Als ik genoeg tijd had, zou ik zo met een hele lijst kunnen komen met minder prettige zaken dan het feit dat brigadier Doakes mijn eigen persoonlijke schaduw was geworden. Maar zoals ik daar stond, in mijn trendy slechtweerkleding en me voorstelde dat Reiker en zijn rode laarzen aan me zouden ontkomen, leek het al erg genoeg en dat inspireerde me niet om aan iets nog ergers te denken. Ik stapte gewoon in mijn auto, startte de motor en reed door de regen naar mijn flat. Normaal gesproken zouden de moordlustige grillen van de andere weggebruikers me op mijn gemak hebben gesteld, zou ik me helemaal thuis hebben gevoeld, maar op de een of andere manier haalde die kastanjebruine Taurus die aan mijn bumper kleefde de glans ervan af.
Ik kende brigadier Doakes wel zo goed om te weten dat dit niet zomaar een bevlieging van hem was. Als hij me in de gaten hield, zou hij dat net zo lang kunnen blijven doen tot hij me op iets stouts betrapte. Of tot hij niet meer in staat was om me in de gaten te houden. Vanzelfsprekend kwam er een aantal fascinerende manieren bij me op om ervoor te zorgen dat hij zijn belangstelling zou verliezen. Maar die waren allemaal wel heel definitief, en hoewel ik eigenlijk niet echt over een geweten beschikte, had ik een stelsel van heel duidelijk regels die ongeveer op hetzelfde neerkwamen.
Ik wist dat brigadier Doakes vroeg of laat iets zou doen om mijn liefhebberij te dwarsbomen en ik had mijn hersens afgepijnigd over wat ik zou doen als het moment daar was. Helaas was het beste wat me te binnen was geschoten, gewoon afwachten.
Pardon? hoor ik u al denken, en daar hebt u alle recht toe. Kunnen we werkelijk het enige voor de hand liggende antwoord negeren? Doakes mocht dan sterk, en dodelijk zijn, maar de Zwarte Ruiter was sterker en dodelijker en wanneer hij het stuur overnam, was niemand tegen hem opgewassen. Misschien deze ene keer...
Nee, zei de zachte stem in mijn oor.
Hallo, Harry. Waarom niet? En terwijl ik het vroeg zag ik het moment weer voor me waarop hij dat tegen me had gezegd.
Er zijn regels, Dexter, had Harry gezegd.
Regels, pap?
Het was op mijn zestiende verjaardag. Een partijtje gaf ik eigenlijk nooit, want ik had nog niet geleerd om zo’n schattig schooiertje te zijn dat snel vriendjes maakt; als ik niet zelf bij die slijmerige slungeltjes uit de buurt bleef, gingen ze mij meestal wel uit de weg. Ik bracht mijn hele puberteit door als een herdershond in een kudde groezelige, heel domme schapen. Sinds die tijd had ik een heleboel geleerd. Zo vervreemd was ik op mijn zestiende bijvoorbeeld niet, maar soms werkt het niet om te doen alsof.
Nou, op mijn zestiende verjaardag was het nogal een gespannen toestand. Doris, mijn pleegmoeder, was net aan kanker gestorven. Mijn stiefzuster Deborah had toch een taart voor me gebakken en van Harry kreeg ik een nieuwe vishengel. Ik blies de kaarsjes uit, we aten de taart op en daarna nam Harry me mee naar de achtertuin van ons eenvoudige huis aan Coconut Grove. Hij ging aan de roodhouten picknicktafel zitten die hij naast de bakstenen barbecue had getimmerd en gebaarde mij ook te gaan zitten.
‘Nou, Dex,’ zei hij. ‘Zestien. Je bent al bijna een groot mens.’
Ik begreep niet precies wat hij daarmee bedoelde — ik? Een mens? Menselijk dus? — en wist dus ook niet wat voor antwoord hij verwachtte. Ik wist wel dat het meestal verstandig was om geen grapjes met Harry te maken, dus knikte ik maar. Harry keek met zijn blauwe ogen dwars door me heen. ‘Ben je eigenlijk wel in meisjes geïnteresseerd?’ vroeg hij.
‘Eh... hoe bedoel je?’
‘Zoenen. Het. Je weet wel, seks.’
