27

De volgende dag sliep ik uit; dat had ik verdiend, nietwaar? Hoewel ik pas om tien uur op mijn werk verscheen, was ik er nog altijd veel eerder dan Vince, Camilla of Angel-zonder-iets, die zich blijkbaar allemaal doodziek hadden gemeld. Een uur en drie kwartier later kwam Vince eindelijk binnen, hij zag er groen en heel oud uit. ‘Vince!’ zei ik opgewekt, waarna hij ineenkromp en met zijn ogen dicht tegen de muur leunde. ‘Ik wil je nog bedanken voor een heldhaftig feest.’

‘Ja, maar doe het zachtjes,’ kreunde hij.

‘Dank je wel,’ fluisterde ik.

‘Graag gedaan,’ fluisterde hij terug en hij wankelde stilletjes weg naar zijn kantoortje.

Het was een ongebruikelijk rustige dag, waarmee ik bedoel dat het, los van het uitblijven van nieuwe zaken, op het forensisch lab zo stil was als in een graftombe en er af en toe een bleekgroen spook voorbijschuifelde dat in stilte leed. Gelukkig was er ook niet veel te doen. Tegen vijven had ik mijn papierwerk bijgewerkt en al mijn potloden gesorteerd. Rita had tijdens lunchtijd gebeld om te vragen of ik ’s avonds bij haar kwam eten. Ik denk dat ze wellicht wilde controleren of ik niet door een stripper was ontvoerd, dus ik zei dat ik na het werk langs zou komen. Van Debs hoorde ik niets, maar dat hoefde ook niet echt. Ik wist vrij zeker dat ze nog bij Chutsky in zijn penthouse zat. Maar ik maakte me wel een beetje zorgen, want dr. Danco wist hem te vinden en zou wellicht een bezoekje brengen aan zijn vermiste project. Aan de andere kant had hij brigadier Doakes als speelkameraadje, wat hem een paar dagen gelukkig en bezig zou houden.

Voor de zekerheid belde ik toch maar Deborahs mobiele nummer. Hij ging vier keer over voor ze opnam. ‘Wat,’ zei ze.

‘Weet je nog dat dr. Danco de eerste keer ook geen moeite had om bij Chutsky binnen te komen?’ zei ik.

‘De eerste keer was ík er niet bij,’ zei ze. Ze klonk zo verschrikkelijk bits dat ik maar moest hopen dat ze niet op iemand van de roomservice zou schieten.

‘Oké,’ zei ik. ‘Maar houd je ogen open.’

‘Geen zorgen,’ zei ze. Ik hoorde Chutsky op de achtergrond iets bizars mompelen en Deborah zei: ‘Ik moet ophangen. Ik bel je later.’ Ze hing op.

Het was volop spitsuur toen ik zuidwaarts naar Rita reed en ik merkte dat ik opgewekt in mezelf ging neuriën toen een man met een rood hoofd in een open bestelwagen me sneed en zijn middelvinger naar me opstak; maar ik had niet alleen maar het gevoel er thuis te horen door het moorddadige stadsverkeer van Miami; ik had het idee dat er een grote last van mijn schouders was afgevallen. En dat was natuurlijk ook zo. Ik kon naar Rita toe gaan en er zou geen kastanjebruine Taurus aan de overkant van de weg staan. Ik kon naar mijn flat gaan zonder dat die knellende schaduw me achtervolgde. En belangrijker nog, ik kon weer een tochtje maken met de Zwarte Ruiter en we zouden een heerlijke tijd met z’n tweeën alleen zijn, waar we zoveel behoefte aan hadden. Brigadier Doakes was weg, uit mijn leven, en binnenkort, waarschijnlijk, ook uit dat van hem.

