10

Maandagmorgen had ik Deborah nog steeds niet te pakken gekregen. Ik had haar een paar keer gebeld, en hoewel de toon van haar stem op de voicemail me nu zo vertrouwd was dat ik die kon neuriën, had ze nog niet gereageerd. Het werd steeds frustre-render; ik had een mogelijke list bedacht om me uit de houdgreep van Doakes te bevrijden, en ik kwam niet verder dan de telefoon. Het is verschrikkelijk om afhankelijk van iemand te zijn.

Maar ik ben een volhouder en heb geduld, naast al mijn andere padvinderskwaliteiten. Ik had tientallen berichten achtergelaten, allemaal even geestig en opgewekt, en die positieve benadering had vast gewerkt want eindelijk kreeg ik antwoord.

Ik was net op mijn bureaustoel gaan zitten om een rapport over een dubbele moord af te maken, waar niets opwindends aan was. Eén wapen, hoogstwaarschijnlijk een kapmes, en een paar seconden woeste ongeremdheid. De eerste wonden van beide slachtoffers waren in bed toegebracht, waar ze kennelijk in flagrante delicto waren betrapt. De man had nog een arm op weten te tillen, maar iets te laat om zijn nek te beschermen. De vrouw was zelfs tot de deur gekomen toen een slag boven aan haar ruggengraat een straal bloed op de wand naast de deurpost had doen belanden. Dit was echt routinewerk, zoals het meeste eigenlijk, en extreem onplezierig. Er zit zoveel bloed in twee mensen, en als iemand besluit het er allemaal tegelijk uit te laten lopen, wordt het een verschrikkelijke en onaangename bende, wat ik tot in de grond weerzinwekkend vind. Door de boel op een rijtje te zetten en er een analyse van te maken voel ik me dan meestal weer stukken beter en zodoende kan mijn baan zo nu en dan veel voldoening geven.

Maar dit was echt een puinhoop. Ik had spatten gevonden op de plafondventilator, heel waarschijnlijk van het kapmes op het moment dat de moordenaar tussen twee steken in zijn arm had opgeheven. Omdat de ventilator aanstond, waren er tot in de verste hoeken bloedspatjes terechtgekomen.

Het was een drukke dag geweest voor Dexter. Ik was net bezig een alinea te formuleren om aan te geven dat het hier om een, zoals wij dat noemen, crime passionnel ging, toen de telefoon ging.

‘Ha Dex,’ zei de stem, en het klonk zo ontspannen, slaperig zelfs, dat het even duurde voor ik besefte dat het Deborah was.

‘Nou,’ zei ik. ‘De geruchten dat je dood was, waren dus overdreven.’

Ze lachte, en opnieuw klonk dat uitgesproken warm, heel anders dan haar normale vinnige lachje. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik leef nog. Maar Kyle heeft me behoorlijk beziggehouden.’

‘Herinner hem aan de werktijden, zus. Ook brigadiers hebben hun rust nodig.’

‘Hmm, dat weet ik zo net nog niet,’ zei ze. ‘Ik voel me behoorlijk goed zonder.’ Ze stiet een tweelettergrepige keelklank uit die zó niets voor Debs was dat het net leek alsof ze me vroeg te laten zien hoe je het beste door levend mensenbot kon zagen.

Ik probeerde me te herinneren wanneer ik Deborah voor het laatst had horen zeggen dat ze zich behoorlijk goed voelde en dat het ook echt had geklonken alsof ze meende wat ze zei. Er kwam niets in me op. ‘Je klinkt helemaal niet als jezelf, Deborah,’ zei ik. ‘Wat is er in hemelsnaam in je gevaren?’

Deze keer ging haar lach iets langer door, maar nog even gelukkig. ‘O, gewoon,’ zei ze. En toen lachte ze weer. ‘Maar goed, wat is er?’

‘O, niets,’ zei ik, terwijl de onschuld van mijn tong vloeide. ‘Mijn enige zus ter wereld verdwijnt spoorloos van de radar en duikt opeens weer op alsof ze zo uit Stepford Sergeants is gestapt. Ik ben alleen maar een beetje benieuwd wat er verdomme aan de hand is, meer niet.’

‘Jemig,’ zei ze. ‘Ik ben geroerd. Het is bijna alsof ik een echte mensenbroer heb.’