Het duizelde in mijn hoofd bij de gedachte alleen al, alsof een koude, donkere voet tegen de binnenkant van mijn voorhoofd schopte. ‘Niet, eh, nee. Ik, eh,’ zei ik welsprekend. ‘Niet op die manier.’
Harry knikte alsof dat ergens op sloeg. ‘Maar geen jongens,’ zei hij, en ik schudde alleen maar mijn hoofd. Harry keek naar de tafel, toen weer naar het huis. ‘Toen ik zestien werd, nam mijn vader me mee naar een hoer.’ Hij schudde zijn hoofd en er gleed een heel klein glimlachje over zijn gezicht. ‘Ik heb er tien jaar over gedaan om daar overheen te komen.’ Daar wist ik absoluut niets op te zeggen. Het concept seks was voor mij al iets buitenaards, maar de gedachte om ervoor te betálen, voor je zoon nog wel, en als die zoon Hárry was... nee, echt. Daar kon ik met mijn pet niet bij. Ik keek Harry aan met iets wat aan paniek grensde en zijn glimlach werd breder.
‘Wees maar niet bang,’ zei hij. ‘Dat was ik niet van plan. Je hebt vast meer aan die hengel.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd en keek over de picknicktafel heen in de verte, door de tuin, over de straat. ‘Of een fileermes.’
‘Ja,’ zei ik, en ik probeerde niet al te gretig te klinken.
‘We weten allebei wat je wilt. Maar daar ben je nog niet klaar voor.’
Sinds de eerste keer dat Harry met mij praatte over wat ik was, een paar jaar geleden op een gedenkwaardig kampeertochtje, waren we bezig om me klaar te stomen. Om me, in Harry’s woorden, ‘op orde te brengen’. Ik, perfecte imitatiemens en schaapachtige krullenbol, stond te trappelen om aan mijn mooie carrière te beginnen, maar Harry hield me tegen, want Harry wist altijd alles beter.
‘Ik ben heus wel voorzichtig, hoor,’ zei ik.
‘Maar niet perfect,’ zei hij. ‘Er zijn regels, Dexter. En dat moet ook wel. Daarom ben jij anders dan de anderen.’
‘Je aanpassen,’ zei ik, ‘opruimen, geen risico’s nemen, eh...’
Harry schudde zijn hoofd. ‘Belangrijker. Allereerst moet voor je begint honderd procent zeker van zijn dat de persoon in kwestie het echt verdient. Ik heb ik weet niet hoe vaak iemand moeten laten gaan, terwijl ik wist dat hij schuldig was. Dat zo’n klootzak je in je gezicht grijnst, terwijl hij en jij allebei donders goed weten hoe de vork in de steel zit, en je moet de deur voor hem openhouden en hem laten gaan...’ Hij klemde zijn kaken op elkaar en klopte met zijn vuist op de picknicktafel. ‘Dat hoeft jou niet te gebeuren. Maar je moet absoluut zeker zijn van je zaak. Dodelijk zeker, Dexter. En zelfs als je het zeker weet...’ hij hief zijn hand op met de palm naar mij toegekeerd, ‘moet je bewijsmateriaal hebben. Dat hoeft in de rechtszaal niet overeind te blijven, goddank!’ Hij stiet een bitter lachje uit. ‘Daar kom je toch geen steek verder. Maar bewijs moet er zijn, Dexter. Dat is het allerbelangrijkste.’ Hij tikte met zijn knokkel op de tafel. ‘Bewijs, bewijs, bewijs. En zelfs dan...’
Hij stopte midden in zijn zin, niets voor Harry, en ik wachtte af. Ik wist dat er een moeilijke kwestie aan zat te komen. ‘Soms laat je ze zelfs gaan als je dat wel hebt. Hoezeer ze het ook verdienen. Bijvoorbeeld als ze te... te veel in het oog lopen. Als iemand te veel in de schijnwerpers staat, laat hem dan gaan.’
Nou, dat was het dus. Harry had als altijd het antwoord op mijn vraag. Als ik ook maar een zweempje twijfel had, hoorde ik Harry in mijn oor fluisteren. Ik wist het zeker, maar ik had geen bewijs dat Doakes iets anders was dan een heel boze en achterdochtige smeris, en een smeris in mootjes hakken was absoluut iets waarover de stad verontwaardigd over zou worden. En na de recente vroegtijdige dood van detective LaGuerta zou het binnen de politiegelederen vrijwel zeker heel gevoelig liggen als er op die manier nog een smeris de pijp uitging.
