27

Wat herinner je je van vroeger, had Harry me gevraagd. Niks, pa.

Behalve…

Uit mijn onderbewustzijn borrelden beelden op. Visioenen? Dromen? Herinneringen? Wat ze ook waren, ze waren heel duidelijk. En ze gingen over hier… deze plek? Nee, dat kon toch niet? Deze container kon hier nog niet zo lang staan en ik wist zeker dat ik er nooit in was geweest. Maar de beperkte ruimte, de koele lucht die uit het ronkende aggregaat werd geblazen, het flauwe licht… Alles deed me denken aan vroeger en aan thuis. Natuurlijk was het niet deze container geweest… Maar de beelden waren zo helder, zo hetzelfde, zo onmiskenbaar bijna goed, behalve…

Ik knipperde met mijn ogen, zag de flitsen van een beeld en deed mijn ogen dicht.

Wat ik zag was de binnenkant van een andere container. Er stonden geen kratten in deze container. Maar er waren… dingen. Daar, bij… bij mama? Ik zag haar gezicht, maar ze had zich op de een of andere manier verstopt en gluurde over de… de dingen? Ik zag alleen haar gezicht, haar strakke, onbeweeglijke gezicht met de ogen die niet knipperden. En eerst wilde ik lachen omdat mama zich zo goed had verstopt. De rest van haar kon ik niet zien, alleen haar gezicht. Er zat zeker een gat in de bodem. Ze had zich daaronder verstopt en haar hoofd door het gat gestoken… maar waarom reageerde ze niet nu ik haar zag? Waarom knipoogde ze niet eens naar me? En waarom gaf ze geen antwoord, zelfs niet toen ik haar heel hard riep? Ze verroerde zich niet, keek me alleen maar aan. En zonder mijn mama was ik alleen.

Maar nee… ik was niet helemaal alleen. Ik draaide mijn hoofd om en de herinnering draaide mee. Ik was niet alleen. Er was iemand bij me. Wat eerst heel verwarrend was, want ik was het zelf. Het was iemand anders, maar hij leek erg veel op mij… We leken allebei op mij… Maar wat deden we hier in deze container? En waarom bewoog mama zich niet? Zij kon ons helpen. We zaten in een grote plas… een plas… Als mama zich kon bewegen kon ze ons eruit halen, uit deze plas… ‘Bloed…?’ fluisterde ik.

‘Je weet het nog,’ zei hij achter me. ‘Daar ben ik zo blij om.’ Ik deed mijn ogen open. Mijn hoofd bonsde. Ik kon de omtrek van de andere container bijna in deze zien. En in die andere zat de kleine Dexter. Ik kon mijn voet op de plek zetten waar hij zat. En de andere ik zat naast me, maar hij was mij natuurlijk niet. Hij was iemand anders, iemand die ik net zo goed kende als mezelf en die ook een naam had… ‘Biney?’ zei ik aarzelend. De klank was goed, maar de naam leek niet helemaal te kloppen.

Hij glimlachte breed en knikte. ‘Zo noemde jij me. Je kon toen nog geen Brian zeggen. Dus noemde je me Biney.’ Hij klopte zachtjes op mijn hand. ‘Dat was oke. Ik vond het wel leuk om een koosnaam te hebben.’ Hij zweeg, glimlachte, maar bleef me recht aankijken. ‘Mijn kleine broertje.’

Ik ging op de grond zitten. Hij kwam naast me zitten.

‘Wat…?’ was het enige wat ik kon uitbrengen.

‘Broertje,’ herhaalde hij. ‘We waren een zogenaamde Ierse tweeling, want je werd amper een jaar na mij geboren. Onze moeder was wat slordig geweest.’ Zijn hele gezicht plooide zich in een uitgelaten, dolgelukkige glimlach. ‘Op meer dan een manier,’ zei hij.

Ik probeerde te slikken maar dat lukte niet. Hij, Brian, mijn broer, vervolgde zijn verhaal.