‘Laten we hopen dat het bij bijna blijft.’

‘Wat dacht je van samen lunchen?’ zei ze.

‘Ik heb nu al honger,’ zei ik. ‘Relampago?’

‘Hm, nee,’ zei ze. ‘Wat dacht je van de Azul?’

Haar restaurantkeuze was vandaag al net zo logisch als al het andere aan haar vanochtend, want die sloeg helemaal nergens op. Deborah at het liefst in een simpel tentje, en de Azul was het soort plek waar Saoedische vorsten zaten te dineren als ze in de stad waren. Haar metamorfose tot buitenaards wezen was blijkbaar een feit.

‘Wat jij wilt, Deb, Azul. Ik verkoop eerst mijn auto om de rekening te kunnen betalen en dan zie ik je daar.’

‘Om een uur,’ zei ze. ‘En maak je geen zorgen over de rekening. Kyle betaalt wel.’ Ze hing op. Ik zei niet stante pede ha!, maar er ging wel een lampje branden.

Kyle zou wel betalen, hè? Nou, nou. En nog wel bij Azul.

Als de glanzende blingbling van South Beach is ontworpen voor labiele wannabe beroemdheden, dan is de Azul er voor degenen die glamour slechts amusant vinden. De cafeetjes die South Beach bevolken vechten om de aandacht met schril vertoon van opvallende en goedkope protserigheid. Daarentegen is Azul zó ingetogen dat je je afvraagt of de mensen daarbinnen ooit zelfs maar één aflevering van Miami Vice hebben gezien.

Ik moest mijn auto voor de ingang achterlaten, bij de verplichte parkeerservice op een cirkel van kinderkopjes. Ik ben dol op mijn auto, maar ik geef toe dat hij in de rij Ferrari’s en Rolls-Royces schamel afstak. Maar evengoed weigerde de bediende niet echt om hem voor me weg te zetten, ook al zal hij wel gedacht hebben dat er voor hem niet zo’n dikke fooi in zat als hij gewend was. Ik neem aan dat mijn bowlingshirt en kakibroek een onmiskenbare aanwijzing waren dat ik hem nog geen stukje waardepapier of Krugerrand te bieden had.

In het restaurant was het koel en donker, en zo stil dat je een creditcard kon horen vallen. De muur was van gekleurd glas, met een deur die op het terras uitkwam. En daar zat Deborah, aan een hoektafeltje buiten, ze keek uit over het water. Tegenover haar, met zijn gezicht naar de deur van het restaurant, zat Kyle Chutsky, die de rekening zou betalen. Hij droeg een peperdure zonnebril, dus misschien zou hij het nog doen ook. Ik liep naar de tafel en een ober verscheen uit het niets om een stoel naar voren te trekken die overduidelijk veel te zwaar was voor iedereen die het zich kon veroorloven om hier een hapje te eten. De ober boog niet echt, maar ik zag dat hij zich met moeite in bedwang hield.

‘Hé, makker,’ zei Kyle toen ik ging zitten. Hij reikte me over de tafel de hand. Aangezien hij in de veronderstelling leek te verkeren dat ik zijn nieuwe beste vriend was, boog ik naar voren en schudde hem de hand. ‘Hoe gaat het met de spetterhandel?’

‘Meer dan genoeg te doen,’ antwoordde ik. ‘En hoe gaat het met onze mysterieuze bezoeker uit Washington?’

‘Kon niet beter,’ zei hij. Hij hield mijn hand net iets te lang vast. Ik keek ernaar: zijn knokkels waren vergroot, alsof hij te lang met zijn blote handen tegen een betonnen muur had gebokst, en ik zag de roze ring even opflitsen. Choquerend verwijfd, dat ding, het leek wel een verlovingsring. Toen hij mijn hand eindelijk losliet, glimlachte hij en hij draaide zijn hoofd naar Deborah, ook al kon je door zijn zonnebril niet zien of hij echt naar haar keek of alleen zijn hoofd omdraaide.

Deborah lachte terug. ‘Dexter maakte zich zorgen om me.’

‘Hey,’ vroeg Chutsky, ‘waar heb je anders een broer voor?’

Ze keek me aan. ‘Soms vraag ik me dat wel eens af,’ zei ze.

‘Nou, Deborah, je weet dat ik je alleen maar in de gaten houd,’ zei ik.