Hoe je het ook wendde of keerde, Doakes was Verboden Terrein voor mij. Ik kon uit het raam kijken en de neus van de kastanjebruine Taurus onder een boom zien staan, maar verder niets doen dan hopen dat zich spontaan een andere oplossing zou aandienen, bijvoorbeeld dat er toevallig een piano op zijn hoofd viel. Helaas was ik overgeleverd aan de hoop op een beetje mazzel.
Maar vanavond had de arme, teleurgestelde Dexter geen mazzel en er was de laatste tijd een schromelijk tekort aan vallende piano’s in en om Miami. En zo liep ik in mijn nederige stulpje gefrustreerd te ijsberen. En elke keer als ik terloops uit het raam keek, stond die Taurus aan de overkant van de straat. De gedachte die een uur geleden nog zo’n prettig vooruitzicht had geleken, gonsde door mijn hoofd. Mag Dexter buiten spelen? Nee, helaas, Zielige Zwarte Ruiter. Dexter heeft een time-out.
Toch was er wel een constructief klusje dat ik nu kon klaren, ook al zat ik min of meer in mijn flat gevangen. Ik haalde het verkreukelde stukje papier van MacGregors boot tevoorschijn en streek het glad, waarbij mijn vingers plakkerig werden van de overgebleven lijm van de rol duct tape waar het op had gezeten. reiker en een telefoonnummer. Het was meer dan genoeg om op mijn computer de telefoongids te raadplegen en dat was dan ook binnen een paar minuten gepiept.
Het nummer was van een mobiele telefoon die geregistreerd stond op ene meneer Steve Reiker van Tigertail Avenue te Coconut Grove. Na nog wat speurwerk kwam ik erachter dat meneer Reiker beroepsfotograaf was. Het kon natuurlijk zomaar toeval zijn. Er zijn vast veel mensen die Reiker heten en fotograaf zijn. Ik sloeg de Gouden Gids erop na en ontdekte dat deze Reiker zich had gespecialiseerd. Hij adverteerde op een kwart pagina met: HER-INNER ZE ZOALS ZE NU ZIJN.
Hij was gespecialiseerd in kinderfoto’s.
Ik kon de toevaltheorie wel laten varen.
De Zwarte Ruiter roerde zich en grinnikte zachtjes van de voorpret, en ik plande al een ritje naar Tigertail om snel een kijkje te nemen. Het was niet eens zo ver weg. Ik kon er nu heen rijden en...
En dan brigadier Doakes zeker achter me aan krijgen om ezeltjeprik met Dexter te spelen. Briljant idee, ouwe jongen. Dat zou Doakes een hoop saai speurwerk schelen als Reiker uiteindelijk op een dag verdwenen zou zijn. Hij zou zich door de hele vervelende routine heen werken en achter me aan komen.
Hoe dan ook, wanneer zou Reiker verdwijnen? Verschrikkelijk frustrerend om geschaduwd te worden met zo’n kostelijk doel voor ogen. Maar een paar uur later stond Doakes nog steeds aan de overkant van de straat geparkeerd en was ik nog steeds hier. Wat nu? Het positieve was dat Doakes duidelijk niet genoeg had gezien om enige andere actie te ondernemen dan mij te schaduwen. Maar als je dat helemaal tot in het uiterste negatieve doortrok, als hij me zou blijven schaduwen, dan dwong hij mij om mijn rol van goedgeluimde, wellevende laboratoriumrat bij het forensisch lab te blijven spelen, die zorgvuldig zoiets dodelijks als het spitsuur op de Palmetto-ringweg vermeed. Daar kon geen sprake van zijn. Ik voelde een zekere druk, niet alleen van de Ruiter, maar ook van de klok. Binnen niet al te lange tijd moest ik het bewijs zien te krijgen dat Reiker de man was die MacGregors foto’s had genomen, en als dat was gebeurd, zou ik een scherp en vinnig babbeltje met hem maken. Als hij erachter kwam dat MacGregor de weg van alle vlees was gegaan, zou hij waarschijnlijk alarm slaan. En als mijn collega’s op het bureau er lucht van kregen, zou dat nog wel eens een penibele toestand voor Drieste Dexter kunnen worden.
