Zo nu en dan zijn er nachten waarin de Zwarte Ruiter echt buiten moet spelen. Het is hetzelfde als de hond uitlaten. Je kunt tot op een bepaald moment negeren dat hij staat te blaffen en aan de deur krabt, maar uiteindelijk moet je toch met het beest naar buiten.
Niet al te lang na de begrafenis van detective LaGuerta was het moment aangebroken dat het acceptabel leek om naar de fluisteringen vanaf de achterbank te luisteren en een avontuurtje op poten te zetten.
Ik had een perfect speelkameraadje in het vizier gekregen, een heel geloofwaardig overkomende onroerendgoedmakelaar die MacGregor heette. Hij was een opgeruimde, vrolijke man die dolgraag huizen verkocht aan gezinnen met jonge kinderen. Vooral met jonge jongens; MacGregor was buitengewoon verzot op jongetjes tussen de vijf en zeven jaar. Ik wist zeker dat hij op vijf van hen dodelijk verzot was geweest, en heel waarschijnlijk nog wel een paar meer ook. Hij ging slim en voorzichtig te werk, en zonder een bezoek van Duistere Verkenner Dexter zou hij waarschijnlijk nog lange tijd gelukkig zijn geweest. Je kunt moeilijk de politie de schuld geven. Deze keer niet, althans. Als een jong kind vermist raakt, zouden tenslotte maar heel weinig mensen zeggen: ‘Aha! Wie heeft het huis aan dit gezin verkocht?’
Maar er zijn dan ook maar heel weinig mensen Dexter. Dat is over het algemeen een goede zaak, maar in dit geval kwam het goed uit dat ik mijzelf was. Ik had in de krant een bericht over een vermist jongetje gelezen en vier maanden later las ik een vergelijkbaar verhaal. De jongetjes waren even oud; bij zulke details gaat er altijd een belletje rinkelen en sijpelt er een Mister-Rogerachtig gefluister door mijn hersens: ‘Hallo, buurman.’
Dus pakte ik het eerste verhaal erbij en vergeleek ze. Het viel me op dat de krant het verdriet van de gezinnen uitmolk met de mededeling dat ze net verhuisd waren; ik hoorde iets in de schaduwen gniffelen en las het nog eens goed.
Eigenlijk was het behoorlijk subtiel. Dexter de Detective moest behoorlijk diep spitten, want op het eerste gezicht leek er geen enkel verband te zijn. De gezinnen in kwestie woonden niet bij elkaar in de buurt, waardoor er al heel veel mogelijkheden afvielen. Ze gingen naar een andere kerk, andere school en hadden verschillende verhuisbedrijven ingeschakeld. Maar als de Zwarte Ruiter lacht, komt dat meestal doordat iemand iets grappigs doet. En eindelijk vond ik het verband; beide huizen hadden bij hetzelfde makelaarskantoor in de verkoop gestaan, een klein bureau in South Miami met maar één makelaar, een vrolijke en vriendelijke man die Randy MacGregor heette.
Ik groef nog wat verder. MacGregor was gescheiden en woonde op zichzelf in een klein, betonnen huis in Old Cutler Road in South Miami. Hij hield er een kajuitboot van zesentwintig voet op na in de jachthaven Matheson Hammock, betrekkelijk dicht bij zijn huis. Die boot zou ook een extreem handige babybox kunnen zijn, een manier om zijn vriendjes in zijn eentje mee naartoe te kunnen nemen, ver van het vasteland waar hij niet gezien en niet gehoord op ontdekkingsreis ging, als een ware Columbus van pijn. En bovendien was het een schitterende manier om zich van de smerige restjes te ontdoen; slechts een paar mijl uit de kust van Miami leverde de golfstroom een vrijwel bodemloze dumpplaats. Geen wonder dat de lichamen van de jongetjes nooit waren gevonden.
Het was zo’n logische techniek dat ik me afvroeg waarom ik er niet aan had gedacht om mijn eigen restjes te recyclen. Sufferd die ik was; ik gebruikte mijn bootje alleen maar om te vissen en in de baai rond te varen. En die MacGregor had een heel nieuwe manier bedacht voor een plezierige avond op het water. Het was een keurig net idee, en ik zette MacGregor direct boven aan mijn lijst. Noem me onredelijk, onlogisch zelfs, want over het algemeen moet ik niets hebben van mensen, maar op de een of andere manier geef ik wel om kinderen. Als ik iemand tegen het lijf loop die op kinderen aast, dan is dat net alsof ze de Donkere Maître twintig dollar hebben toestopt om vooraan in de rij te mogen staan. Ik zou met alle liefde het fluwelen koord losknopen en MacGregor onmiddellijk aangeven — aangenomen dat hij inderdaad deed wat hij leek te doen. Natuurlijk moest ik daar absoluut zeker van zijn. Ik heb altijd mijn best gedaan om niet de verkeerde in mootjes te hakken en het zou beschamend zijn als ik daar nu mee zou beginnen; al was hij dan een onroerendgoedmakelaar. Mij leek dat ik daar het beste achter kon komen door een bezoekje aan de bewuste kajuitboot te brengen.