Kyle grinnikte. ‘Dat zal best, maar ik zit op de eerste rij,’ zei hij, en ze moesten allebei lachen. Ze strekte haar arm naar hem uit en pakte zijn hand.

‘Al die hormonen en dat geluk gaan me door merg en been,’ zei ik. ‘Luister eens, is er nog iemand bezig dat onmenselijke monster te pakken te krijgen of blijven we hier de hele middag flauwe grappen zitten maken?’

Kyle draaide zijn hoofd weer om naar mij en trok een wenkbrauw op. ‘Wat heb jij daarmee te maken, makker?’

‘Dexter is dol op onmenselijke monsters,’ zei Deborah. ‘Zie het maar als een hobby.’

‘Een hobby,’ zei Kyle, nog altijd met de zonnebril op mij gericht. Ik denk dat het intimiderend bedoeld was, maar voor hetzelfde geld had hij zijn ogen dicht. Op de een of andere manier slaagde ik erin om niet te beven.

‘Hij is een soort amateur-profiler,’ zei Deborah.

Hij bleef een moment onbeweeglijk zitten en ik vroeg me af of hij achter zijn donkere brillenglazen in slaap was gevallen. ‘Hm,’ zei hij ten slotte en leunde in zijn stoel naar achteren. ‘Nou, wat denk jij van die vent, Dexter?’

‘O, tot nu toe alleen de basics,’ zei ik. ‘Iemand met veel praktijkervaring op medisch gebied, betrokken bij geheime operaties, de kluts is kwijtgeraakt en een daad wil stellen, iets met Midden-Amerika. Hij zal het nog eens doen op een meer uitgekiend tijdstip voor een maximaal effect, maar niet omdat hij het gevoel heeft dat hij móét. Dus hij is niet echt een standaard serietype... wat?’ zei ik. Kyles ontspannen glimlach was verdwenen en hij ging met gebalde vuisten rechtop zitten.

‘Hoe bedoel je, Midden-Amerika?’

Ik wist vrij zeker dat we allebei precies wisten wat ik met Midden-Amerika bedoelde, maar ik vond het op dit moment een beetje te veel van het goede om over El Salvador te beginnen; het zou niet werken als ik mijn terloopse ‘het-is-maar-een-hobby’-kwalificatie kwijt zou raken. Maar ik was hier louter en alleen omdat ik iets over Doakes te weten wilde komen, en als je dan een opening ziet... Nou, ik geef toe dat ik wat doorzichtig was geweest, maar kennelijk had het gewerkt. ‘O,’ zei ik. ‘Klopt dat dan niet?’ Al die jaren van oefening in het imiteren van menselijke gezichtsuitdrukkingen waren niet voor niets geweest en ik zette mijn beste onschuldig nieuwsgierige gezicht op.

Kyle kon kennelijk niet besluiten of het al dan niet klopte. Hij schoof met zijn kaken over elkaar en ontspande zijn vuisten.

‘Misschien had ik je moeten waarschuwen,’ zei Deborah. ‘Hij is hier goed in.’

Chutsky slaakte een diepe zucht en schudde zijn hoofd. ‘Ja,’ zei hij. Met zichtbare moeite ging hij achterover zitten en zette zijn glimlach weer op. ‘Knap werk, kerel. Hoe ben je daar allemaal op gekomen?’

‘O, dat weet ik niet,’ zei ik bescheiden. ‘Het leek zo voor de hand liggend... Het moeilijke gedeelte is uit te zoeken hoe brigadier Doakes erbij betrokken is.’

‘Godallejezus,’ zei hij en hij balde opnieuw zijn vuisten. Deborah keek me glimlachend aan, niet bepaald zoals ze naar Kyle had gelachen, maar het was goed om te weten dat ze zich zo nu en dan kon herinneren dat we aan dezelfde kant stonden. ‘Ik zei toch dat hij goed is,’ zei ze.

‘Godallejezus,’ zei Kyle weer. Onbewust bewoog hij zijn wijsvinger, alsof hij een onzichtbare trekker overhaalde, toen richtte hij zijn brillenglazen weer in Debs richting. ‘Daarin heb je gelijk,’ zei hij, en hij wendde zich weer tot mij. Hij staarde me even indringend aan, mogelijk om te kijken of ik naar de deur zou spurten of Arabisch zou gaan spreken, en knikte toen. ‘Wat is er met brigadier Doakes?’