Maar Doakes had zich kennelijk voor een lang verblijf geïnstalleerd en daar kon ik niets aan doen. Het idee dat Reiker vrij rondliep in plaats van hem onder mijn tape te zien spartelen was verschrikkelijk frustrerend. Homicidus interruptus. De Zwarte Ruiter kreunde zachtjes en knarste met zijn denkbeeldige tanden. Ik wist hoe hij zich voelde, maar ik kon nog steeds niets anders doen dan heen en weer blijven lopen. Het hielp niet; als ik zo door zou gaan, zou ik een gat in de vloerbedekking uitslijten en kon ik wel fluiten naar de borgsom van het appartement.
Mijn eerste gedachte was om iets te doen waardoor Doakes op het verkeerde been werd gezet, maar hij was geen doorsneebloedhond. Ik kon maar één ding verzinnen waarmee de geur uit zijn snuffelende, gretige snuit zou verdwijnen. Er was een kleine kans dat ik hem kon uitputten, het wachtspelletje meespelen, aanhoudend zo lang normaal te blijven dat hij het moest opgeven en terugkeren naar zijn echte baan, namelijk vangen van de waarlijk monsterachtige inwoners in de onderbuik van Onze Rechtvaardige Stad. Want op ditzelfde moment werd er dubbel geparkeerd, vuilnis gedumpt en bedreigd dat je tijdens de volgende verkiezingen op de Democraten moest stemmen. Hoe kon hij zijn tijd verspillen aan die arme Dexter en zijn onschuldige liefhebberij?
Goed dan: ik zou overdreven normaal blijven tot zijn tanden er pijn van gingen doen. Het zou eerder weken dan dagen duren, maar het moest maar. Ik zou met overgave het synthetische leven leiden dat ik had gecreëerd om menselijk te lijken. Aangezien mensen in de regel beheerst worden door seks, zou ik beginnen met een bezoekje aan mijn vriendinnetje Rita.
Wat een rare uitdrukking, ‘vriendinnetje’, zeker als het om een volwassen vrouw gaat. In de praktijk is het begrip zelfs nog vreemder. Bij volwassenen betekende het over het algemeen een vrouw, geen meisje, die bereid was je seks te bieden in plaats van vriendschap. Sterker nog, uit wat ik om me heen zag, was het heel goed mogelijk om een flinke hekel aan je vriendinnetje te hebben, hoewel de ware haat natuurlijk aan het huwelijk voorbehouden was. Ik had nog niet kunnen vaststellen wat vriendinnetjes van hun vriendjes terugverwachten, maar wat Rita betrof voldeed ik daar kennelijk aan. Seks was het niet, zoveel was wel duidelijk. Seks was voor mij ongeveer net zo interessant als het berekenen van buitenlandse handelstekorten.
Gelukkig voor mij was Rita net zomin geïnteresseerd in seks als ik, meestal dan. Niet lang geleden was een rampzalig vroeg huwelijk van haar op de klippen gelopen, met een man wiens idee van gezellig samenzijn bleek te bestaan uit crack roken en haar in elkaar slaan. Later voegde hij daar nog de besmetting met tal van fascinerende infecties aan toe. Toen hij op een avond ook nog de kinderen alle hoeken van de kamer liet zien, knapte Rita’s wonderbaarlijke, op countrysongs gebaseerde trouw en smeet de schurk uit haar leven die in het gevang belandde, waar hij hoorde.
Na dit veelbewogen huwelijk was zij op zoek naar een heer die geïnteresseerd was in gezelschap en een goed gesprek, iemand die er niet op uit was om zijn lagere driften op haar te botvieren. Met andere woorden, een man die ook haar verfijndere kwaliteiten op waarde wist te schatten in plaats van alleen haar bereidheid om zich aan naakte acrobatiek over te geven. Ecce Dexter. Twee jaar was ze nu al mijn ideale vermomming, en belangrijk bestanddeel van Dexter zoals de buitenwereld hem voornamelijk kende. Als tegenprestatie had ik haar nooit geslagen, nooit een infectie bezorgd en nooit mijn animale lust opgedrongen, en zij leek zelfs van mijn gezelschap te genieten.