Ik was gewoonweg licht in het hoofd van plezier toen ik South Dixie afreed en de draai naar Rita’s huis maakte. Ik was vrij, en ook van mijn verplichtingen bevrijd, want we konden er gerust van uitgaan dat Chutsky en Deborah nog wel wat tijd nodig hadden om te herstellen. En wat dr. Danco betrof... het is waar dat ik absoluut een zekere mate van interesse in hem had gehad, en zelfs nu zou ik met alle liefde een paar minuutjes in mijn drukke sociale agenda vrijmaken om samen met hem een echt kwaliteitsuurtje door te brengen. Maar ik was er behoorlijk zeker van dat Chutsky’s mysterieuze werkgever in Washington iemand anders zou sturen om met hem af te rekenen, en ze zouden zeer zeker niet willen dat ik ze voor de voeten liep en ze van advies zou dienen. Nu ik dat kon wegstrepen, en met Doakes uit beeld, was ik weer terug bij plan A en kon ik in alle vrijheid Reiker met vervroegd pensioen sturen. Wie het probleem dr. Danco ook moest oplossen, het was niet de Zalig Verloste Dexter.

Ik was zo blij dat ik Rita een kus gaf toen ze opendeed, ook al zat er niemand te kijken. Toen Rita na het eten de tafel afruimde, ging ik opnieuw de achtertuin in om met de buurkinderen verstoppertje te spelen. Maar deze keer was het heel speciaal met Cody en Astor, want ons geheimpje gaf er een extra pikant tintje aan. Het was bijna leuk om ze achter de andere kinderen aan te zien sluipen, mijn eigen roofdieren in opleiding.

Na een halfuur sluipen en opduiken werd het duidelijk dat we zwaar in de minderheid waren ten opzichte van geniepiger roofdieren: muggen, een paar miljoen van die walgelijke vampiertjes, allemaal met een razende honger. En dus wankelden Cody, Astor en ik verzwakt door bloedverlies weer naar binnen en gingen om de eettafel zitten voor een spelletje galgje.

‘Ik eerst,’ kondigde Astor aan. ‘Ik was toch aan de beurt.’

‘Ikke,’ zei Cody fronsend.

‘Nietes. Hoe dan ook, ik heb er een,’ zei Astor. ‘Vijf letters.’

‘C,’ zei Cody.

‘Nee! Ha, hoofd! Ha!’ Ze kraaide van plezier en tekende het ronde hoofdje.

‘Je moet met de klinkers beginnen,’ zei ik tegen Cody.

‘Wat,’ fluisterde hij.

‘A, e, i, o, u en soms de y, zei Astor. ‘Dat weet iedereen.’

‘Zit er een e in?’ vroeg ik, en ze keek beteuterd.

‘Ja,’ zei Astor knorrig en ze schreef een e op de middelste stip.

‘Ha,’ zei Cody.

We speelden tot een uur voor bedtijd door. Veel te snel liep mijn magische avond ten einde en daar zat ik opnieuw met Rita op de bank. Maar deze keer, bevrijd als ik was van priemende ogen, kon ik me met gemak uit haar tentakels losmaken en naar huis gaan, naar mijn eigen bedje, met de welgemeende smoes dat ik het gisteravond bij Vince te bont had gemaakt en ik morgen een zware dag had. En toen was ik ervandoor, helemaal alleen in de nacht, alleen mijn echo, mijn schaduw en ik. Over twee nachten zou het volle maan zijn, en deze keer vond ik het de moeite waard om daarop te wachten. Die volle maan zou ik niet met Miller Lite doorbrengen, maar met Reiker Photography Inc. Over twee nachten zou ik eindelijk de Zwarte Ruiter kunnen loslaten, in mijn ware zelf glippen en het bezwete kostuum van Dierbare Gedreven Dexter op de vuilnisbelt gooien.

Natuurlijk moest ik eerst bewijs verzamelen, maar op de een of andere manier had ik er veel vertrouwen in dat dat wel zou lukken. Tenslotte had ik daar de hele dag voor en als de Zwarte Ruiter en ik samenwerken, lijkt alles als vanzelf op zijn plaats te vallen.

Met die vrolijke gedachten en donkere verrukkingen reed ik naar mijn comfortabele flatje terug, stapte in bed en sliep de diepe en droomloze slaap der rechtvaardigen.

Mijn bijna agressief opgewekte humeur hield de volgende dag aan. Toen ik onderweg donuts ging halen, kocht ik in een impuls een heel dozijn, met inbegrip van een paar die met room gevuld waren en een met chocoladeglazuur, een werkelijk extravagant gebaar dat Vince, die eindelijk weer de oude was, niet ontging. ‘Tjonge jonge,’ zei hij. ‘Je hebt je best gedaan, o machtige jager.’

