Deborah reed met ons via Dixie Highway naar het zuiden. Ja, óns, zei ik. Tot mijn verbazing was ik een waardevol lid van het Gerechtigheidsbondgenootschap geworden en werd mij medegedeeld dat mij de eer te beurt viel om met mijn eigen onvervangbare zelf het kwaad de weg te versperren. Hoewel ik daar helemaal niet blij mee was, maakte een klein incident het bijna de moeite waard.
Toen we bij de deur van het restaurant stonden te wachten tot Deborahs auto zou worden gebracht, had Chutsky opeens zachtjes gemompeld: ‘Wat krijgen we nou!’ en was de oprijlaan af geslenterd. Ik keek hem na en zag hem op een kastanjebruine Taurus toe lopen die onopvallend onder een palm geparkeerd stond. Debs staarde me boos aan alsof het allemaal mijn schuld was, en we keken beiden toe hoe Chutsky op het portierraampje klopte, dat daarop omlaag werd geschoven en, uiteraard, de immer waakzame brigadier Doakes onthulde. Chutsky boog over de auto heen en zei iets tegen Doakes, die een blik op mij wierp, zijn hoofd schudde, het raam sloot en wegreed.
Chutsky zei niets toen hij zich weer bij ons voegde. Maar voordat hij voor in de auto stapte, keek hij mij wel iets anders aan.
Het was twintig minuten rijden naar de plek waar Quail Roost Drive van oost naar west loopt en Dixie Highway kruist, pal naast een winkelcentrum. Twee straten verderop leiden een reeks zijstraten naar een rustige arbeiderswijk van kleine en overwegend propere huizen, vaak met twee auto’s op de korte oprit en fietsen her en der verspreid op het gazon.
Een van die straten boog naar links af en leidde naar een doodlopende straat, en daar vonden we het huis waarnaar we op zoek waren, een zachtgeel gepleisterd onderkomen met een overwoekerde tuin. Op de oprit stond een gedeukte, grijze bestelbus met rode belettering waarop te lezen stond: HERMANOS CRUZ — LIMPIADORES, Gebr. Cruz Schoonmakers.
Debs keerde en reed tot halverwege de volgende zijstraat. Ze stopte bij een huizenblok waar voor de deur en op het gazon een stuk of zes auto’s stonden, en waar luide rapmuziek uit opklonk. Ze keerde weer, zodat onze auto met de neus naar ons doelwit stond, en parkeerde onder een boom. ‘Wat denk je?’ zei ze.
Chutsky haalde zijn schouders op. ‘Ahem. Zou kunnen,’zei hij. ‘Laten we een poosje wachten.’ En het daaropvolgende halfuur ging onze sprankelende conversatie niet verder dan dat. Amper genoeg om de geest alert te houden, dus ik merkte dat mijn gedachten afdwaalden naar het kleine plankje in mijn appartement waarop het palissander kistje stond met een aantal dubbele glasplaatjes, van het soort dat je onder een microscoop legt. Elk plaatje bevatte één enkele druppel bloed, helemaal opgedroogd natuurlijk. Anders had ik die viezigheid niet in huis willen hebben. Veertig vensters op mijn schimmige andere zelf. Eén druppel bloed van elk van mijn avontuurtjes. Zo was daar bijvoorbeeld Eerste Zuster geweest, die lang, lang geleden haar patiënten langzaam met een zorgvuldige overdosis liet inslapen onder het mom van pijnbestrijding. En de volgende was de handvaardigheidleraar van de middelbare school die verpleegstertjes wurgde. Wonderlijk contrast, en de ironie ervan vind ik kostelijk.
Zoveel herinneringen... en als ik ze stuk voor stuk aanraakte, popelde ik alweer om een nieuwe te maken, nummer 41, ook al was nummer 40, MacGregor, nog amper droog. Vooral omdat die verbonden was met mijn volgende project en daardoor als incompleet aanvoelde, kon ik niet wachten om aan de slag te gaan. Zodra ik absolute zekerheid had over Reiker en een manier had gevonden om...
Ik ging rechtop zitten. Misschien waren mijn schedeladeren door het overdadige dessert dichtgeslibd, maar ik was Deborahs lokmiddel even helemaal vergeten. ‘Deborah?’ zei ik.