Als extraatje was ik behoorlijk gehecht geraakt aan haar kinderen, Astor en Cody. Vreemd misschien, maar niettemin waar, dat kan ik je verzekeren. Als verder wie dan ook ter wereld op mysterieuze wijze zou verdwijnen, zou ik dat alleen maar vervelend vinden omdat diegene dan geen donuts meer voor me zou maken. Maar kinderen vind ik interessant, sterker nog, ik mag ze graag. Rita’s kinderen hadden een traumatische vroege jeugd doorgemaakt, en misschien omdat dat bij mij ook het geval was, voelde ik een bepaalde verbondenheid met hen, een belangstelling die verder ging dan het in stand houden van Rita als vermomming.
Afgezien van het aangename contact dat ik met haar kinderen had, mocht Rita er ook best wezen. Ze had kort en fris blond haar, een slank en atletisch lichaam, en ze zei zelden iets ronduit stoms. Ik kon met haar in het openbaar verschijnen en weten dat we eruitzagen als een stel perfect bij elkaar passende, nette mensen, wat precies de bedoeling was. Sommigen zeiden zelfs dat we een knap stel waren, al wist ik nooit precies wat dat betekende. Ik neem aan dat Rita mij op de een of andere manier aantrekkelijk vond, ook al was dat gezien haar voorgeschiedenis met mannen misschien niet bepaald complimenteus voor mij. Toch is het altijd fijn om iemand in de buurt te hebben die denkt dat ik fantastisch ben. Het bevestigt hoe laag ik de mensheid heb zitten.
Ik keek op mijn bureauklok. Vijf uur tweeëndertig: over een kwartier zou Rita thuiskomen van haar werk bij Fairchild Title Agency, waar ze iets heel ingewikkelds deed met stukjes van procentpunten. Tegen de tijd dat ik bij haar was, zou ze thuis zijn.
Met een opgeruimde, opgeplakte glimlach ging ik de deur uit, zwaaide naar Doakes en reed naar Rita’s eenvoudige huis in South Miami. Het verkeer viel mee, dat wil zeggen dat er geen dodelijke ongevallen of schietpartijen waren, en binnen twintig minuten zette ik mijn auto voor Rita’s bungalow. Brigadier Doakes reed langs me naar het einde van de straat en toen ik aan de voordeur klopte, parkeerde hij aan de overkant van de weg.
De deur zwaaide open en Rita staarde me aan. ‘O!’ zei ze, ‘Dexter.’
‘In hoogsteigen persoon,’ zei ik. ‘Ik was in de buurt en vroeg me af of je al thuis was.’
‘Nou, ik... ik kom net binnen. Ik zie er vast verschrikkelijk uit... Eh, kom erin. Wil je een biertje?’
Bier... het idee alleen al. Ik raak dat spul nooit aan. Maar toch, het was zo verbazingwekkend normaal, zo perfect na-het-werk-bij-jevriendinnetje-op-bezoek-gaan dat zelfs Doakes onder de indruk moest zijn. Het maakte het helemaal af. ‘Nou, dat gaat er wel in,’ zei ik en ik volgde haar naar de relatief koele woonkamer.
‘Ga zitten,’ zei ze. ‘Ik ga me even een opfrissen.’ Ze glimlachte naar me. ‘De kinderen zijn aan het buitenspelen, maar ik weet zeker dat ze je bestormen als ze in de gaten krijgen dat je er bent.’ Ze glipte de hal in en kwam even later terug met een blikje bier. ‘Ik kom zo,’ zei ze en ze ging naar haar slaapkamer aan de achterkant van het huis.
Ik zat op de bank en keek naar het blikje in mijn hand. Ik drink nooit; drinken is echt iets wat roofdieren beter niet kunnen doen. Het vertraagt je reflexen, stompt je zintuigen af en is funest voor je concentratievermogen, wat mij altijd afschuwelijk in de oren klonk. Maar daar zat ik, een demon op vakantie die een poging deed het ultieme offer te brengen door zijn krachten op te geven en menselijk te worden. Een biertje, net iets voor Geheelonthouder Dexter.
