heb je een gerechtelijk bevel?’
Deborah begon te blozen. Het creeerde een prachtig contrast met haar blauwe uniform maar het was mogelijk niet de meest effectieve manier om haar autoriteit te behouden. En omdat ik haar zo goed kende, wist ik dat ze zou voelen dat ze bloosde en daar boos om zou worden. Aangezien we geen gerechtelijk bevel hadden en hier goedbeschouwd niets te zoeken hadden zonder officiele toestemming van wie ook, kwam het me voor dat boos worden in deze situatie niet de beste tactiek zou zijn. ‘Steban?’ zei ik voordat Deb iets kon zeggen waar ze spijt van zou krijgen.
‘Ja?’
‘Hoelang werk je hier al?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Sinds het hier open is. En daarvoor heb ik nog twee jaar in de oude Arena gewerkt.’
‘Dus je was hier vorige week ook, toen ze het lijk op het ijs hebben gevonden?’
Steban wendde zijn blik af. Onder zijn gebruinde huid kreeg zijn gezicht een groene tint. Hij slikte. ‘Zoiets wil ik nooit meer zien, man,’ zei hij. ‘Nooit meer.’
Ik knikte, quasi-oprecht meelevend. ‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei ik. ‘Maar daarom zijn we hier, Steban.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je?’
Ik wierp even een blik op Deb om er zeker van te zijn dat ze geen gekke dingen zou doen. Ze keek me aan met op elkaar geknepen lippen van afkeuring en tikte ongeduldig met haar voet op de grond, maar ze zei niets.
‘Steban,’ zei ik terwijl ik dichter bij hem ging staan en mijn stem zo vertrouwelijk en mannelijk mogelijk liet overkomen, ‘wij denken dat als je hier vanochtend naar binnen gaat, er een goede kans is dat je weer zoiets te zien krijgt.’
‘Shit!’ barstte hij uit. ‘Daar wil ik niks mee te maken hebben.’ ‘Natuurlijk wil je dat niet.’
‘Me cago en diez met die shit!’ zei hij.
‘Absoluut,’ beaamde ik. ‘Dus misschien is het een goed idee dat je ons eerst even laat kijken. Gewoon, voor de zekerheid.’
Hij bleef me even aanstaren en keek toen naar Deborah, die me nog steeds met norse blik stond te observeren, wat haar, in combinatie met haar uniform, best goed stond.
‘Dan kan ik in de problemen komen,’ zei Steban. ‘Mijn baan kwijtraken.’
Ik glimlachte zo meelevend mogelijk naar hem. ‘Of jij kunt eerst naar binnen gaan en daar een berg afgehakte armen en benen aantreffen. Weet je, het zijn er meer dan de vorige keer.’
‘Shit,’ zei hij weer. ‘Als ik jullie binnenlaat, raak ik in de problemen en word ik misschien ontslagen. Waarom zou ik dat riskeren?’ ‘Omdat het je burgerplicht is. Wat dacht je daarvan?’
‘Kom op, man,’ zei hij. ‘Sta me niet te besodemieteren. Wat kan het jou schelen als ik mijn baan kwijtraak?’
Hij hield niet echt zijn hand op, wat ik heel netjes van hem vond, maar het was duidelijk dat hij hoopte op een kleine tegemoetkoming om hem over de drempel van zijn mogelijke ontslag te krijgen. Niet onredelijk. Dit was tenslotte Miami. Maar het enige wat ik bij me had, was een biljet van vijf dollar en die had ik toch echt nodig voor een donut en een kop koffie. Dus knikte ik naar hem, als mannen onder elkaar. ‘Je hebt gelijk,’ zei ik. ‘We hadden gehoopt dat je de lichaamsdelen niet hoefde te zien. Had ik al gezegd dat het er deze keer veel meer zijn?
Maar ik zou absoluut niet willen dat je je baan kwijtraakt. Sorry dat we je hebben lastiggevallen. Een prettige dag nog!’ Ik glimlachte naar Deborah. ‘Kom op, agent, we gaan. We moeten naar die andere plaats delict om te zien of we de vingers kunnen vinden.’
Deborah keek nog steeds boos maar ze was in ieder geval zo slim om het spel mee te spelen. Ze opende het portier van de auto terwijl ik Steban opgewekt gedag zwaaide en ook instapte.
‘Wacht!’ riep Steban. Met beleefde interesse keek ik naar hem op.