‘Ik heb op een paar punten moeten gokken,’ zei hij. ‘Maar ik had tijd genoeg en toen men me aanmoedigde om een nuttig beroep te leren, heb ik dat gedaan. Ik ben heel goed geworden in het opzoeken van dingen met de computer. Ik heb de oude politiedossiers gevonden. Onze lieve mama ging met een stel heel akelige mensen om. Ze zat in de importhandel, net als ik. Maar hun product lag wat gevoeliger dan het mijne.’ Hij reikte achter zich in een kartonnen doos en haalde er een handvol petten uit. Op de voorkant zat de afbeelding van een springende panter. ‘Mijn spullen worden in Taiwan gemaakt, maar de hare kwamen uit Colombia. Ik denk dat mama en haar vrienden hebben geprobeerd een onafhankelijk handeltje op te zetten in producten die strikt gesproken niet van haar waren en dat haar zakelijke partners niet al te gelukkig waren met haar verlangen naar onafhankelijkheid, en dat ze toen hebben besloten haar een beetje te ontmoedigen.’

Hij stopte de petten weer terug in de doos en ik voelde dat hij me aankeek, maar ik was zelfs niet in staat mijn hoofd om te draaien. Na een tijdje voelde ik zijn blik niet meer.

‘Ze hebben ons hier gevonden,’ zei hij. ‘Hier in deze container.’ Zijn hand ging naar de vloer en bleef rusten op de exacte plek waar die andere kleine ik die ik niet was zo lang geleden in die andere container had gezeten. ‘Tweeenhalve dag later. Vastgeplakt aan de vloer in een plas opgedroogd bloed.’ Zijn stem klonk opeens schril en afstotelijk, toen hij dat gruwelijke woord ‘bloed’ uitsprak, op precies dezelfde manier als ik het uitgesproken zou hebben, vol afkeer en verachting. ‘Volgens de politierapporten waren er hier ook diverse mannen geweest. Drie of vier, vermoedelijk. Het is heel goed mogelijk dat een of meer van hen onze vader was. Natuurlijk had de kettingzaag de identificatie flink bemoeilijkt. Maar ze waren er redelijk zeker van dat het om slechts een vrouw ging. Ons lieve moedertje. Jij was toen drie. Ik was vier.’

‘Maar…’ zei ik. Verder kwam er niets uit.

‘Helemaal waar,’ zei Brian. ‘En jij was ook heel moeilijk te vinden. Ze doen in deze staat zo moeilijk over adoptiegegevens. Maar ik heb je gevonden, broertje. Ik heb je toch gevonden, waar of niet?’ Hij klopte weer op mijn hand, een vreemd gebaar, dat ik in heel mijn leven nog niet had gezien. Aan de andere kant had ik ook nog nooit een echte broer van vlees en bloed gehad. Misschien was handje kloppen iets wat ik met mijn broer moest oefenen, of met Deborah, en op dat moment besefte ik dat ik Deborah helemaal was vergeten.

Ik keek naar de tafel, een paar meter verderop, waarop ze lag vastgeplakt.

‘Ze ligt daar goed,’ zei mijn broer. ‘Ik wilde niet zonder jou beginnen.’ Als eerste samenhangende vraag zal hij u misschien heel vreemd in de oren klinken, maar ik vroeg: ‘Hoe wist je dat ik dat zou willen?’ Wat misschien klonk alsof dat echt zo was, terwijl ik er natuurlijk niet over peinsde om Deborah open te snijden. Absoluut niet. Aan de andere kant was hier mijn grote broer en hij wilde spelen, wat natuurlijk een zeldzame mogelijkheid was. Belangrijker dan onze familieband, veel belangrijker, was het feit dat hij net zo was als ik. ‘Dat kon je onmogelijk weten,’ zei ik, op veel onzekerder toon dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. ‘Ik wist het ook niet,’ zei hij. ‘Maar ik dacht dat er een goede kans was dat het wel zo zou zijn. We hebben allebei immers hetzelfde meegemaakt?’ Zijn glimlach werd breder en hij stak zijn wijsvinger op. ‘De “traumatische gebeurtenis”, ken je die term? Heb je boeken gelezen over monsters als wij?’

‘Ja,’ zei ik. ‘En Harry, mijn adoptiefvader, wist het ook, maar hij heeft me nooit willen vertellen wat er precies gebeurd is.’