Gelukkig regende het de volgende dag, zoals het in juli bijna elke dag regent. Maar deze keer zag het ernaar uit dat de storm de hele dag zou aanhouden, en dat was precies het weer dat Dexter had besteld. Ik ging vroeg weg van mijn werk op het forensisch politielaboratorium van Miami-Dade en stak door naar LeJeune, die ik helemaal tot Old Cutler Road uitreed. Ik sloeg links af naar Matheson Hammock; zoals ik had gehoopt leek die verlaten. Maar ik wist dat er na zo’n honderd meter een wachthuisje stond waar iemand popelend zat te wachten om me vier dollar afhandig te maken voor het grote voorrecht om het parkeerterrein op te mogen rijden. Het leek me geen goed idee om bij het wachthuisje mijn opwachting te maken. Uiteraard was het heel belangrijk om die vier dollars in mijn zak te houden, maar belangrijker nog was het feit dat ik op een regenachtige dag midden in de week wellicht wat in de gaten liep, wat ik altijd probeer te voorkomen, zeker als het om de uitoefening van mijn hobby gaat.
Aan de linkerkant van de weg lag naast de picknickplaats een parkeerterreintje. Naast een meer rechts ervan stond een koraalstenen picknickhuisje. Ik parkeerde mijn auto en trok een felgeel windjack aan. Door de jas voelde ik me helemaal een bootjesman, precies de juiste kleding als je in de boot van een moorddadige pedofiel ging inbreken. Daardoor viel ik ook extra op, maar daar maakte ik me niet erg druk over. Ik zou het fietspad naast de weg nemen. Dat werd afgeschermd door wortelbomen en in het onwaarschijnlijke geval dat de parkeerwachter zijn hoofd uit het huisje in de regen zou steken, zou hij niets anders zien dan een joggende felgele vlek. Gewoon een vastbesloten hardloper op z’n middagrondje, weer of geen weer.
En joggen deed ik, ongeveer een halve kilometer over het pad. Zoals ik hoopte was er geen teken van leven in het wachthuisje en ik rende verder naar de grote parkeerplaats aan het water. Langs de laatste rij steigers rechts lag een verzameling boten die iets kleiner waren dan de grote sportvissersvaartuigen, en de speeltjes van de miljonairs lagen dichter bij de weg aangemeerd. MacGregors bescheiden zesentwintigvoeter, de Osprey, lag bijna aan het eind van de steiger.
De jachthaven was verlaten en ik stapte zorgeloos door het hek, waaraan een bord hing waarop JACHTHAVEN, ALLEEN TOEGANG VOOR BOOTEIGENAREN stond. Ik probeerde me schuldig te voelen dat ik zo’n zwaarwegend gebod in de wind sloeg, maar dat was niet aan me besteed. Op de onderste helft van het bord stond: VERBODEN TE VISSEN VANAF DE STEIGERS OF IN HET HAVENGEBIED en ik beloofde mezelf dat ik tot elke prijs vissen zou vermijden, waardoor het feit dat ik de eerste regel overtrad minder erg leek.
De Osprey was vijf of zes jaar oud en had zo te zien weinig te lijden van het weer in Florida. Het dek en de gangboorden waren schoon geschrobd en ik zorgde er zorgvuldig voor om geen vuile voetafdrukken achter te laten toen ik aan boord stapte. Om een of andere reden zijn bootsloten nooit erg ingewikkeld. Misschien zijn zeelui eerlijker dan landrotten. Hoe dan ook, het kostte me slechts een paar seconden om het slot open te maken en de Osprey binnen te glippen. In de cabine hing niet die muffe stank van gebakken schimmel, zoals bij zoveel schepen het geval is wanneer ze zelfs maar een paar uur in de subtropische zon hermetisch worden afgesloten. In plaats daarvan rook het er licht naar een scherp ruikend schoonmaakmiddel, alsof iemand zó grondig had geboend dat geen bacterie of geurtje het mocht overleven.