‘Ik zweer het bij god, man, ik wil die shit nooit meer zien,’ zei hij. Hij bleef me even aankijken alsof hij hoopte dat ik alsnog wat meegaander zou worden en hem een handvol krugerrands zou geven, maar zoals ik al zei,waren de donut en de koffie van cruciaal belang voor mijn geestelijke welzijn, dus gaf ik niet toe. Steban liet zijn tong langs zijn lippen gaan, draaide zich toen om en ramde zijn sleutel in het slot van de grote poort.
‘Ga maar kijken. Ik wacht hier wel.’
‘Weet je het zeker?’ vroeg ik.
‘Kom op, man, wat wil je nog meer van me? Ga kijken!’ We stapten uit en ik keek Deborah aan. ‘Hij weet het zeker,’ zei ik.
Deborah zei niets, schudde alleen haar hoofd en keek me aan met een merkwaardig mengsel van kleine-meisjesbewondering en verbitterde smerissenhumor.
Ze liep om de auto heen naar de ingang en ik ging haar achterna. Het was donker en koud in de Arena, maar dat was niet echt een verrassing. Het was tenslotte een ijshockeybaan en het was vroeg in de ochtend. Steban wist ongetwijfeld waar de lichtknop zat maar hij had het ons niet verteld. Deb haalde de grote zaklantaarn van haar riem en liet de lichtstraal over het ijs gaan. Ik hield mijn adem in toen die eerst naar het ene doel en daarna naar het andere ging. Langzaam liet ze hem nog een keer in het rond gaan, nam een paar keer de tijd om beter te kijken en stopte ten slotte weer bij mij.
‘Niks,’ zei ze. ‘Geen reet.’
‘Je lijkt teleurgesteld.’
Ze snoof, draaide zich om en liep weg. Ik bleef op de middenstip staan, voelde de kou optrekken vanaf het ijs en gaf me over aan mijn gedachten. Of beter gezegd: aan gedachten die niet van mij waren. Want op het moment dat Deb wegliep, hoorde ik vanachter mijn schouder een zacht stemmetje, een kil en droog gegrinnik, dat vertrouwde vederlichte briesje dat net onder de gehoorgrens bleef. En terwijl Deborah wegliep, bleef ik doodstil op het ijs staan, kneep mijn ogen dicht en luisterde naar wat mijn oude vriend me te vertellen had. Het was niet veel meer dan een transparant gefluister, de aanzet tot een stem die er niet was, maar ik luisterde er toch naar. Ik hoorde hem grinniken en heel zacht vreselijke dingen in mijn ene oor fluisteren terwijl mijn andere oor me liet weten dat Deborah tegen Steban zei dat hij binnen moest komen en de lichten moest aandoen. Wat hij even later deed, met als direct effect dat het onverstaanbare gefluister aanzwol tot een schaterend vrolijk en kwaadaardig gelach.
Wat is er? vroeg ik beleefd, maar het enige antwoord was opnieuw een golf van vrolijkheid. Ik had geen idee wat dit te betekenen had, maar ik was ook niet echt verbaasd toen er iemand begon te schreeuwen. Steban was een vreselijk slechte schreeuwer. Wat hij uitbracht was een schor, gedempt gekreun dat meer klonk alsof hij opeens heel erg misselijk was geworden. De man had absoluut geen talent.
Ik deed mijn ogen open. Ik kon me in deze omstandigheden onmogelijk concentreren en bovendien viel er niets meer te horen. Het gefluister was opgehouden zodra het schreeuwen begon. Al dat geschreeuw zei immers voldoende? En dus deed ik mijn ogen open en was ik net op tijd om te zien hoe Steban als door een katapult werd weggeschoten bij de kast achter in de Arena. Hij vloog over het ijs, slippend en glijdend en jankend in het Spaans totdat hij ten slotte tegen de boarding kletterde. Hij krabbelde overeind en strompelde kreunend van ellende naar de uitgang.
Ik zag een kleine bloedvlek op het ijs op de plek waar hij was gevallen. Deborah kwam met getrokken pistool de Arena binnen, maar Steban wrong zich langs haar heen en rende het daglicht in. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Deborah, met haar pistool nog steeds in de hand. Ik hield mijn hoofd schuin, hoorde het droge gegrinnik nagalmen en terwijl de angstkreten nog steeds naklonken in mijn oren, begreep ik het.
‘Ik geloof dat onze Steban iets heeft gevonden,’ zei ik.