‘De woudgoden waren ons gunstig gezind,’ zei ik. ‘Wil je met room of met frambozengelei?’

‘Room, natuurlijk,’ zei hij.

De dag ging snel voorbij en ik hoefde maar één keer naar een plaats delict in verband met moord, een routineklus waarbij iemand met tuingereedschap in stukken was gesneden. Het was puur amateurwerk; de malloot had met een elektrische heggenschaar zijn vrouw in stukken willen zagen en was er alleen maar in geslaagd om mij een hoop extra werk te bezorgen voordat hij zijn vrouw met een snoeischaar de genadeklap had gegeven. Echt een smerige knoeiboel, en het was zijn verdiende loon dat ze hem op het vliegveld te pakken kregen. Een goede amputatie is bovenal nétjes, zeg ik althans altijd. Zonder bloedplassen en aangekoekt vlees op de muren. Dit is echt een teken van gebrek aan stijl.

Ik was net op tijd klaar met de klus om naar mijn kantoortje op het forensisch lab terug te gaan en mijn aantekeningen op mijn bureau achter te laten. Die zou ik maandag wel uitwerken en het rapport afronden, er was geen haast bij. De moordenaar noch het vliegtuig zou ergens naartoe gaan.

Daar zat ik dan, buiten op de parkeerplaats achter het stuur van mijn auto, vrij om het hele land door te zwerven, waarheen ik maar wilde. Niemand zou me volgen of me bier voeren of me dwingen dingen te doen die ik liever vermeed. Er was niemand die ongewenst licht over Dexters schaduwen wierp. Ik kon mezelf weer zijn, de Ontketende Dexter, en dat was veel bedwelmender dan al Rita’s bier en meegevoel. Het was te lang geleden dat ik me zo had gevoeld, en ik beloofde mezelf dat ik dat nooit meer vanzelfsprekend zou vinden.

Op de hoek van Douglas en Grand stond een auto in brand en er had zich een kleine maar enthousiaste menigte toeschouwers omheen verzameld. Ik deelde hun vrolijke stemming terwijl ik lang zaam tussen de door de hulpdiensten veroorzaakte verkeersopstopping door naar huis reed.

Thuis bestelde ik een pizza en maakte een paar nauwgezette aantekeningen over Reiker; waar moest ik naar bewijs zoeken, wat zou genoeg moeten zijn... een paar rode cowboylaarzen zou absoluut een mooi begin zijn. Ik wist bijna zeker dat hij de dader was; pedofiele roofdieren vinden altijd een manier om zaken met plezier te combineren, en kinderfotografie was daar een perfect voorbeeld van. Maar ‘bijna zeker’ was nog niet zeker genoeg. Dus ordende ik mijn gedachten in een keurig dossier, niets bezwarends natuurlijk, en het zou binnenkort allemaal weer vernietigd worden. Maandagochtend zou er geen enkele aanwijzing meer te vinden zijn van wat ik had gedaan, behalve een nieuw glasplaatje in het kistje op mijn plank. Ik bracht al plannend een gelukkig uurtje door en at een grote pizza met ansjovis, en daarna, toen de bijna volle maan door het raam begon te murmelen, werd ik rusteloos. Ik voelde hoe de ijzige vingers van het maanlicht langs me heen streken, over mijn ruggengraat kriebelden, me aanmoedigden de nacht in te gaan om de roofdierenspieren te strekken die zo lang hadden gesluimerd.

En waarom ook niet? Het kon geen kwaad als ik de gniffelende avond in glipte om wat rond te kijken. Om te stalken, ongezien gade te slaan, sluipend Reikers spelletjes te volgen en de lucht op te snuiven, dat was verstandig en leverde ook pret op. Dexter de Duistere Verkenner moest Voorbereid Zijn. Bovendien was het vrijdagavond. Reiker kon net zo goed de deur uit zijn voor een of andere sociale activiteit, een bezoekje aan een speelgoedwinkel bijvoorbeeld. En als hij weg was, kon ik zijn huis binnenglippen en rondneuzen.