Brian gebaarde naar de kartonnen doos. ‘Ik heb je net verteld wat er gebeurd is, broertje. De kettingzaag, de lichaamsdelen die in het rond vlogen, het… het bloed…’ Hij sprak het laatste woord weer op die angstaanjagende manier uit. ‘Tweeenhalve dag hebben we in de smurrie gezeten. Nog een wonder dat we het overleefd hebben, denk je ook niet? Je zou er bijna door in God gaan geloven.’ Zijn ogen fonkelden en Deb koos dat moment om zich te bewegen en een gedempt gekreun te laten horen. Hij schonk er geen aandacht aan. ‘Ze dachten dat we jong genoeg waren om er ongeschonden uit te komen. Ik zat net iets over de grens. Maar we hebben allebei de klassieke traumatische gebeurtenis meegemaakt. De medische wetenschap is het daarover eens. Het heeft mij gemaakt tot wat ik ben… en ik dacht dat hetzelfde misschien voor jou zou opgaan.’

‘Dat is ook zo,’ zei ik. ‘Op exact dezelfde manier.’

‘Wat een geluk,’ zei hij. ‘Dan is er dus toch een familieband.’ Ik keek hem aan. Mijn broer. Dat nieuwe, totaal onbekende woord. Als ik het hardop had uitgesproken, zou ik zeker gestotterd hebben. Ik kon het onmogelijk geloven maar het was net zo absurd om het te ontkennen. Hij leek op me. We hielden van dezelfde dingen. Hij had zelfs mijn verwrongen gevoel voor humor.

‘Ik dacht alleen…’ Ik schudde mijn hoofd.

‘Ja,’ zei hij. ‘Het kost een minuutje om te wennen aan het idee dat we nu met zijn tweeen zijn, is het niet?’

‘Misschien iets langer,’ zei ik. ‘Ik weet niet of ik…’

‘O jeetje, raken we aan het twijfelen? Na wat er is gebeurd? Tweeenhalve dag hebben we daar gezeten, mannetje. Twee kleine jongetjes die tweeenhalve dag in het bloed moesten zitten.’ Ik voelde me misselijk en duizelig worden, mijn hart bonkte in mijn borstkas en mijn hoofd gonsde.

‘Nee,’ zei ik kokhalzend en ik voelde zijn hand op mijn schouder. ‘Het maakt niet uit,’ zei hij. ‘Wat uitmaakt is wat we nu gaan doen.’ ‘Gaan doen…?’ zei ik.

‘Ja, wat we nu gaan doen.’ Hij maakte een vreemd snuivend en gorgelend geluid dat vermoedelijk als gelach was bedoeld, maar misschien had hij de imitatie nog niet zo goed onder de knie als ik. ‘Ik geloof dat ik nu eigenlijk iets zou moeten zeggen als: “Hier heb ik mijn hele leven naartoe geleefd!” ’ Hij herhaalde het snuivende geluid. ‘Maar natuurlijk kunnen we daar geen van beiden het juiste gevoel bij passen. We kunnen immers niks voelen? We hebben allebei ons hele leven een rol gespeeld. We hebben langs de spelregels van het leven genavigeerd en gedaan alsof we thuishoorden in een wereld die voor mensen was bedoeld, maar zelf zijn we nooit echt mensen geweest. En altijd en eeuwig hebben we gezocht naar een manier om werkelijk iets te voelen! En gewacht, broertje, op een moment als dit! Op echt, onvervalst gevoel. Daar worden we even stil van, he?’

Dat werd ik inderdaad. Mijn hoofd tolde en ik durfde mijn ogen niet meer dicht te doen uit angst voor wat er in het duister misschien op me zou wachten. En erger nog, mijn broer zat vlak naast me, observeerde me en verlangde van me dat ik mezelf was, dat ik net zo was als hij. En om mezelf te zijn, om zijn broer te zijn en te zijn wie ik was, moest ik… moest ik… tja, wat? Als vanzelf draaiden mijn ogen Deborahs kant op. ‘Ja,’ zei hij en ik hoorde nu de kille, gelukzalige woede van de Zwarte Ruiter in zijn stem. ‘Ik wist dat je het zou bedenken,’ zei hij. ‘Maar deze keer doen we het samen.’