Er was een tafeltje en een kleine kombuis, en op een plank met opstaande rand stond zo’n klein tv’tje met ingebouwde videospeler en een stapel films: Spider-Man, Brother Bear, Finding Nemo. Ik vroeg me af hoeveel jongens MacGregor overboord had gegooid om Nemo te vinden. Ik hoopte oprecht dat Nemo hém snel zou vinden. Ik liep naar de kombuis en trok de laden open. Eentje zat vol met snoep, de volgende met plastic actiefiguren. De derde zat helemaal volgepropt met rollen duct tape.
Duct tape is een geweldige uitvinding en zoals ik maar al te goed weet, kan het voor vele opmerkelijke en nuttige zaken worden gebruikt. Maar in mijn ogen waren tien rollen, weggestopt in een la op je boot, enigszins overdreven. Tenzij je het natuurlijk voor een speciaal doel gebruikte en je grote hoeveelheden nodig had. Misschien een wetenschappelijk project waar een veelvoud aan jonge jongens bij betrokken was? Het was maar een vaag idee, natuurlijk, gebaseerd op de manier waarop ik het zelf gebruikte; niet voor kleine jongetjes, natuurlijk, maar voor flink uit de kluiten gewassen burgers zoals bijvoorbeeld... MacGregor. Het feit dat hij schuldig was, leek nu heel waarschijnlijk te worden en de Zwarte Ruiter flitste verwachtingsvol met zijn droge hagedissentong.
Ik ging de trap af naar het kleine vooronder dat de verkoper waarschijnlijk een ‘luxehut’ noemde. Het bed was niet erg elegant, slechts een dun schuimrubber matras op een verhoogde plank. Ik voelde aan de matras en die kraakte onder de stof, een plastic hoes. Ik rolde de matras op een kant. Er zaten vier ringbouten in de plank geschroefd, in iedere hoek een. Ik tilde het handvat onder de matras op.
Op een boot mag je redelijkerwijs aannemen dat je daar een zekere hoeveelheid kettingen aantreft. Maar de handboeien die erbij lagen, behoorden volgens mij bepaald niet tot een watersportuitrusting. Natuurlijk zou er een heel goede verklaring voor kunnen zijn. Misschien gebruikte MacGregor ze wel voor twistzieke vissen.
Onder de kettingen en de handboeien lagen vijf ankers. Dat zou een heel goed idee kunnen zijn op een jacht dat de hele wereld over ging, maar het leek me wat veel voor een kleine weekendboot. Waar dienden die in hemelsnaam voor? Als ik af en toe met mijn bootje alleen maar naar diep water hoefde te varen, waar ik me netjes en geheel en al van een aantal lijkjes wilde ontdoen, wat moest ik dan met zoveel ankers? Nou ja, als je het uiteraard zo stelde, leek het voor de hand te liggen dat wanneer MacGregor de volgende keer met een vriendje uit varen ging, hij met slechts vier ankers in de kooi zou terugkomen.
Ik verzamelde nu absoluut zoveel kleine details dat er een heel interessant plaatje tevoorschijn kwam. Stilleven zonder kinderen. Maar tot nu toe had ik niets gevonden wat niet als stom toeval afgedaan kon worden — en ik moest honderd procent zeker van mijn zaak zijn. Ik moest één overweldigend, doorslaggevend bewijsstuk vinden, iets zo volstrekt eenduidigs dat het voldeed aan de Wet van Harry.
Dat vond ik in een la rechts van de matras.
Er waren drie laatjes in het vooronderschot ingebouwd. Het binnenste van het onderste laatje leek een paar centimeter korter dan de andere twee. Het kon zijn dat dat zo hoorde, dat het korter was gemaakt in verband met de ronding van de boeg. Maar ik heb nu al vele jaren mensen bestudeerd en daar ben ik erg achterdochtig van geworden. Ik trok de la helemaal uit en ja hoor, aan de achterkant van de la zat een kleine, geheime ruimte. En in die geheime ruimte...
Doordat ik geen echt menselijk wezen ben, blijven mijn emotionele reacties gewoonlijk beperkt tot wat ik heb geleerd te veinzen. Ik was dus niet geschokt, woedend, boos of zelfs bitter vastbesloten. Dat zijn heel moeilijke emoties om overtuigend over te brengen, en er was toch geen publiek, dus waarom zou ik? Wat ik wel voelde was een trage, koude luchtstroom vanaf de Donkere Achterbank die langs mijn ruggengraat omhoog zwiepte en dorre bladeren over de bodem van mijn reptielenbrein blies.
In de stapel foto’s kon ik vijf verschillende naakte jongens onderscheiden, in diverse houdingen neergezet, alsof MacGregor nog steeds naar een definitieve stijl zocht. En inderdaad, hij sprong kwistig om met duct tape. Op een van de foto’s leek de jongen wel in een zilvergrijze cocon te zitten waarbij slechts bepaalde delen te zien waren. Welke dat waren, zei een heleboel over MacGregor zelf. Zoals ik al vermoedde, was hij niet het soort man dat de meeste ouders als de ideale hopman wensten.