Dus hees ik me in mijn beste nachtstalkerskleren en maakte het korte ritje van mijn appartement, via Main Highway en door de Grove naar Tigertail Avenue, naar het bescheiden huis waar Reiker woonde. De buurt bestond uit kleine, van betonblokken vervaardigde huizen en dat van hem verschilde niet van alle andere, precies zo ver van de weg af dat er plaats was voor een korte oprit. Zijn auto stond daar geparkeerd, een kleine, rode Kia, wat me een vleug hoop gaf. Rood, net als de laarzen; het was zijn kleur, een teken dat ik op het goede spoor zat.

Ik reed twee keer langs zijn huis. Bij de tweede keer brandde de binnenverlichting van zijn auto en was ik net op tijd om een glimp van zijn gezicht op te vangen toen hij in zijn auto stapte. Het was geen al te indrukwekkend gezicht: smal, nagenoeg kinloos en gedeeltelijk verborgen door een pony en een groot brilmontuur. Ik kon niet zien wat hij aan zijn voeten had, maar te oordelen naar wat ik verder van hem kon zien, zou hij best cowboylaarzen aan kunnen hebben zodat hij een beetje groter leek. Hij stapte in de auto, deed het portier dicht en ik reed een blokje om.

Toen ik terugkwam was zijn auto weg. Ik parkeerde een paar straten verderop in een smalle zijstraat en liep terug, terwijl ik onder het lopen langzaam in mijn nachthuid glipte. In het huis van de buren waren alle lichten uit en ik stak de tuin door. Achter Reikers huis stond een klein gastenverblijf en de Zwarte Ruiter fluisterde in mijn innerlijke oor: studio. Het was inderdaad de perfecte plek voor een fotograaf, en een studio was ook de beste plek om naar belastende foto’s te zoeken. Aangezien de Ruiter het met dit soort dingen zelden bij het verkeerde eind heeft, forceerde ik het slot en ging naar binnen.

De ramen waren allemaal geblindeerd, maar in het vage licht van de open deur kon ik duidelijk de contouren van dokaapparatuur zien. De Ruiter had gelijk gehad. Ik trok de deur dicht en knipte het licht aan. Een onheilspellend rood schijnsel verlichtte de ruimte, net genoeg om iets te kunnen zien. Bij een kleine gootsteen stonden de gebruikelijke bakken en flessen met chemicaliën, en links daarvan stond een heel mooie computer met digitale apparatuur. Tegen de achterwand stond een archiefkast met vier laden en ik besloot daar te beginnen.

Nadat ik tien minuten door de foto’s en negatieven had gebladerd, had ik niets belastenders gevonden dan een stuk of zestig foto’s van naakte baby’s op een wit bontkleedje, foto’s die over het algemeen als ‘schattig’ zouden worden beschouwd, zelfs door mensen die denken dat Pat Robertson nog te liberaal is. Voor zover ik kon zien, waren er geen geheime vakjes in de archiefkast en er was geen andere voor de hand liggende plek om foto’s op te bergen.

Ik had niet veel tijd; ik kon niet riskeren dat Reiker simpelweg naar de winkel was om melk te gaan halen. Hij kon elk moment terugkomen en besluiten om zijn archief door te neuzen en verrukt te kijken naar de tientallen schattige kleine kaboutertjes die hij op de foto had gezet. Ik ging naar de computer.

Naast het beeldscherm stond een hoog cd-rek en ik liep ze een voor een door. Na een handvol installatieprogramma-cd’s en een paar andere waar met de hand GREENFIELD of LOPEZ op geschreven was, vond ik het.

‘Het’ was een felroze juwelenkistje. Op de rug ervan stond in een keurig handschrift: NAMBLA, 4/9.

NAMBLA kon heel goed een zeldzaam voorkomende Spaanse naam zijn. Maar het staat ook voor North American Man/Boy Love Association, een warme en vage zelfhulpgroep die zich ervoor sterk maakt dat pedofielen een positief zelfbeeld houden door ze ervan te verzekeren dat wat ze doen volkomen natuurlijk is. Nou, dat is het uiteraard, maar dat geldt ook voor kannibalisme en verkrachting; maar echt. Zoiets moet je gewoon niet doen...

Ik nam de cd mee, deed het licht uit en glipte de nacht weer in.