‘Je bent toch niet alleen maar bezig Doakes in de shit te werken, wel?’ vroeg Deborah aan me.

‘In hoofdinspecteur Matthews’ vergaderruimte,’ zei ik. ‘Toen Kyle Doakes daar voor het eerst zag, dacht ik even dat ze elkaar herkenden.’

‘Dat was mij niet opgevallen,’ zei Deborah met gefronst voorhoofd.

‘Jij was druk bezig met blozen,’ zei ik. Ze bloosde weer, wat naar mijn smaak wat overdreven was. ‘Bovendien, wist Doakes als enige wie hij moest bellen toen hij de plaats delict had gezien.’

‘Doakes weet het een en ander,’ gaf Chutsky toe. ‘Uit zijn militaire diensttijd.’

‘Wat dan?’ vroeg ik. Chutsky keek me een hele tijd aan, zijn zonnebril althans. Hij trommelde op de tafel met die malle roze ring en het zonlicht flitste in de diamant op. Toen hij uiteindelijk begon te praten, was het alsof de temperatuur aan tafel twintig graden was gedaald.

‘Makker,’ zei hij, ‘ik wil je niet in de problemen brengen, maar hier moet je mee ophouden. Houd je gedeisd. Zoek een andere hobby. Anders kom je diep in de shit te zitten... en word je doorgetrokken.’ Voordat ik daar een schitterend antwoord op kon bedenken, dook de ober naast hem op. Chutsky hield van achter de brillenglazen mijn blik nog een lang ogenblik vast. Toen gaf hij de menukaart aan de ober. ‘De bouillabaisse is hier erg goed,’ zei hij.

De rest van de week verdween Deborah weer, wat niet best was voor mijn eigendunk, want hoe vreselijk ik het ook vond om toe te geven, zonder haar hulp zat ik vast. Ik kon geen plan B bedenken om Doakes te lozen. Hij was er nog steeds, onder de boom aan de overkant van mijn appartement, reed achter me aan naar Rita’s huis, en ik had er geen antwoord op. Mijn eens zo trotse brein zat z’n staart achterna en ving alleen maar lucht.

Vanbinnen voelde ik de Zwarte Ruiter kolken, jammeren en worstelen om eruit te klimmen en het stuur over te nemen, maar dan doemde Doakes achter zijn autoruit op, die me dwong mezelf in toom te houden en nog een blikje bier te nemen. Ik had te hard gewerkt om mijn perfecte leventje op orde te krijgen, en dat zou ik nu niet de mist in laten gaan. De Ruiter en ik konden nog wel wat langer wachten. Harry had me discipline bijgebracht, en daar moest ik het mee doen tot er gelukkiger tijden aanbraken.

‘Geduld,’ zei Harry. Hij stopte even om in een tissue te hoesten.

‘Geduld is belangrijker dan slim, Dex. Slim ben je al.’

‘Dank je wel,’ zei ik. Ik bedoelde het beleefd, echt, omdat ik me totaal niet op mijn gemak voelde in Harry’s ziekenhuiskamer. Door de geur van geneesmiddelen, ontsmettingsmiddel en urine, vermengd met de lucht van ingehouden lijden en klinische dood wenste ik bijna dat ik ergens anders was. Natuurlijk, als onervaren monster vroeg ik me nooit af of Harry wellicht niet hetzelfde voelde.

‘In jouw geval moet je nóg meer geduld hebben, want je denkt dat je zo slim bent dat je ermee weg kunt komen,’ zei hij. ‘Maar dat ben je niet. Niemand is dat.’ Hij stopte weer om te hoesten, en deze keer duurde het langer en leek het dieper te gaan. Om Harry zo te zien: de onverwoestbare supersmeris en pleegvader Harry, trillend, rood aanlopend en met tranende ogen van de inspanning, het werd me bijna te veel. Ik moest een andere kant op kijken. Toen ik even later weer zijn kant op keek, keek Harry me weer aan.

‘Ik ken je, Dexter. Ik ken je beter dan jij jezelf kent.’ Nou, dat kon ik nog wel geloven, totdat hij vervolgde: ‘In de grond ben je een goede jongen.’