Ik nam een slok. Het smaakte bitter en slapjes, precies zoals ik als de Zwarte Ruiter heel lang in zijn autogordel gekluisterd moest blijven. Maar toch nam ik aan dat je bier moet leren drinken. Ik nam nog een slokje. Ik voelde het helemaal omlaag klokken en in mijn maag plonzen. Opeens realiseerde ik me dat ik door alle hectiek en ergernis mijn lunch was vergeten. Wat maakte het uit, het was maar licht bier, of, zoals het blikje trots vermeldde: bier lite. Ik vermoed dat we dankbaar moeten zijn dat ze er niet aan hadden gedacht om bier grappiger te spellen.
Ik nam een grote slok. Als je eraan gewend was, was het zo slecht nog niet. Tjonge, het was écht ontspannend. Ik voelde me in elk geval bij iedere slok meer op mijn gemak. Nog een verfrissende slok dan — ik kon me niet herinneren dat het zó lekker was toen ik het voor het eerst op de middelbare school dronk. Goed, ik was maar een jongen toen, en niet de hardwerkende, rechtschapen burgerman van nu. Ik hield het blikje op z’n kop en er kwam geen druppel meer uit.
Nou zeg, op de een of andere manier was het blikje leeg. Maar ik had nog steeds dorst. Kon deze onaangename situatie wel door de beugel? Mooi niet. Absoluut onaanvaardbaar. Sterker nog, ik was niet van plan dat over mijn kant te laten gaan. Ik stond op en beende met vastbesloten passen naar de keuken. In de koelkast stonden nog een paar blikjes bier lite, en ik nam er een mee naar de bank.
Ik ging zitten. Trok het open. Nam een slok. Dat was beter. Die Doakes kon de klere krijgen. Misschien moest ik hem een biertje gaan brengen. Daar zou hij van ontspannen, wat losser worden en de zaak misschien wel helemaal afblazen. Tenslotte stonden we aan dezelfde kant, nietwaar?
Ik nam nog een slokje. Rita kwam terug in een korte spijkerbroek en een witte singlet met een smal satijnen randje rond de hals. Ik moest toegeven dat ze er heel leuk uitzag. Ik wist mijn vermommingen wel uit te kiezen. ‘Nou,’ zei ze en ze glipte naast me op de bank. ‘Wat leuk dat je zomaar komt binnenvallen.’
‘Dat zal wel, ja,’ zei ik.
Ze hield haar hoofd schuin en keek me raar aan. ‘Zware dag op je werk gehad?’
‘Verschrikkelijk,’ zei ik en ik nam een slok. ‘We moesten een slechterik laten lopen. Een heel slechte slechterik.’
‘O.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Hadden jullie, ik bedoel, kon je hem niet gewoon...’
‘Ik wou hem ook gewoon,’ zei ik. ‘Maar het mocht niet.’ Ik hief het blikje in haar richting. ‘Politiek.’ Ik nam een slok.
Rita schudde haar hoofd. ‘Ik kan nog steeds niet aan het idee wennen dat... Ik bedoel, van buitenaf lijkt het allemaal zo voorgekookt en dor. Je pakt de slechterik en je arresteert hem. Maar politiek? Ik bedoel... wat heeft-ie gedaan?’
‘Een paar kinderen om zeep geholpen,’ zei ik. ‘O!’ Ze keek ontsteld. ‘Mijn god, je moet toch iets kunnen doen?’
Ik glimlachte naar haar. Potverdikkeme, had ze dat even goed gezien. Wat een wijf. Heb ik je niet gezegd dat ik ze wel wist uit te kiezen? ‘Je legt precies de vinger op de zere plek,’ zei ik en ik nam haar hand in de mijne om die vinger te bekijken. ‘Ik kan ook wel wat doen. Heel goed zelfs.’ Ik klopte op haar hand en morste maar een klein beetje bier. ‘Ik wist dat je het zou begrijpen.’
Ze leek in de war. ‘O,’ zei ze. ‘Wat voor soort... ik bedoel... wat ga je dan doen?’
Ik nam een slokje. Waarom zou ik het haar niet gewoon vertellen? Ik kon aan haar zien dat ze het al begreep. Waarom dan niet? Ik deed mijn mond open, maar voordat ik ook maar iets over de Zwarte Ruiter en mijn onschuldige liefhebberij kon fluisteren, kwamen Cody en Astor de kamer binnengerend, bleven als aan de grond genageld staan toen ze me zagen en bleven naar mij en hun moeder staan kijken.
