Het is altijd een slecht idee om een vaste routine te volgen, vooral als je een moorddadige pedofiel bent die de aandacht heeft getrokken van Dexter de Wreker. Gelukkig voor mij had niemand MacGregor ooit van dit cruciale stukje informatie op de hoogte gebracht en dus was het een koud kunstje om te zien dat hij om halfzeven zijn kantoor verliet, zoals hij elke dag deed. Hij nam de achterdeur, deed die op slot en stapte in zijn grote Ford-suv; een ideaal voertuig om met mensen rond te rijden om naar huizen te kijken, of ingepakte jongetjes naar de haven te vervoeren. Hij voegde zich in het verkeer en ik volgde hem naar zijn huis, een bescheiden optrekje van gasbeton aan S.W. 80th Street.
Er reed aardig wat verkeer langs het huis. Ik reed een half blok verderop een zijstraat in en parkeerde op een onopvallende plek vanwaar ik goed uitzicht had. Aan het verste uiteinde van zijn terrein stond een hoge, dichte heg zodat de buren niets konden zien van wat er zich in zijn tuin afspeelde. Ik zat in mijn auto en deed zo’n tien minuten lang alsof ik een kaart bestudeerde, net lang genoeg om een plan uit te broeden en er zeker van te zijn dat hij nergens naartoe ging. Toen hij buiten kwam en in zijn tuin ging rondscharrelen, zonder shirt en in gerafelde madras sportbroek, wist ik hoe ik te werk zou gaan.
Ondanks het feit dat ik normaal gesproken een flinke en gezonde eetlust heb, vind ik het altijd moeilijk om vóór een van mijn avontuurtjes te eten. Mijn innerlijke kameraad siddert steeds verwachtingsvoller, de maan klotst luider en luider door mijn aderen en de nacht glijdt over de stad, en dan begint de gedachte aan voedsel wel heel afgezaagd te worden.
Dus in plaats van ontspannen van een eiwitrijk avondmaal te genieten, ijsbeerde ik door mijn flat, popelend om te beginnen, maarnog altijd wel zo kalm dat ik kon wachten, waarbij ik Dagmens Dexter rustig naar de achtergrond liet verdwijnen en de bedwelmende golf van kracht voelde toen de Zwarte Ruiter langzaam het stuur overnam en de instrumenten controleerde. Het was altijd een stimulerende sensatie als ik mezelf op de achterbank terugtrok en het rijden aan de Ruiter overliet. De schaduwen lijken scherpere randen te vormen en de duisternis vervaagt tot een levendig grijs waardoor alles veel scherper wordt. Kleine geluiden worden luid en duidelijk, mijn huid tintelt, mijn ademhaling brult en zelfs de lucht komt tot leven met geuren die je tijdens de saaie, normale dag absoluut niet ruikt. Nooit heb ik me zo levend gevoeld als wanneer de Zwarte Ruiter aan het stuur zat.
Ik moest van mezelf in mijn gemakkelijke stoel gaan zitten en hield me in, voelde de Noodzaak over me heen rollen en liet het hoge tij van bereidheid achter. Elke ademhaling voelde als een koude luchtstroom die door me heen blies en me deed opzwellen, steeds groter en feller, tot ik een reusachtig, onoverwinnelijk baken van staal was, klaar om de nu nachtdonkere stad te doorklieven. En toen werd mijn stoel een stom prulding, een schuilplek voor muizen, en was alleen de nacht groot genoeg.
En het was tijd.
We gingen de deur uit, recht de heldere nacht in, het maanlicht hamerde op me in en de dode-rozenadem van nachtelijk Miami blies over mijn huid. In minder dan geen tijd was ik er, in de schaduw van MacGregors heg keek ik, wachtte ik en luisterde ik, even maar, naar de waarschuwing die om mijn pols krulde en ‘geduld’ fluisterde. Het leek pathetisch dat hij iets wat zo helder straalde als ik niet kon zien, en door die gedachte sloeg er opnieuw een golf van kracht door me heen. Ik deed mijn witzijden masker op en was klaar om te beginnen.