Ik schudde mijn hoofd, maar erg overtuigend zag het er niet uit. ‘Ik kan het niet,’ zei ik.

‘Je zult wel moeten,’ zei hij, en we hadden allebei gelijk. Ik voelde weer die vederlichte hand op mijn schouder, bijna tegelijk met het zwijgende protest van Harry, die dit nooit zou begrijpen, een gevoel dat net zo sterk was als dat van mijn broers hand, die me nu overeind trok en in de richting van de tafel duwde. Een stap, twee stappen… en Deborahs wijdopen ogen boorden zich in de mijne, maar met die andere aanwezigheid vlak achter me kon ik niet tegen haar zeggen dat ik absoluut niet van plan was om…

‘Samen,’ zei hij. ‘Nog een keer. Weg met het oude, klaar voor het nieuwe. Vooruit met de geit!’ Nog een half pasje. Deborahs ogen schreeuwden het uit maar…

Hij kwam naast me staan en hield zijn hand op. Er lagen twee glanzende voorwerpen in. ‘Een voor allen, allen voor een! Heb je De drie musketiers gelezen?’ Hij gooide een van de messen in de lucht, liet het een salto draaien, ving het op in zijn linkerhand en stak het me toe. Het flauwe licht weerkaatste op het lemmet en brandde op mijn netvlies, net als de fonkeling in Brians ogen. ‘Kom, Dexter, broertje van me. Pak aan.’ Ook zijn tanden fonkelden. ‘Het is zover.’

Deborah, in haar strakke, grijsplastic boeien, loeide een gedempt protest. Ik keek haar aan. Wat ik in haar ogen zag, was ergernis, ongeduld en ook een toenemende boosheid. Kom op, Dexter! Overwoog ik echt haar open te snijden? Maak haar onmiddellijk los en breng haar thuis. Heb je het gehoord, Dexter? Dexter? Hallo, Dexter? Ben jij het of niet?

En dat wist ik dus niet.

‘Dexter,’ zei Brian, ‘ik wil je beslissing natuurlijk niet beinvloeden, maar zodra ik hoorde dat ik een broertje had dat net zo was als ik, was dit het enige waaraan ik nog kon denken. En jij voelt precies hetzelfde. Dat kan ik op je gezicht zien.’

‘Ja,’ zei ik, zonder mijn blik los te maken van Deborahs bezorgde gezicht, ‘maar moet zij het per se zijn?’

‘Waarom niet? Wat maakt haar voor jou zo speciaal?’

Goeie vraag. Ik keek haar nog steeds aan. Ze was niet mijn zus, niet echt, en ook geen echte familie van me, helemaal niks eigenlijk. Ik was natuurlijk dol op haar, maar…

Maar wat? Waarom aarzelde ik? Natuurlijk kon ik het niet doen. Dat was ondenkbaar. Zelfs eraan denken was ondenkbaar. Niet alleen omdat het Deb was, maar tegelijkertijd ook weer wel. Op dat moment drong een heel vreemde gedachte mijn arme, afgestompte hersens binnen, een gedachte die ik er niet meer uit kon krijgen. Wat zou Harry hiervan zeggen?

En dus bleef ik aarzelend staan, want hoe graag ik ook zou willen beginnen, ik wist wat Harry ervan zou zeggen. Hij had het al een keer gezegd. Het was een onwrikbare Harry-waarheid: hak alleen de slechteriken in mootjes, Dexter, niet je zus. Maar Harry had een situatie als deze nooit kunnen voorzien. Dat kon gewoon niet. Toen Harry zijn ‘wetten’ schreef, had hij nooit kunnen vermoeden dat ik ooit voor een keuze als deze zou worden gesteld, om de kant te kiezen van Deborah — niet mijn echte zus — of om mee te doen met mijn honderd procent echte broer in een spel dat ik dolgraag wilde meespelen. En toen Harry me mijn weg in het leven wees, had hij dit nooit kunnen voorzien. Harry had nooit geweten dat ik een broer had die…