Technisch gesproken waren de foto’s van goede kwaliteit en vanuit verschillende hoeken genomen. Een bepaalde serie trok in het bijzonder mijn aandacht. Naast de strak ingetapete jongen stond een bleke, kwabbige, naakte man met een zwarte kap op, alsof hij een trofee fotografeerde. Afgaande op de vorm en kleur van het lichaam was ik er vrij zeker van dat het MacGregor was, ook al had hij die kap over zijn gezicht. Toen ik de foto’s doorbladerde, kwamen er twee buitengewoon interessante gedachten in me op. De eerste was: Aha! Wat uiteraard inhield dat er absoluut geen twijfel bestond over wat MacGregor had gedaan en dat hij nu de gelukkige winnaar was geworden van de hoofdprijs in de Zwarte Ruiters Clearinghouse Sweepstakes.
Maar de tweede, enigszins zorgwekkender gedachte was: wie heeft die foto’s genomen?
De foto’s waren uit te veel verschillende hoeken genomen om met de zelfontspanner te zijn gemaakt. En toen ik er nog eens doorheen ging, viel op twee van bovenaf genomen foto’s me de puntige teen op van iets wat eruitzag als een rode cowboylaars.
MacGregor had een handlanger. Het klonk heel erg politieserieachtig, maar ik kon er geen ander woord voor verzinnen. Hij had dit niet allemaal in z’n eentje gedaan. Iemand had meegedaan, of anders toegekeken en foto’s genomen.
Ik moet blozend toegeven dat ik enige bescheiden kennis en talent heb op het gebied van semi-regelmatige verminking, maar zoiets was ik nog nooit tegengekomen. Foto’s van trofeeën, ja, tenslotte had ik zelf ook mijn kistje vol glasplaatjes met op elk daarvan een enkele druppel bloed, als aandenken aan mijn avonturen. Volkomen normaal om souvenirs te bewaren.
Maar door het feit dat er nog iemand bij was, die toekeek en foto’s maakte, werd een intieme daad een soort voorstelling. Het was zonder meer ongepast; de man was pervers. Als ik tot morele verontwaardiging in staat was, dan weet ik vrij zeker dat ik daar nu vol mee zou zitten. Maar zoals het er nu voorstond, merkte ik dat ik meer dan ooit stond te popelen om met MacGregors ingewanden kennis te maken.
Het was snikheet in de boot en mijn prachtige chique windjack hielp niet. Ik voelde me net een felgeel theezakje. Ik koos een paar van de duidelijkste foto’s uit en stopte ze in mijn zak. De andere stopte ik terug in hun vakje, ruimde de kooi op en liep achteruit naar de kajuit terug. Voor zover ik het door een raampje — of moest ik het een patrijspoort noemen? — kon bekijken, hing er niemand rond die me heimelijk gadesloeg. Ik glipte door de deur, verzekerde me ervan dat die achter me in het slot viel en kuierde door de regen weg.
Uit de vele films die ik in de loop der jaren heb gezien, weet ik heel goed dat lopen in de regen de juiste achtergrond is om over menselijke trouweloosheid te mijmeren, en dat deed ik dan ook. O, die verdorven MacGregor en zijn vriendje de amateurfotograaf. Hoe konden ze zulke vileine ellendelingen zijn? Dat klonk wel goed, en het was het enige wat in me opkwam; ik hoopte dat het genoeg was om aan het concept te voldoen. Want het was veel leuker om over mijn eigen perfiditeit te mijmeren en hoe ik die kon versterken door een datum te organiseren om met MacGregor te spelen. Ik voelde een vloed van donkere verrukking door de diepste kerkers van Slot Dexter oprijzen en zich in de afvoerkanalen opbouwen. Het zou nu niet lang meer duren voordat MacGregor daardoor zou worden overstroomd.
Er was natuurlijk geen enkele ruimte meer voor twijfel. Harry zou erkennen dat de foto’s meer dan genoeg bewijs waren, en een gretig gegniffel vanaf de Donkere Achterbank rechtvaardigde het project. MacGregor en ik zouden samen op ontdekkingsreis gaan. En daarna de speciale bonus door zijn makker met de cowboylaarzen op te sporen — hij zou uiteraard snel na MacGregor aan de beurt moeten komen; geen rust voor de verdorvenen. Het is net als twee voor de prijs van een, absoluut onweerstaanbaar.
Vervuld van mijn tevreden gedachten merkte ik de regen niet eens toen ik manhaftig en vlug naar mijn auto terugliep. Ik had een heleboel te doen.