Ze keek met een van concentratie licht gefronst voorhoofd naar me achterom. ‘Wat?’
‘Hier zitten we dan,’ zei ik.
‘Shit, je meent ’t.’
‘Helemaal niet. Sterker nog, er is geen shit te bekennen, en dat alles dankzij mijn almachtige denkwerk. Had je het er niet over dat je me een paar dingen te vertellen had?’
Ze wierp een blik op Chutsky. Hij keek recht voor zich uit, nog altijd met die zonnebril op, die niet knipperde. ‘Ja, oké,’ zei ze. ‘Doakes zat in het leger bij de commando’s.’
‘Dat weet ik. Het staat in zijn personeelsdossier.’
‘Maar wat je niet weet, makker,’ zei Kyle zonder zich te bewegen, ‘is dat er aan die commando’s ook een Donkere Kant zit. En daar zat Doakes bij.’ Hij plooide zijn gezicht een fractie van een seconde in een heel klein glimlachje, zo klein en plotseling dat ik het me verbeeld had kunnen hebben. ‘Als je eenmaal naar de Donkere Kant overloopt, is dat voor altijd. Je kunt niet meer terug.’
Ik keek toe hoe Chutsky nog een ogenblik volkomen roerloos bleef zitten en daarna keek ik Debs aan. Ze haalde haar schouders op. ‘Doakes was een scherpschutter,’ zei ze. ‘Het leger leende hem uit aan de jongens in El Salvador, en hij vermoordde mensen voor hen.’
‘Met een pistool kun je reizen,’ zei Chutsky.
‘Dat verklaart zijn persoonlijkheid,’ zei ik en ik dacht dat het nog veel meer verklaarde, zoals de echo die ik uit zijn richting hoorde als mijn Zwarte Ruiter riep.
‘Je moet begrijpen hoe het was,’ zei Chutsky. Het was een beetje griezelig dat hij dit met een volstrekt onbeweeglijk en emotieloos gezicht zei, alsof de stem eigenlijk uit een bandrecorder kwam die iemand in zijn lijf had gestopt. ‘Wij geloofden dat we de wereld redden. Dat we ons leven en elke hoop op iets normaals en fatsoenlijks opgaven voor de goede zaak. Blijkt dat we gewoon onze ziel aan de duivel verkocht. Ik, Doakes...’
‘En dr. Danco,’ zei ik.
‘En dr. Danco.’ Chutsky zuchtte en verroerde zich eindelijk, draaide zijn hoofd even in Deborahs richting, om meteen weer voor zich uit te kijken. Hij schudde zijn hoofd en die beweging kwam na zijn onbeweeglijkheid zo reusachtig en theatraal over dat ik bijna ging applaudisseren. ‘Dr. Danco begon als idealist, net als wij. Hij kwam er op de medische faculteit achter dat er vanbinnen iets aan hem ontbrak, dat hij dingen met mensen kon doen zonder de geringste empathie te voelen. Helemaal niets. Dat komt heel wat zeldzamer voor dan je denkt.’
‘O, dat zal best,’ zei ik, en Debs keek me dreigend aan.
‘Danco hield van zijn land,’ vervolgde Chutsky. ‘Dus sloot hij zich ook aan bij de donkere kant. Met opzet, om dit talent te benutten. In El Salvador kwam het... tot bloei. Wanneer we iemand naar hem toe brachten, kon hij gewoon...’ Hij zweeg, haalde adem en ademde langzaam weer uit. ‘Shit. Jullie hebben gezien wat hij doet.’
‘Heel origineel,’ zei ik. ‘Creatief.’
Chutsky stiet een snuivend, humorloos lachje uit. ‘Creatief. Ja. Dat kun je wel zeggen.’ Chutsky draaide zijn hoofd langzaam naar links, rechts, links. ‘Ik zei al dat het hem niet uitmaakte om die dingen te doen... maar in El Salvador kreeg hij de smaak te pakken. Hij was aanwezig bij de verhoren en stelde persoonlijke vragen. En als hij dan begon te... Hij noemde de persoon altijd bij de naam, alsof hij een tandarts was of zo, en zei dan: “Laten we nummer vijf eens proberen,” of nummer zeven, wat dan ook. Alsof er allerlei verschillende patronen bestonden.’