Maar wacht eens even. Een ogenblikje, alstublieft. Harry had het wel geweten, want hij was erbij geweest toen het gebeurd was, nietwaar? En hij had het voor zichzelf gehouden, had me nooit verteld dat ik een broer had. Al die lange eenzame jaren waarin ik had gedacht dat ik de enige ik was, terwijl hij wist dat dat niet zo was maar er nooit iets over had gezegd. Zo’n enorm belangrijk feit voor mij — dat ik niet alleen was — en hij had het voor me verzwegen. Dus wat was ik Harry nu echt schuldig, na dit onthutsende verraad?

En wat op dit moment meer terzake deed, wat was ik deze kermende klomp vlees schuldig, die hier worstelend onder mijn ogen lag, dit wezen dat zich voor mijn zus had uitgegeven? Wat kon ik haar in hemelsnaam meer schuldig zijn dan Brian, mijn bloedeigen broer, mijn eigen vlees en bloed, een levende replica van mijn allereigenste dna?

Er rolde een zweetdruppel over Deborahs voorhoofd, die in haar ene oog terechtkwam. Ze knipperde verwoed met haar oog en trok allerlei rare gezichten om zowel mij te blijven aankijken als om het brandende vocht uit haar oog te krijgen. Ze maakte echt een deerniswekkende indruk zoals ze daar lag, vastgeplakt, hulpeloos en worstelend als een dom beest, een dom, menselijk beest. Ze was zo anders dan ik, en dan mijn broer, de slimme, nette, bloedeloze en vlijmscherpe Dexter en zijn bloedeigen broer.

‘Nou?’ vroeg hij en ik hoorde ongeduld en de eerste aanzet van teleurstelling in zijn stem.

Ik deed mijn ogen dicht. De ruimte rondom me werd donkerder en ik kon me niet bewegen. Daar was mama weer. Ze keek naar me met haar starre ogen en ik deed mijn ogen weer open. Mijn broer stond zo dicht achter me, dat ik zijn adem in mijn nek voelde. Mijn zus lag me aan te kijken met grote ogen die net zo star waren als die van mama. En de blik in haar ogen hypnotiseerde me, net als die van mama dat had gedaan. Ik deed mijn ogen dicht. Mama. Ik deed ze weer open. Deborah.

Ik pakte het mes aan.

Er klonk een zacht gestommel en een vlaag warme lucht kwam de koele container in. Geschrokken draaide ik me om.

LaGuerta stond in de deuropening met een gemeen uitziend automatisch pistooltje in haar hand.

‘Ik wist dat je iets als dit zou proberen,’ zei ze. ‘Ik zou jullie allebei moeten doodschieten. Of alle drie,’ vervolgde ze met een blik op Deborah, en daarna keek ze weer naar mij. ‘Ha!’ zei ze toen ze het mes in mijn hand zag. ‘Brigadier Doakes zou dit moeten zien. Hij had toch gelijk wat jou betreft.’ En haar pistool zwaaide even mijn kant op.

Het was lang genoeg. Brian bewoog zich heel snel, sneller dan ik voor mogelijk had gehouden. Toch lukte het LaGuerta een schot te lossen en ik zag Brian wankelen toen hij het mes in LaGuerta’s middenrif stak. Zo bleven ze even staan, tegen elkaar aan, maar kort daarna vielen ze op de grond en bewogen ze zich niet meer.

Een kleine plas bloed kroop over de stalen vloer van de container, vermengd bloed, van hen allebei, Brian en LaGuerta. Het was niet echt veel bloed en de plas werd niet groter, maar toch deinsde ik achteruit voor dat smerige spul en voelde ik iets wat verdacht veel op paniek leek. Ik deed twee stappen achteruit en botste tegen iets aan wat gedempte geluiden maakte die ook aan paniek deden denken.

Deborah. Ik trok de strook plakband van haar mond.

‘Jezus christus, dat doet zeer,’ zei ze. ‘Nou, hou in godsnaam op met dat idiote gedoe en maak me los van die klotetafel.’