‘Hallo, Dexter,’ zei Astor. Ze gaf haar broertje een por.
‘Hoi,’ zei hij zachtjes. Hij was geen prater. Eigenlijk zei hij bijna nooit iets. Arme knul. Dat hele gedoe met zijn vader had hem stevig aangegrepen. ‘Ben je dronken?’ vroeg hij ten slotte. Dat was een hele speech voor hem.
‘Cody!’ zei Rita streng. Ik wuifde dapper haar bezwaar weg en keek hem recht aan.
‘Dronken?’ vroeg ik. ‘Ik?’
Hij knikte. ‘Ja.’
‘Absoluut niet,’ zei ik resoluut, en ik keek hem met de waardigste frons aan die ik in huis had. ‘Misschien een beetje aangeschoten, maar dat is iets heel anders.’
‘O,’ zei hij, en zijn grote zus viel in: ‘Blijf je hier eten?’
‘O, ik denk dat ik zo maar weer eens moest gaan,’ zei ik, maar Rita legde een verbazend ferme hand op mijn schouder.
‘Zo rijd jij helemaal nergens heen,’ zei ze.
‘Hoezo?’
‘Aangeschoten,’ zei Cody.
‘Ik ben niet aangeschoten,’ zei ik.
‘Daarnet zei je nog van wel,’ zei Cody. Ik kon me niet herinneren dat hij ooit zoveel woorden achter elkaar had gezegd, en was heel trots op hem.
‘Dat is waar,’ voegde Astor eraan toe. ‘Je zei dat je niet dronken was, je bent alleen een beetje aangeschoten.’
‘Heb ik dat gezegd?’ Ze knikten allebei. ‘O. Goed dan...’
‘Goed dan,’ echode Rita, ‘dus eet je met ons mee?’
Prima. Het zou wel. Ik wist het wel zeker, bedoel ik. Ik weet ook dat ik op een bepaald moment naar de koelkast liep voor een bier lite en ontdekte dat ze allemaal weg waren. En een poosje later zat ik weer op de bank. De televisie stond aan en ik probeerde te volgen wat de acteurs zeiden en waarom een onzichtbaar publiek dat het grappigste ter wereld vond.
Rita gleed weer naast me op de bank. ‘De kinderen liggen in bed. Hoe is het met je?’
‘Ik voel me geweldig,’ zei ik. ‘Alleen begrijp ik niet wat hier zo grappig aan is.’
Rita legde haar hand op mijn schouder. ‘Je zit er echt mee, hè? Dat je die slechterik moet laten lopen. Kinderen...’ Ze ging dichter tegen me aan zitten, sloeg haar arm helemaal om me heen en vlijde haar hoofd tegen mijn schouder. ‘Je bent zo’n goeie vent, Dexter...’
‘Nee, dat ben ik niet,’ zei ik, terwijl ik me afvroeg waarom ze ineens zoiets heel raars zei.
Rita ging rechtop zitten en keek beurtelings van mijn linker-naar mijn rechteroog. ‘Dat ben je wel, je wéét dat je dat bent.’ Ze glimlachte en legde haar hoofd weer op mijn schouder. ‘Ik vind het... fijn... dat je bent gekomen. Om me te zien. Omdat je je niet goed voelde.’
Ik wilde haar zeggen dat dat niet helemaal klopte, maar plotseling realiseerde ik me dat het waar was: ik wás naar haar toe gekomen omdat ik me niet goed voelde. Goed, het was alleen maar om Doakes te vervelen zodat hij weg zou gaan na mijn ongelooflijke frustratie over het afgezegde afspraakje met Reiker. Maar zo’n slecht idee bleek het niet te zijn geweest, wel? Goeie ouwe Rita. Ze was heel warm en rook lekker.
‘Mijn goeie ouwe Rita,’ zei ik. Ik trok haar zo dicht mogelijk tegen me aan en vlijde mijn wang tegen haar kruin.
Zo zaten we een paar minuten, en toen maakte Rita zich los, ging staan en trok me met haar hand omhoog. ‘Kom,’ zei ze. ‘Laten we naar bed gaan.’
En dat deden we, en toen ik onder de lakens geglipt was en ze naast me kroop, was ze zo lief en rook zo lekker en voelde zo warm en prettig aan, dat...
Tjonge. Bier is verbazingwekkend spul, hè?