‘Wat voor patronen?’ vroeg ik. Het leek me een heel gewone vraag, daarmee toonde ik beleefde belangstelling en hield het gesprek gaande. Maar Chutsky draaide zich met een ruk op zijn stoel om en keek me aan alsof ik wel een hele fles vloerreiniger kon gebruiken.
‘Voor jou is dit grappig,’ zei hij.
‘Nog niet,’ zei ik.
Hij staarde me voor mijn gevoel verschrikkelijke lang aan; toen schudde hij zijn hoofd en keek weer recht voor zich. ‘Ik weet niet wat voor patroon, makker. Nooit gevraagd. Sorry. Waarschijnlijk had het iets te maken met wat hij er als eerste afsneed. Gewoon iets waar hij pret aan beleefde. En hij praatte tegen ze, noemde ze bij de naam, liet zien wat hij deed.’ Chutsky huiverde. ‘Op de een of andere manier maakte dat het erger. Je had moeten zien wat dat met de tegenpartij deed.’
‘En met jou?’ wilde Deborah weten.
Hij liet zijn kin op zijn borst vallen en vermande zich weer. ‘Dat ook,’ zei hij. ‘Hoe dan ook, uiteindelijk veranderde er iets aan het thuisfront, in de politiek, op het Pentagon. Nieuw regime, en dat soort dingen. Ze wilden niets te maken hebben met wat we daar hadden uitgespookt. Maar heel stilletjes sijpelde het bericht door dat we door dr. Danco wellicht tot een zeker politiek vergelijk met de tegenpartij konden komen, als we hem uitleverden.’
‘Jullie gaven je eigen man op om hem te laten vermoorden?’ vroeg ik. Dat leek me bepaald oneerlijk, ik bedoel, ik word niet door enige moraal gehinderd, maar ik speel het spel tenminste volgens de regels.
Kyle zweeg een lang ogenblik. ‘Ik zei toch dat we onze ziel aan de duivel hadden verkocht, makker,’ zei hij ten slotte. Hij glimlachte weer, deze keer wat langer. ‘Ja, we hebben hem in de val laten lopen en zij hebben hem ten val gebracht.’
‘Maar hij is niet dood,’ zei Deborah, praktisch als altijd.
‘We zijn erin geluisd,’ zei Chutsky. ‘De Cubanen kregen hem te pakken.’
‘Welke Cubanen?’ vroeg Deborah. ‘Je had het over El Salvador.’
‘Destijds waren er elke keer dat het in de Amerika’s rommelde Cubanen in de buurt. Zij steunden de ene kant zoals wij dat met de tegenpartij deden. En ze aasten op onze dokter. Ik zei al dat hij bijzonder was. Dus zij grepen hem en probeerden hem naar hun kant over te halen. Hebben hem in de Isles of Pines gegooid.’
‘Is dat een resort?’ vroeg ik.
Chutsky stiet een schamper lachje uit. ‘Voor de allerslechtsten misschien. De Isles of Pines is een van de strengste gevangenissen ter wereld, en dr. Danco heeft daar werkelijk een toptijd gehad. Hij kreeg te horen dat zijn partij hem had opgegeven en hem echt te grazen had genomen. Een paar jaar later wordt een van onze jongens gevangengenomen en duikt op die manier weer op. Geen armen of benen, de hele rataplan. Danco werkt voor hen. En nu...’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Of ze hebben hem vrijgelaten of hij is ’m gesmeerd. Maakt niet uit. Hij weet wie hem in de val hebben gelokt en daar heeft hij een lijst van.’
‘Sta jij daar ook op?’ wilde Deborah weten. ‘Misschien,’ zei Chutsky. ‘En Doakes?’ vroeg ik. Tenslotte kan ik ook praktisch uit de hoek komen.
‘Misschien,’ zei hij nogmaals, waar we niet veel aan hadden. Dat hele verhaal over Danco was natuurlijk interessant, maar ik was hier niet voor niets. ‘Hoe dan ook,’ zei Chutsky, ‘tegen hem moeten we het dus opnemen.’