Langzaam, onzichtbaar, bewoog ik uit de duisternis van de heg en zette een plastic toetsenbord van een speelgoedpiano onder zijn raam, onder een struik gladiolen, zodat het niet meteen te zien zou zijn. Het was felrood met blauw, nog geen dertig centimeter lang en met maar acht toetsen, maar het zou eindeloos dezelfde vier wijsjes afspelen, tot de batterijen op waren. Ik deed hem aan en nam mijn plaats in de heg weer in.
Eerst kwam ‘Jingle Bells’, daarna ‘Old MacDonald’. Om de een of andere reden ontbrak er in elk liedje een sleutelzin, maar het speelgoedje zong net zo opgewekt en idioot naar ‘London Bridge’ door.
Iedereen zou er gek van worden, maar op iemand als MacGregor, die voor kinderen leefde, had het waarschijnlijk een extra groot effect. In elk geval hoopte ik dat ten zeerste. Ik had opzettelijk het toetsenbordje gekozen om hem naar buiten te lokken, sterker nog, ik hoopte oprecht dat hij zou denken dat hij betrapt was, en dat dit speelgoed uit de hel was gestuurd om hem te straffen. Waarom zou ik tenslotte geen plezier mogen beleven aan wat ik deed?
Het leek te werken. We waren pas bij de derde herhaling van ‘London Bridge’ toen hij met wijd open paniekogen naar buiten kwam stommelen. Hij bleef daar even staan en staarde om zich heen, zijn terugwijkende, rossige haar zag eruit alsof het een storm had doorstaan en zijn bleke pens hing lichtjes over de boord van zijn groezelige pyjamabroek. Hij leek me niet verschrikkelijk gevaarlijk, maar ik was dan ook geen vijfjarig jongetje.
Na een ogenblik, waarin hij zich met open mond stond te krabben en eruitzag alsof hij model stond voor de Griekse god van de Stupiditeit, ontdekte MacGregor de bron van het geluid; ‘Jingle Bells’ was inmiddels weer aan de beurt. Hij liep ernaartoe, bukte een beetje om het kleine plastic toetsenbord aan te raken en kreeg geen tijd om verbaasd te zijn voordat ik een vislijn met vijfentwintig kilo trekkracht strak om zijn keel had getrokken. Hij kwam overeind en dacht even zich te moeten verzetten. Ik trok aan en hij veranderde van gedachten.
‘Hou op met tegenstribbelen,’ zeiden we met onze kille en autoritaire Ruitersstem. ‘Dan leef je langer.’ In die woorden hoorde hij zijn toekomst en hij dacht daar wellicht nog iets aan te kunnen veranderen, dus ik gaf een harde ruk aan zijn lijn en liet dat zo totdat zijn gezicht donker werd en hij op zijn knieën viel.
Vlak voordat hij helemaal van zijn stokje zou gaan, liet ik de lijn vieren. ‘Nu doe je wat je gezegd wordt,’ zeiden wij. Hij zei niets, verslikte zich alleen in een paar lange, pijnlijke ademhalingen, dus ik gaf nog een klein rukje aan de lijn. ‘Begrepen?’ zeiden we en hij knikte, dus ik gunde hem wat lucht.
Hij verzette zich verder niet meer toen ik hem bij de armen pakte en zijn huis in duwde om zijn autosleutels te gaan halen en weer naar buiten, naar zijn grote suv. Ik ging op de achterbank zitten en hield de lijn in een heel stevige greep, gaf hem slechts net genoeg lucht om in leven te blijven, voorlopig.
‘Start de auto,’ zeiden we tegen hem en hij aarzelde.
‘Wat wil je?’ vroeg hij met een stem die helemaal gruizig was van verse gravel.