In mijn appartement kostte het me slechts een paar minuten om erachter te komen dat de cd een verkoopinstrument was, waarschijnlijk had hij hem meegenomen naar een nambla-bijeenkomst en hem aangeboden aan een selecte lijst van bruten die er verstand van hadden. De foto’s waren gerangschikt in wat ze een ‘thumbnail-galerij’ noemen, een serie miniatuurfoto’s, net zoiets als de stapeltjes plaatjes die door victoriaanse vieze ouwe mannen werden bekeken. Elke foto was strategisch wazig, zodat je je de details wel kon voorstellen, maar niet echt zag.

En, o ja: sommige plaatjes waren professioneel uitgesneden en bewerkte versies van de foto’s die ik in MacGregors boot had ontdekt. Dus hoewel ik niet feitelijk de rode cowboylaarzen had gevonden, had ik absoluut genoeg om te voldoen aan de Wet van Harry. Reiker had de A-lijst. Met een lied in mijn hart en een lach om mijn mond rolde ik mijn bed in en verheugde me op wat Reiker en ik morgenavond zouden doen.

De volgende morgen, zaterdag, stond ik een beetje laat op en ging in de buurt een eindje joggen. Na een douche en een flink ontbijt ging ik een paar essentiële boodschappen halen, zoals een nieuwe rol duct tape, een vlijmscherp fileermes, alleen de basisspullen. En omdat de Zwarte Ruiter zich warmliep om goed wakker te worden, verorberde ik in een steakhouse een late lunch. Ik at een klein pondje New York biefstuk, uiteraard goed doorbakken, zodat er absoluut geen bloed in zat. Toen reed ik nog één keer langs het huis van Reiker om het bij daglicht te bekijken. Reiker was zijn gazon aan te maaien. Ik hield in om een achteloze blik op hem te werpen; helaas, hij droeg oude gympen, geen rode laarzen. Hij had geen shirt aan en behalve dat hij broodmager was, zag hij er week en bleek uit. Maakte niet uit: ik zou gauw genoeg wat kleur in hem terugbrengen.

Het was een uitermate bevredigende dag geweest, mijn Dag Ervoor. En ik zat rustig in mijn appartement over deugdzame gedachten te mijmeren toen de telefoon ging.

‘Goedemiddag,’ zei ik in de hoorn.

‘Kun je hierheen komen?’ zei Deborah. ‘We moeten nog werk afmaken.’

‘Wat voor werk?’

‘Wees niet zo’n zak,’ zei ze. ‘Kom hierheen,’ en ze hing op. Dit was niet een beetje irritant. In de eerste plaats wist ik niets van welk onafgemaakt werk ook, en in de tweede plaats: ik was me er niet van bewust dat ik een zak was. Een monster, ja, absoluut, maar over het geheel genomen een heel aangenaam en welgemanierd monster. En bovendien, zoals ze zomaar had opgehangen, alsof ze eenvoudigweg aannam dat ik het had gehoord en trillend zou gehoorzamen. De brutaliteit. Zus of niet, een gemene elleboogstoot of niet, ik trilde voor niemand.

Maar ik gehoorzaamde wel. Het korte ritje naar het Mutiny duurde langer dan normaal omdat het zaterdagmiddag was, wanneer de straten van de Grove worden overspoeld door doelloze mensen. Ik weefde langzaam tussen de menigte door en wenste voor deze keer dat ik eenvoudigweg plankgas kon geven en de horde kon verpletteren. Deborah had mijn perfecte stemming bedorven.

Ze maakte het er niet beter op toen ik in de Mutiny op de deur van het penthouse klopte en ze opendeed met haar dienst-tijdens-crisis-gezicht, waardoor ze op een slechtgehumeurde vis leek. ‘Kom binnen,’ zei ze.

‘Ja, meesteres,’ zei ik.

Chutsky zat op de bank. Hij zag er nog steeds niet Brits koloniaal uit — misschien kwam dat door de ontbrekende wenkbrauwen — maar zo te zien had hij tenminste besloten om te leven, dus kennelijk ging het goed met Deborahs renovatieproject. Tegen de muur naast hem stond een kruk en hij nipte van een kop koffie. Op het bijzettafeltje naast hem stond een schaal Deense koekjes. ‘Hé, makker,’ zei hij, met zijn stomp gebarend. ‘Pak een stoel.’