Niemand had daar veel op te zeggen, en dat gold ook voor mij. Ik bekeek de dingen die ik had gehoord van alle kanten op zoek naar een aanknopingspunt dat me kon helpen bij de plaag die Doakes voor me was. Ik geef toe dat er op dat moment niets in me opkwam, wat me tot nederigheid stemde. Maar ik had wel iets meer inzicht gekregen in onze schat van een dr. Danco. Dus hij was vanbinnen ook leeg, hè? Een wolf in schaapskleren. En ook hij had een manier gevonden om zijn talenten voor het hogere goed in te zetten, net als, nogmaals, die goeie ouwe Dexter. Maar nu was hij behoorlijk ontspoord, en ging hij wat meer lijken op elk willekeurig ander roofdier, naar welke onrustbarende kant zijn techniek hem ook stuurde.
Gek genoeg drong met dat inzicht ook een andere gedachte door in de borrelende ketel van Dexters donkere onderbewustzijn. Wat eerst nog een voorbijgaande gril leek, was nu een heel goed idee aan het worden. Waarom zou ik niet zelf achter die Danco aan gaan en een Duister Dansje met hem maken? Hij was een op het slechte pad geraakt roofdier, net als de anderen op mijn lijstje. Niemand, zelfs Doakes niet, kon ook maar iets tegen zijn verscheiden hebben. Ik had er eerder aan moeten denken om de dokter te vinden, wat nu dringender leek en waardoor mijn frustratie over het feit dat ik Reiker links moest laten liggen wegebde. Dus hij leek op mij, hè? Dat zouden we nog wel eens zien. Er schoot iets kouds langs mijn ruggengraat en ik ontdekte dat ik er reikhalzend naar uitkeek om de dokter beter te leren kennen en zijn werk diepgaand met hem te bespreken.
In de verte hoorde ik de donder van het middagonweer rommelen. ‘Shit,’ zei Chutsky. ‘Gaat het regenen?’
‘Elke dag rond dit tijdstip,’ zei ik.
‘Dat is niet best,’ zei hij. ‘We moeten iets doen voordat het gaat regenen. Jouw beurt, Dexter.’
‘Ik?’ zei ik, opgeschrikt uit mijn mijmerijen over misantropische medische missers. Ik had me weliswaar ingesteld op een ritje, maar daadwerkelijk ook iets dóén zat niet bij de deal inbegrepen. Ik bedoel, hier zaten twee geharde krijgers uit hun neus te eten, terwijl de Delicate Dexter met de kuiltjes in zijn wangen de kastanjes uit het vuur moest halen? Dat sloeg toch zeker nergens op?
‘Jij, ja,’ zei Chutsky. ‘Ik moet me op de achtergrond houden om te zien wat er gebeurt. Als hij het is, kan ik hem beter uitschakelen. En Debbie...’ Hij glimlachte naar haar, ook al keek zij hem kennelijk stuurs aan. ‘Debbie is te veel een smeris. Ze loopt als een smeris, ze kijkt als een smeris en misschien slingert ze hem nog op de bon.
Haar ruikt hij al op een kilometer afstand. Jij dus, Dex.’
‘Wat moet ik dan doen?’ vroeg ik, en ik geef toe dat ik nog steeds enigszins gerechtvaardigd verontwaardigd was.
‘Je loopt een keer langs het huis, om de doodlopende straat heen en terug. Houd je ogen en oren open en val niet te veel op.’
‘Opvallen? Ik weet niet eens hoe dat moet,’ zei ik. ‘Mooi. Dan is het dus een makkie.’
Het was duidelijk dat logica, noch volkomen terechte ergernis iets zou helpen, dus opende ik het portier en stapte uit, maar ik kon het niet nalaten een afscheidsscène ten beste te geven. Ik boog me door het portierraam naar Deborah en zei: ‘Hopelijk overleef ik dit om het te kunnen berouwen.’ En heel attent rommelde de donder nogmaals vlakbij.
Ik liep over het trottoir naar het huis. Ik stapte op bladeren en een paar geplette sapdoosjes uit het lunchpakket van een of ander kind. Er schoot een kat over een grasveld toen ik voorbijkwam, die abrupt zijn pootjes ging zitten wassen en me van een veilige afstand aanstaarde.