‘Alles,’ zeiden wij. ‘Start de auto.’
‘Ik heb geld,’ zei hij.
Ik trok hard aan het koord. ‘Koop maar een jongetje voor me,’ antwoordden wij. Ik hield hem een paar seconden strak, zo strak dat hij geen lucht kon krijgen, en zo lang om hem te laten merken dat wíj het voor het zeggen hadden, wíj wisten wat hij had gedaan en dat wíj hem vanaf nu slechts naar believen zouden laten ademhalen, en toen ik de lijn opnieuw liet vieren, had hij niets te zeggen.
Hij reed op mijn aanwijzingen terug naar S.W. 80th Street, naar Old Cutler Road en dan naar het zuiden. In deze uithoek was er bijna geen verkeer, niet op dit uur van de avond, en we sloegen af naar een nieuwbouwproject dat tegenover Snapper Creek in aanbouw was. De bouw was stilgelegd omdat de projectontwikkelaar voor geld witwassen was veroordeeld en we zouden er niet gestoord worden. We leidden MacGregor door een half afgebouwd wachthuisje naast een kleine rotonde oostwaarts naar het water, en brachten hem tot staan naast een kleine trailer, het tijdelijke kantoor van het bouwterrein, dat nu overgeleverd was aan spanning-zoekers en anderen zoals ik, die alleen maar wat privacy wilde.
Even zaten we daar van het uitzicht te genieten, de maan boven het water met op de voorgrond een pedofiel in een strop, heel mooi.
Ik stapte uit en trok MacGregor achter me aan, ik trok zo hard dat hij op z’n knieën viel en met zijn handen naar het nylon om zijn keel klauwde. Even keek ik toe hoe hij naar adem snakte en in het zand kwijlde, terwijl zijn gezicht weer donker werd en zijn ogen rood kleurden. Maar ik trok hem weer overeind en duwde hem de drie houten treden van de trailer op. Tegen de tijd dat hij zich zover had hersteld dat hij wist wat er gaande was, had ik hem op een bureau vastgebonden, de handen en voeten met duct tape verankerd.
MacGregor probeerde iets te zeggen, maar in plaats daarvan hoestte hij. Ik wachtte; nu hadden we meer dan genoeg tijd. ‘Alsjeblieft,’ zei hij ten slotte, met een stem die klonk als zand op glas. ‘Ik geef je wat je maar hebben wilt.’
‘Inderdaad,’ zeiden we en we zagen hoe het geluid ervan door hem heen sneed en, ook al kon hij het door mijn witte zijden masker niet zien, we glimlachten. Ik haalde de foto’s uit zijn boot tevoorschijn en liet ze aan hem zien.
Hij verroerde geen vin meer en zijn mond hing open. ‘Hoe kom je daaraan?’ vroeg hij tamelijk kregelig voor iemand die op het punt stond in stukjes gesneden te worden.
‘Zeg me wie deze foto’s heeft gemaakt.’
‘Waarom zou ik?’
Met een blikschaar knipte ik de duim en wijsvinger van zijn linkerhand af. Hij rolde heen en weer en gilde het uit, en het ging bloeden, wat me altijd kwaad maakt, dus ik propte een tennisbal in zijn mond en knipte ook de duim en wijsvinger van zijn rechterhand af. ‘Zomaar,’ zei ik en ik wachtte tot hij een beetje tot bedaren was gekomen.
Toen hij dat eindelijk was, rolde hij een oog mijn kant uit en keek me aan met een gezicht dat vervuld was van het besef dat komt als je de pijn voorbij bent en weet dat nog slechts de eeuwigheid rest. Ik haalde de tennisbal uit zijn mond.
‘Wie is de fotograaf?’
Hij glimlachte. ‘Ik mag lijden dat een ervan van jou was.’
Uit dat antwoord putte ik de volgende anderhalf uur extra veel voldoening.