Ik keek haar aan. Ze had een ring van bloed rondom haar lippen, walgelijk rood bloed dat me weer in mezelf keerde en me terugbracht naar die andere container met mijn moeder. En ze lag daar… net als mijn moeder. En net als de vorige keer blies de koele lucht in de container de haartjes in mijn nek overeind en dansten de donkere schaduwen om ons heen. Ze lag daar precies zoals de vorige keer, vastgeplakt en omhoog starend en wachtend als een…

‘Godverdomme,’ zei ze. ‘Schiet op, Dexter. Wakker worden!’ Maar deze keer had ik een mes, lag zij daar compleet hulpeloos en kreeg ik de kans om alles te veranderen. Ik kon…

‘Dexter?’ vroeg mama.

Deborah, bedoel ik. Natuurlijk bedoelde ik dat. Niet mama, die ons hier had achtergelaten, op dezelfde plek waar het allemaal was begonnen en waar het nu wellicht zou eindigen, met het brandende verlangen, de absolute dwang om het te doen, al in het zadel van het grote zwarte paard dat onder die prachtige maan door galoppeerde terwijl binnen in mij duizend stemmen fluisterden: doe het… Doe het nu… Doe het en alles zal veranderen… Alles zal worden zoals het hoort te zijn…

‘Mama?’ vroeg iemand.

‘Dexter, kom op nou,’ zei mama, ik bedoel, Deborah. Maar het mes kwam omhoog. ‘Dexter, in godsnaam, hou op met die onzin! Ik ben het! Debbie!’

Natuurlijk was het Deborah, maar ik schudde mijn hoofd, want ik kon het mes niet tegenhouden. ‘Dat weet ik, Deb. Het spijt me echt heel erg.’ Het mes ging verder omhoog. Ik kon er alleen maar naar kijken en het nu echt niet meer tegenhouden. Ik voelde nog steeds de vederlichte aanraking van Harry, die me opdroeg bij de les te blijven en te blijven nadenken, maar het was te licht en te zwak en de behoefte was groot en sterk, sterker dan ik ooit had meegemaakt, want dit was alles, het begin en het eind, en dat bracht me tot grotere hoogte, haalde me uit mezelf en zoog me terug in de tunnel tussen het jongetje in de plas bloed en de laatste kans om alles recht te zetten. Dit zou alles veranderen, zou mama terechtwijzen en haar laten zien wat ze me had aangedaan, want mama had ons moeten redden. Deze keer zou alles anders zijn. Zelfs Deb moest dat inzien.

‘Leg dat mes neer, Dexter.’ Haar stem klonk wat kalmer maar al die andere stemmen in mijn hoofd waren zo hard, dat ik haar bijna niet kon horen. Ik probeerde mijn hand naar beneden te doen om het mes neer te leggen, echt, maar verder dan een centimeter of vijf kwam ik niet.

‘Het spijt me, Deb, ik kan het niet,’ zei ik en ik moest mijn uiterste best doen om me verstaanbaar te maken boven het toenemende gehuil van de storm die 25 jaar de tijd had gehad om zich tot volle wasdom te ontwikkelen, en nu mijn broer en ik waren samengebracht als twee oceaanstoringen op een nacht bij volle maan…

‘Dexter!’ riep mijn verdorven moeder die ons hier alleen wilde achterlaten in die weerzinwekkende plas koud bloed, waarop de stem van mijn broer zich aansloot bij de mijne.

‘Rotwijf!’ snauwden we, en het mes ging verder omhoog… Vanachter me kwam een geluid. LaGuerta? Ik kon het niet zeggen en het maakte ook niet uit. Ik moest dit afmaken, moest dit doen, moest het nu laten gebeuren.

‘Dexter,’ zei Debbie. ‘Ik ben je zusje. Je wilt me dit niet aandoen. Wat zou papa ervan zeggen?’ En dat deed pijn, ik geef het toe, maar… ‘Leg dat mes neer, Dexter.’

Weer een zacht geluid achter me, een gedempt gekreun. De hand met het mes ging nog steeds omhoog.

‘Dexter, kijk uit!’ riep Deborah en ik draaide me om.