Uit het huis met al die auto’s voor de deur veranderde de muziek en iemand riep: ‘Wooo!’ Prettig om te weten dat iemand plezier had terwijl ik een wisse dood tegemoet ging. Het gazon was verwaarloosd en er lagen een paar doorweekte kranten op de oprit. Maar geen stapel rondslingerende ledematen en er kwam ook niemand naar buiten rennen die me probeerde te vermoorden. Maar toen ik langs het huis liep, hoorde ik wel een televisiequiz in het Spaans blèren. Een man verhief zijn stem boven de hysterische presentator uit en ik hoorde een bord op de grond kletteren. Toen met een windvlaag de eerste grote regendruppels vielen, waaide er ook een ammoniageur uit het huis mee.
Ik liep langs het huis verder en weer terug naar de auto. Er spatten nog een paar regendruppels en er klonk een klap onweer, maar verder bleef het droog. Ik stapte weer in. ‘Niet erg onheilspellend,’ rapporteerde ik. ‘Het gazon moet nodig gemaaid worden en er hangt een vage ammonialucht. Stemmen in het huis. Hij praat in zichzelf of er zijn er meer.’
‘Ammonia,’ zei Kyle.
‘Ja, volgens mij wel,’ zei ik. ‘Of gewoon schoonmaakmiddelen.’
Kyle schudde zijn hoofd. ‘Schoonmaakbedrijven gebruiken geen ammonia, dat ruikt veel te sterk. Maar ik weet wie dat wel gebruikt.’
‘Wie dan?’ wilde Deborah weten.
Hij grijnsde naar haar. ‘Ben zo terug,’ zei hij en hij stapte uit. ‘Kyle!’ zei Deborah, maar hij zwaaide even met zijn hand en liep recht op de voordeur van het huis af. ‘Shit,’ mompelde Deborah toen hij aanklopte en naar de donkere wolken van de naderende storm omhoogkeek.
De voordeur ging open. Een kleine gedrongen man met een donkere huidskleur en zwart sluik haar dat over zijn voorhoofd viel staarde naar buiten. Chutsky zei iets tegen hem en even bewogen ze geen beiden. De kleine man keek de straat af, toen naar Kyle. Kyle haalde langzaam zijn hand uit zijn zak en liet de donkere man iets zien, geld? De man keek ernaar, keek Chutsky aan en hield de deur voor hem open. Chutsky ging het huis binnen. De deur sloeg dicht.
‘Shit,’ zei Deborah weer. Ze beet op haar nagels, een gewoonte die ik haar sinds haar tienerjaren niet meer had zien doen. Het smaakte blijkbaar goed, want toen ze er een afgekloven had, begon ze aan de volgende. Ze was bij nummer drie toen de deur weer openging en Chutsky lachend en zwaaiend naar buiten kwam. De deur viel achter hem dicht en hij verdween achter een muur van water toen de hemelsluizen eindelijk opengingen. Hij racete de straat over naar de auto en glipte doornat op de passagiersstoel.
‘Godver!’ zei hij. ‘Ik ben helemaal doorweekt!’
‘Wat deed je daar, verdomme?’ vroeg Deborah op hoge toon.
Chutsky trok een wenkbrauw naar me op en streek het haar van zijn voorhoofd. ‘Wat kan ze het elegant zeggen, hè?’ zei hij.
‘Kyle, verdomme,’ zei ze.
‘Een ammonialucht,’ zei hij. ‘Bij chirurgie wordt dat niet gebruikt en een schoonmaakploeg zou het ook nooit gebruiken.’
‘Daar hebben we het al over gehad,’ snauwde Deborah.
Hij lachte. ‘Maar het wordt wel gebruikt om speed mee te maken. En dat blijken die jongens daarbinnen dus te doen.’
‘Je bent dus regelrecht een speedkeuken binnengelopen?’ zei Deb. ‘Wat heb je daar in godsnaam gedaan?’
Hij glimlachte en trok een pakketje uit zijn zak. ‘Dertig gram van het spul gekocht.’