Ik ging in een Brits koloniale stoel zitten, nadat ik ook een paar Deense koekjes had weggegrist. Chutsky keek me aan alsof hij wilde protesteren, maar zeg nou zelf, dat was wel het minste wat hij voor me kon doen. Ik had tenslotte tussen vleesetende alligators gewaad en was door een pauw aangevallen om hem te redden, en nu gaf ik ook nog mijn zaterdagmiddag op voor wie weet wat voor afschuwelijk klusje. Ik verdiende een hele taart.

‘Oké,’ zei Chutsky. ‘We moeten erachter zien te komen waar Henker zich schuilhoudt, en dat moet snel.’

‘Wie is Henker?’ informeerde ik. ‘Bedoel je dr. Danco?’

‘Zo heet hij, ja. Henker,’ zei hij. ‘Martin Henker.’

‘En we moeten hem vínden?’ vroeg ik met een onheilspellend voorgevoel. Ik bedoel, waarom keken ze naar mij en zeiden ze ‘we’?

Chutsky snoof een beetje, alsof hij dacht dat ik een grapje maakte en hij het snapte. ‘Ja, inderdaad,’ zei hij. ‘Dus waar denk jij dat hij uithangt, makker?’

‘Eigenlijk denk ik daar helemaal niet over na,’ zei ik.

‘Dexter,’ zei Deborah met een waarschuwende toon in haar stem.

Chutsky fronste zijn wenkbrauwen. Zonder wenkbrauwen werd dat een heel vreemde gezichtsuitdrukking. ‘Hoe bedoel je?’ zei hij.

‘Ik bedoel, ik zie niet in waarom dat nog mijn probleem is. Ik zie niet in hoe ik of zelfs wíj hem moeten vinden. Hij heeft gekregen wat hij wilde, zou hij dat niet gewoon afmaken en naar huis gaan?’

‘Neemt hij ons in de maling?’ vroeg Chutsky aan Deborah, en als hij wenkbrauwen had gehad, zou hij ze nu optrekken.

‘Hij mag Doakes niet,’ zei Deborah.

‘Goed, maar Doakes is een van ons,’ zei Chutsky tegen me.

‘Niet een van mij,’ zei ik.

Chutsky schudde zijn hoofd. ‘Oké, dat is jouw probleem,’ zei hij. ‘Maar we moeten die vent nog steeds vinden. Er zit een politieke kant aan dit hele verhaal en er komt een hoop gedonder van als we hem niet in de kraag vatten.’

‘Oké,’ zei ik. ‘Maar waarom is het mijn probleem?’ En mij leek dat een heel redelijke vraag, maar als je zijn reactie zag, zou je denken dat ik een bom op een basisschool wilde gooien.

‘Jezus christus,’ zei hij, en hij schudde spottend bewonderend zijn hoofd. ‘Jij bent me er eentje, makker.’

‘Dexter,’ zei Deborah. ‘Kijk ons aan.’ Dat deed ik, naar Deb in haar gips en Chutsky met zijn beide stompen. Eerlijk gezegd zagen ze er niet verschrikkelijk kwaadaardig uit. ‘We hebben je hulp nodig,’ zei ze.

‘Maar Debs, echt.’

‘Alsjeblieft, Dexter,’ zei ze, verdomd goed wetend dat ik het heel moeilijk vond om nee te zeggen als ze met dat woord aan kwam zetten.

‘Debs, kom op, zeg,’ zei ik. ‘Daar heb je een superheld voor nodig, iemand die deuren kapot trapt en met vuurspuwende wapens binnenstormt. Ik ben slechts een aardige forensisch labrat.’

Ze liep door de kamer en bleef een paar centimeter voor me staan. ‘Ik weet wat je bent, Dexter,’ zei ze zacht. ‘Weet je nog? En ik weet dat je dit aankunt.’ Ze legde haar hand op mijn schouder en ging nog zachter praten, fluisterde bijna. ‘Kyle heeft dit nodig, Dex. Dat Danco gepakt wordt. Anders zal hij zich nooit meer man voelen. Dat is belangrijk voor me. Dexter, alsjeblieft?’

Wat kun je doen als het grove geschut uit de kast wordt gehaald? Je spreekt je voorraad goede wil aan en wappert elegant met de witte vlag.

‘Oké, Debs,’ zei ik.

Wat is vrijheid toch broos en vluchtig, hè?

Загрузка...