‘Niet waar,’ zei ik, terwijl ik aan al die schitterende dingen dacht die ik nog niet had mogen doen; de wens alleen al om ze te doen sloot alle associaties met goed-zijn nagenoeg uit. En dan had je ook nog het feit dat de meesten van de andere puistenkoppen en hormoonbommen van mijn leeftijd die als goed werden beschouwd, net zomin zoals ik waren als een orang-oetan. Maar Harry wilde daar niet van horen.

‘Jawel,’ zei hij. ‘En daar moet je in geloven. Je hebt het hart behoorlijk op de goede plek zitten, Dex,’ zei hij, waarna hij in een epische hoestaanval instortte. Die leek wel minutenlang te duren en hij leunde verzwakt tegen zijn kussen. Hij deed even zijn ogen dicht, en toen hij ze weer opende waren ze Harry-staalblauw, helderder dan ooit in het bleke groen van zijn stervende gezicht. ‘Geduld,’ zei hij. En hij zei het met nadruk, ook al had hij nog zo’n verschrikkelijke pijn en voelde hij zich nog zo verzwakt. ‘Je hebt nog een lange weg te gaan en ik heb niet zo lang meer, Dexter.’

‘Dat weet ik,’ zei ik. Hij sloot zijn ogen.

‘Dat is precies wat ik bedoel,’ zei hij. ‘Je hoort nee te zeggen, maar maak je geen zorgen, je hebt nog zeeën van tijd.’

‘Maar jij niet,’ zei ik, niet wetend welke kant dit opging.

‘Dat klopt,’ zei hij. ‘Maar mensen doen alsof. Zodat ik me er beter over ga voelen.’

‘Zou je je er ook beter door voelen?’

‘Nee,’ zei hij en hij deed zijn ogen weer open. ‘Maar op menselijk gedrag kun je geen logica loslaten. Je moet geduldig zijn, kijken en leren. Anders verkloot je het. Je wordt gepakt en... daar gaat de helft van mijn erfgoed.’ Hij sloot zijn ogen weer en ik hoorde aan zijn stem hoeveel inspanning hem dit kostte. ‘Je zuster wordt een puike smeris. Jij...’ Een trage glimlach gleed over zijn gezicht, een beetje triest, ‘jij zult iets anders worden. Ware gerechtigheid. Maar alleen als je geduld hebt. Als je kans zich niet aandient, Dexter, wacht dan tot het zover is.’

Het leek allemaal zo overweldigend voor een achttienjarig aspirant-monster. Ik wilde alleen maar Het Ding doen, eigenlijk heel simpel, gewoon dansen in het maanlicht en het felle lemmet vrijelijk laten gaan — het was zo eenvoudig, zo natuurlijk en heerlijk — dwars door alle onzin heen snijden, tot op de kern der dingen. Maar dat kon niet. Harry maakte het ingewikkeld.

‘Ik weet niet wat ik ga doen als je dood bent,’ zei ik.

‘Je redt je wel,’ zei hij.

‘Ik moet zoveel onthouden.’

Harry stak zijn hand uit en drukte op de knop die aan een snoer naast zijn bed hing. ‘Het komt wel weer boven,’ zei hij. Hij liet het snoer vallen en het was haast alsof hij zijn laatste kracht had gebruikt toen het weer naast het bed viel. ‘Het komt wel weer boven.’ Hij sloot zijn ogen en even was ik alleen in de kamer. De zuster kwam haastig binnen met een spuit en Harry opende één oog. ‘We kunnen niet altijd doen wat we denken dat we moeten doen. Dus als je niets anders kunt doen, dan wacht je af,’ zei hij, en hij strekte zijn arm voor zijn injectie. ‘Hoe groot... de druk... die je voelt ook is.’

Ik keek naar hem zoals hij daar lag, zoals hij zonder ineen te krimpen de injectie onderging, en ik wist dat ook al zou de opluchting die dit veroorzaakte tijdelijk zijn, zijn einde naderde en hij er niets aan kon doen; en ik wist ook dat hij niet bang was, dat hij dit op de juiste manier zou doen, zoals hij alles in zijn leven op de juiste manier had gedaan. En dit wist ik ook: Harry begreep me. Dat had verder niemand ooit gedaan en niemand ter wereld zou me ook ooit begrijpen. Alleen Harry.

De enige reden die ik kon bedenken om menselijk te zijn, was dat ik meer op hem wilde lijken.

Загрузка...