Inspecteur LaGuerta was half overeind gekrabbeld, op een knie, en kreunend van inspanning probeerde ze haar nu loodzware pistool te richten.

Heel, heel langzaam kwam de loop omhoog, wees eerst naar mijn voet, toen naar mijn knie…

Maar wat maakte het nog uit? Want het ging nu gebeuren en of LaGuerta’s vinger zich nu om de trekker spande of niet, het mes in mijn hand trok zich daar niets van aan.

‘Ze gaat je neerschieten, Dex!’ riep Deb en ze klonk angstig. De loop van het pistool wees nu naar mijn navel. LaGuerta’s gezicht was vertrokken van concentratie en de enorme krachtsinspanning die ze moest leveren, en het begon er echt op te lijken dat ze me ging neerschieten. Ik draaide me een kwartslag naar haar toe terwijl het mes in mijn hand aan zijn weg omlaag begon…

‘Dexter!’ riep mama/Deborah op de tafel, maar de Zwarte Ruiter riep nog harder, deed een stap naar voren, pakte mijn hand vast en begon het mes omlaag te duwen.

‘Dex…!’

Je bent een goeie jongen, Dex, fluisterde Harry in mijn hoofd, zowel zacht als krachtig, en het was net genoeg om het mes weer een stukje omhoog te duwen.

‘Ik kan er niks aan doen,’ fluisterde ik terug, en mijn vingers spanden zich steeds strakker om het heft van het trillende mes.

Kies wat… of wie… je vermoordt, zei hij terwijl het harde, diepe blauw van zijn ogen me aankeek vanuit Deborahs ogen, met een blik strak genoeg om het mes weer een paar centimeter omhoog te duwen. Er zijn genoeg mensen die het verdienen, zei Harry zacht, maar desondanks hoorbaar boven het woedende gestamp van de op hol geslagen kudde in mijn hoofd.

De punt van het lemmet knipoogde naar me en kwam tot stilstand. De Zwarte Ruiter kon het niet verder omlaag duwen. En Harry kon het mes niet losmaken uit mijn hand. Een status quo.

Achter me hoorde ik een schor, raspend geluid en een doffe bons, gevolgd door een kreun die zo levenloos klonk, dat ze als een zijden sjaal op spinnenpootjes om mijn schouders werd gelegd. Ik draaide me om. LaGuerta lag op de vloer, met het pistool in haar uitgestrekte arm, Brians mes in haar arm, haar tanden in haar bovenlip en haar ogen groot van pijn. Brian zat op zijn knieen naast haar en keek naar de angst op haar gezicht. Hij ademde zwaar en had een duistere grijns om zijn mond.

‘Zullen we de zaak afronden, broer?’ vroeg hij.

‘Ik… ik kan het niet,’ zei ik.

Mijn broer krabbelde overeind, kwam naar me toe en bleef licht heen en weer deinend voor me staan. ‘Kan het niet?’ zei hij. ‘Ik geloof niet dat ik dat woord ken.’ Hij maakte het mes los uit mijn vingers en ik kon niets doen om hem tegen te houden of hem te helpen.

Zijn ogen waren op Deborah gericht, maar zijn stem kwam van alle kanten en vuurde op Harry’s onzichtbare vingers op mijn schouder. ‘Je moet, broertje. Dit is een absolute must. Er is geen andere mogelijkheid.’ Hij kreunde, boog dubbel, bleef even zo staan, strekte zich ten slotte en bracht langzaam het mes omhoog. ‘Moet ik je herinneren aan hoe belangrijk familie is?’

‘Nee,’ zei ik, met mijn beide families om me heen, de levenden en de doden, en allemaal tegelijk schreeuwend wat ik wel en niet moest doen. Maar na een allerlaatste fluistering van Harry’s blauwe ogen in mijn herinnering begon mijn hoofd als vanzelf te schokken en zei ik het nog een keer. ‘Nee,’ zei ik, en deze keer meende ik het. ‘Nee, ik kan het niet. Niet met Deborah.’

Mijn broer staarde me aan. ‘Jammer dan,’ zei hij. ‘Je stelt me diep teleur.’

En het mes kwam omlaag.

Загрузка...